Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2004, AR7814, 00/90144

Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2004, AR7814, 00/90144

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 december 2004
Datum publicatie
20 december 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR7814
Formele relaties
Zaaknummer
00/90144
Relevante informatie
Invoeringswet Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-01-1992] art. 1, Invoeringswet Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-01-1992] art. 3, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 18

Inhoudsindicatie

De Douanekamer komt tot het oordeel dat de 691 kartons sigaretten wederrechtelijk uit de vrachtwagen zijn gelost nadat de douaneverzegeling was verbroken. Dit heeft tot gevolg gehad dat de douane de toegang tot en de controle op de sigaretten is verloren. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de EG (1 februari 2001 zaak C-66/99 (Wandel), 12 februari 2004 zaak C-337/01 (Hamann) brengt dit met zich dat de sigaretten in Nederland aan het douanetoezicht zijn onttrokken in de zin van artikel 203, eerste lid, van het CDW. Het verbreken van de satellietverbinding met de vrachtwagen kan niet als een onttrekking als bedoeld in voormeld arrest van het Hof van Justitie worden aangemerkt. De inspecteur heeft belanghebbende in verband met de onttrekking van de sigaretten terecht uitgenodigd tot betaling van douanerechten, omzetbelasting en accijns. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

DOUANEKAMER

Uitspraak

in de zaken nrs. 00/90144 DK (voorheen nr. 0144/2000 TC) en 00/3159 DK (voorheen BK/BL-00/03159)

de dato 7 december 2004

1. De procedure

1.1. Op 29 augustus 2000 is door mr. Y, advocaat te Z, namens X te Z (belanghebbende) bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingediend. Het beroep heeft betrekking op de uitspraak van het Hoofd van het Douanedistrict P (hierna: de inspecteur) van 26 juli 2000 waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de op één aanslagbiljet verenigde uitnodigingen tot betaling van 19 januari 2000, nummer xxxx, ten bedrage van f 125.449,70 aan douanerechten, f 253.170,70 aan omzetbelasting en f 998.723,10 aan tabaksaccijns werd afgewezen. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de uitnodigingen tot betaling.

1.2. Van belanghebbende is door de secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 225,-- geheven. De inspecteur heeft het beroepschrift bij vertoogschrift bestreden. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

1.3. De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de Tariefcommissie van 5 juni 2001, gehouden te Amsterdam. Aldaar is namens belanghebbende mr. Y voornoemd verschenen, alsmede A namens de inspecteur, die tot zijn bijstand was vergezeld door mr. B. De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Op verzoek van belanghebbende heeft de Tariefcommissie besloten de zaak aan te houden in verband met een tegen belanghebbende lopende strafzaak.

1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001, Stb. 419, is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Am-sterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.

1.5. Op grond van de onder 1.4. vermelde wet is de Douanekamer ook bevoegd ten aanzien van de in het aanslagbiljet vervatte uitnodigingen tot betaling van omzetbelasting en tabaksaccijns. Het beroep te dier zake is op 25 augustus 2000 ingekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam en gekenmerkt: BK/BL-00/03159. De inspecteur heeft het beroepschrift bij vertoogschrift bestreden. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

Het beroep was aldaar op 1 januari 2002 nog in behandeling. Ter zake is een griffierecht van € 102,10 geheven. Op 1 januari 2002 is de behandeling van de zaak, onder nummer 00/3159 DK, door de Douanekamer overgenomen. Het reeds door de secretaris van de Tariefcommissie geheven griffierecht van f 225,-- voor de zaak DK 00/90144 is teruggestort.

De Douanekamer heeft de zaken ter behandeling gevoegd. Op 14 mei 2004 is nog een brief van de gemachtigde van belanghebbende ingekomen met als bijlage een afschrift van het arrest van de Hoge Raad (strafkamer) van 23 december 2003, nr. 00490/03, in de strafzaak tegen belanghebbende.

1.6. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van de Douanekamer van 13 juli 2004 te Amsterdam. Aldaar is verschenen en gehoord namens belanghebbende mr. Y voornoemd, alsmede A namens de inspecteur, die tot zijn bijstand was vergezeld door C. De inspecteur heeft tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer en aan de wederpartij. Aan de pleitnota zijn twee bijlagen gehecht. Tegen de overlegging daarvan heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt. De inhoud van die stukken moet als hier ingelast worden beschouwd.

2. De vaststaande feiten

2.1. Op 1 april 1998 heeft de douane te P onder nummer xxx een aangifte voor extern communautair douanevervoer (T1) geldig gemaakt voor het vervoer van 1273 kartons sigaretten naar Montenegro. Aangever was D B.V. te E.

2.2. Het vervoer van deze sigaretten geschiedde met een vrachtwagen van transportbedrijf F B.V. De vrachtwagen is in de nacht van 2 op 3 april 1998 ontvreemd. De zich in de auto bevindende sigaretten zijn vervolgens in Nederland uitgeladen. De vrachtauto is later leeg aangetroffen op een parkeerplaats bij de rijksweg A28 ter hoogte van G. Een deel van de sigaretten is in een loods te H teruggevonden en geretourneerd aan de rechthebbende, die deze weer onder een douaneregeling heeft doen plaatsen. Niet teruggevonden zijn 691 kartons met elk 10.000 sigaretten (hierna ook: de sigaretten).

2.3. Bij het opsporingsonderzoek zijn verscheidene personen aangehouden. Ook belanghebbende is aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de diefstal/heling van de partij sigaretten. In verband daarmee is hij strafrechtelijk vervolgd.

2.4. Bij arrest van 30 september 2002, nummer 23/000796-00, heeft de tweede meervoudige strafkamer van dit gerechtshof ten laste van belanghebbende onder meer wettig en overtuigend bewezen verklaard dat hij op of omstreeks 3 april 1998 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen een grote hoeveelheid sigaretten voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die sigaretten wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen, waarbij met "verdachte" belanghebbende wordt bedoeld:

"Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich - kort ge-zegd - aan opzetheling heeft schuldig gemaakt. Het overweegt daartoe dat uit het dossier, meer in het bijzonder uit de verklaringen van I en J, gelezen in onderling verband en samenhang, blijkt dat de vrachtauto, waarvan bij K bekend was dat het een vrachtauto met een lading sigaretten betrof, in Duitsland was omgekeerd en naar een parkeerplaats aan de A2 nabij Q was gedirigeerd. L had intussen opgebeld naar J om naar R te komen. Daar aangekomen is meergenoemde J bij L in een grijze mercedes gestapt. Vervolgens zijn J en L naar een andere plaats in R gereden, alwaar K stond, die hem, J, het verzoek deed de vrachtwagen te besturen. In die straat stond tevens een (donker)blauwe mercedes, die naar later bleek van de verdachte bleek te zijn. Verdachte bestuurde deze blauwe mercedes. In S waarheen de vrachtauto moest rijden, zag J dezelfde blauwe mercedes wederom. In die mercedes zaten, volgens J, K en de verdachte. De blauwe mercedes is vervolgens achter de vrachtwagen aangereden naar de losplaats. Bij de loods, alwaar werd gelost, zag J niet alleen K, maar ook L en de verdachte. Verdachte stond te kijken naar het lossen. Nadat J de inmiddels lege vrachtwagen bij een parkeerplaats bij T had achtergelaten, is J opgepikt door de bestuurder van de blauwe mercedes, verdachte naar het hof begrijpt, waarin tevens K zat. Na het lossen zette de verdachte J af in R.

Bij deze stand van zaken is het zo onwaarschijnlijk dat verdachte niet op de hoogte was van wat de inhoud van de vrachtwagen was noch van de gehele opzet om de beschikking te verkrijgen over die sigaretten, dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat de meergenoemde sigaretten door diefstal waren verworven.

De nauwe betrokkenheid van verdachte bij deze gehele gang van zaken brengt tevens met zich dat verdachte de partij sigaretten samen met K en L voorhanden heeft gehad.".

2.5. Bij het in 1.5. vermelde arrest van de Hoge Raad is het door belanghebbende tegen het in 2.4. bedoelde arrest van het gerechtshof ingestelde beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.

2.6. Uit een verklaring van de oorspronkelijke chauffeur van de vrachtwagen, M, blijkt dat deze de vrachtwagen in Nederland heeft overgedragen aan een aantal personen die bij de diefstal van de vrachtauto en de lading waren betrokken en dat de vrachtwagen op dat moment was verzegeld.

3. Het geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur belanghebbende in verband met de onttrekking van 691 kartons sigaretten terecht heeft uitgenodigd tot betaling van douanerechten, omzetbelasting en accijns.

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. Belanghebbende heeft geen goederen aan het douanetoezicht onttrokken. De strafrechtelijke veroordeling betekent nog niet dat hij douanerechten, omzetbelasting of accijns heeft ontdoken of zich schuldig heeft gemaakt aan fraude.

4.2. Belanghebbende kan niet als douaneschuldenaar als bedoeld in artikel 203 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) worden aangemerkt. In de eerste plaats heeft het belastbare feit zich niet in Nederland voorgedaan, maar in Duitsland. In de tweede plaats heeft belanghebbende noch deelgenomen aan zogenoemde onttrekkingshandelingen, noch staat vast dat hij goederen onder zich heeft gehad waarvan hij redelijkerwijze moest weten dat deze aan het douanetoezicht waren onttrokken. De enkele aanwezigheid bij het uitladen van de goederen is onvoldoende om tot deelname aan onttrekking aan het douanetoezicht te concluderen. Heling houdt niet meer in dan de wetenschap dat de goederen uit een misdrijf afkomstig zijn. Het voordeel uit diefstal is onafhankelijk van eventueel niet betaalde belastingen.

4.3. De berekening van het verschuldigde bedrag is onvoldoende nauwkeurig. Degene die als schuldenaar wordt aangemerkt op grond van artikel 203, lid 3, derde gedachtestreepje, van het CDW is slechts schuldenaar voor goederen die hij daadwerkelijk onder zich heeft gehad.

5. Het standpunt van de inspecteur

5.1. Belanghebbende is terecht als douaneschuldenaar als bedoeld in artikel 203 van het CDW aangemerkt. Voor wat betreft de heffing van omzetbelasting en accijns vormt de onttrekking van de sigaretten het belastbare feit invoer. De ter zake daarvan verschuldigde omzetbelasting en accijns zijn terecht van belanghebbende geheven. Uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal blijkt dat belanghebbende aanwezig is geweest bij het uitladen van de sigaretten uit de ontvreemde vrachtwagen. Deze aanwezigheid moet worden aangemerkt als deelneming in de zin van artikel 203, derde lid, tweede gedachtestreepje, van het CDW. Voor het geval moet worden geoordeeld dat belanghebbende niet aan de onttrekking heeft deelgenomen dan is hij op grond van het derde gedachtestreepje van artikel 203, derde lid, van het CDW terecht als schuldenaar aangemerkt. Nu belanghebbende voor heling van de gestolen sigaretten is veroordeeld, staat vast dat hij die goederen heeft verworven of onder zich heeft gehad in de zin van genoemde bepaling. Op grond van het feit dat de desbetreffende sigaretten waren bestemd voor de export en dus niet waren voorzien van accijnszegels had belanghebbende redelijkerwijze moeten weten dat de goederen aan het douanetoezicht waren onttrokken.

5.2. Een deel van de sigaretten is teruggevonden. Dit deel is weer onder een douaneregeling gebracht en niet in de bedragen van de uitnodigingen tot betaling opgenomen. Op het in 1.1 bedoelde aanslagbiljet zijn het aantal sigaretten dat niet is teruggevonden, de douanewaarde daarvan, de kleinhandelsprijs en de berekening van de verschuldigde bedragen aan douanerechten, omzetbelasting en tabaksaccijns vermeld. Aldus is de belastingschuld nauwkeurig gespecificeerd.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. De douaneschuld

6.1.1. Zoals onder 2.2. is weergegeven, zijn de sigaretten die op het T1-document nummer xxxx onder de regeling extern communautair douanevervoer waren gebracht, in de nacht van 2 op 3 april 1998 in Nederland wederrechtelijk uit de vrachtwagen gelost, nadat, naar uit de in 2.6 vermelde verklaring volgt, de douaneverzegeling was verbroken. Dit heeft, naar niet voor twijfel vatbaar is, tot gevolg gehad dat de douane de toegang tot en de controle op de sigaretten is verloren. Dat brengt met zich, gelet ook op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) van 1 februari 2001, zaak C-66/99 (Wandel), Jurispr. 2001, blz. I-873, en 12 februari 2004, zaak C-337/01 (Hamann), DR 2004/29*, dat de sigaretten in Nederland aan het douanetoezicht zijn onttrokken in de zin van artikel 203, eerste lid, van het CDW. Het andersluidende standpunt van belanghebbende dat de onttrekking in Duitsland heeft plaatsgevonden toen daar de satellietverbinding met de vrachtwagen is verbroken, is onjuist, omdat die omstandigheid niet als een onttrekking als bedoeld in voormeld arrest van het Hof van Justitie kan worden aangemerkt.

6.1.2. Gelet op de onder 2.4. vermelde bewezenverklaring acht de Douanekamer aannemelijk dat belanghebbende aan de onttrekking heeft deelgenomen.

6.1.3. Uit de gehele gang van zaken en in het bijzonder de omstandigheid dat belanghebbende bij de lossing van de met douaneloden verzegelde vrachtwagen aanwezig is geweest, leidt de Douanekamer af dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de sigaretten aan het douanetoezicht werden onttrokken.

6.1.4. Uit hetgeen onder 6.1.2. en 6.1.3. is overwogen, vloeit voort dat belanghebbende, gelet op artikel 203, derde lid, tweede gedachtestreepje, van het CDW, terecht als schuldenaar is aangemerkt voor de ten gevolge van de onttrekking van de sigaretten ontstane douaneschuld.

6.2. De omzetbelastingschuld

6.2.1. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, juncto artikel 18, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 1998; hierna: Wet OB) vormt de onttrekking in Nederland van goederen aan de douaneregeling extern communautair douanevervoer invoer, ter zake waarvan op de voet van artikel 1, onderdeel d, van de Wet OB, omzetbelasting verschuldigd is. Het bepaalde in artikel 18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet OB dient volgens het communautaire recht te worden uitgelegd conform het bepaald in de Zesde richtlijn, meer in het bijzonder conform artikel 7, derde lid, van de Zesde richtlijn. In het arrest van 11 juli 2002, zaak C-371/99 (Liberexim), Jurispr. 2002, blz. I-6227, heeft het Hof van Justitie, voor wat betreft het begrip onttrekking in de zin van artikel 7, derde lid, van de Zesde richtlijn verwezen naar de uitlegging van dat begrip zoals gegeven in het in 6.1.1 hiervoor vermelde arrest Wandel.

6.2.2. Als weergegeven onder 2.2. zijn de sigaretten in Nederland uit de vrachtwagen gelost. Gelet op het onder 6.2.1. vermelde arrest moet worden geoordeeld dat dit een onttrekking vormt in de zin van de omzetbelasting en dat deze onttrekking in Nederland heeft plaatsgevonden. Nu ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wet OB de bepalingen van het CDW van overeenkomstige toepassing zijn op de omzetbelasting bij invoer, is belanghebbende naar het oordeel van de Douanekamer terecht, met overeenkomstige toepassing van artikel 203, derde lid, tweede gedachtestreepje, van het CDW, aangesproken voor de ter zake van de invoer van de sigaretten verschuldigde omzetbelasting.

6.3. De accijnsschuld

6.3.1. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, en tweede lid, van de Wet op de accijns (tekst 1998; hierna: Wet accijns) is ter zake van onder meer invoer van tabaksprodukten accijns verschuldigd. Als invoer moet krachtens artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet accijns worden aangemerkt het in Nederland onttrekken van een accijnsgoed aan een communau-taire douaneregeling. Zoals onder 6.1.1. is overwogen, zijn de sigaretten onttrokken aan de regeling extern communautair douanevervoer. Nu de Douanekamer geen enkele aanleiding ziet te veronderstellen dat het begrip “onttrekken” in de zin van de accijnswetgeving een andere betekenis zou hebben dan het gelijkluidende begrip voor de douanerechten en de omzetbelasting heeft, en vaststaat dat de sigaretten in Nederland aan de regeling extern communautair douanevervoer zijn onttrokken, moet worden vastgesteld dat de sigaretten zijn ingevoerd in de zin van artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet accijns.

6.3.2. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wet accijns zijn ter zake van de accijns bij invoer de bepalingen van het CDW van overeenkomstige toepassing. Dit brengt naar het oordeel van de Douanekamer met zich dat belanghebbende terecht, met overeenkomstige toepassing van artikel 203, derde lid, tweede gedachtestreepje, van het CDW, is aangesproken voor de ter zake van de invoer van de sigaretten verschuldigde accijns.

6.4. Het verschuldigde bedrag

6.4.1. Artikel 203 van het CDW roept een passieve hoofdelijke aansprakelijkheid in het leven voor een douaneschuld als in dezen aan de orde is en laat dus toe dat verschillende personen tot betaling van een en dezelfde schuld worden aangesproken. Iedere schuldenaar is voor het geheel van de vastgestelde schuld aansprakelijk, met dien verstande dat betaling door een van de schuldenaren ook de andere bevrijdt. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, is hij dus hoofdelijk tot betaling van de gehele belastingschuld gehouden.

6.4.2. Zoals de inspecteur heeft aangegeven, is op het aanslagbiljet een berekening gegeven van het verschuldigde bedrag. Nu gesteld noch gebleken is dat de inspecteur daarbij onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd, is dit bedrag juist vastgesteld.

6.5. Conclusie

Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beroepen zowel ten aanzien van de douanerechten als ten aanzien van de omzetbelasting en de accijns ongegrond zijn.

7. De proceskosten

De Douanekamer acht in geen van de zaken termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. De beslissing

De Douanekamer verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus gewezen in raadkamer op 7 december 2004 door mrs. Bijlsma, voorzitter, Tijnagel en Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. Grando, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Beroep in cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.