Gerechtshof Amsterdam, 28-12-2004, AS2743, 04/1640 DK
Gerechtshof Amsterdam, 28-12-2004, AS2743, 04/1640 DK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 december 2004
- Datum publicatie
- 17 januari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AS2743
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BH0606, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 04/1640 DK
Inhoudsindicatie
In een procedure waarin een aanvraag voor een vergunning behandeling onder douanetoezicht is afgewezen, verzoekt de Douanekamer het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak te doen over de volgende vragen:
1) Hoe moet de passage “zonder dat de wezenlijke belangen van communautaire producenten van soortgelijke goederen worden geschaad” van artikel 133, letter e, van het CDW worden uitgelegd? Mag daarbij alleen naar de markt van het eindproduct worden gekeken, of moet ook de economische situatie van de grondstoffen van een behandeling onder douanetoezicht worden onderzocht?
2) Geldt voor de beoordeling van “het scheppen of in stand houden van ... behandelingswerkzaamheden” zoals bepaald in artikel 502, lid 3, van de UCDW, een bepaald aantal arbeidsplaatsen, dat minimaal door de werkzaamheden moet worden mogelijk gemaakt? Welke andere criteria gelden er nog voor de uitleg van de geciteerde verordeningtekst?
3) Kan het Hof van Justitie de geldigheid van een conclusie van het Comité, bezien in het licht van de antwoorden op de vragen 1 en 2, in een prejudiciële procedure onderzoeken?
4) Zo ja, is de onderhavige conclusie dan geldig, zowel wat betreft de motivering als wat betreft de gehanteerde economische argumenten?
5) Indien het Hof van Justitie de geldigheid van een conclusie niet kan onderzoeken, welke uitleg moet dan worden gegeven aan de passage “(de douaneautoriteiten...) houden met de conclusies van het Comité rekening” van artikel 504, lid 4, van de UCDW, indien -in eerste instantie- de douaneautoriteiten en/of -na beroep- de nationale rechter van oordeel zijn dat de conclusie van het Comité de afwijzing van het verzoek om een behandeling onder douanetoezicht niet kan dragen?
De Douanekamer houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak zal hebben gedaan over deze vragen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 04/1640 DK
de dato 28 december 2004
1. De procedure
1.1. Op 10 mei 2004 is een beroepschrift ingekomen van mr. A
en drs.B, belastingadviseurs van het kantoor C te X, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid F BV (handelend onder de naam F S) te E, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Douane G (hierna: de inspecteur) van 2 april 2004, kenmerk ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking met het kenmerk ... van 27 oktober 2003 op een verzoek om afgifte van een vergunning “behandeling onder douanetoezicht”, ongegrond werd verklaard.
1.2. Van belanghebbende is een griffierecht geheven van € 273. Bij brief van 18 mei 2004 heeft belanghebbende verzocht om een versnelde behandeling van de zaak. Als bijlage bij voornoemde brief was de motivering van het beroepschrift gevoegd. Het verzoek om een versnelde behandeling is op 9 juni 2004 ingewilligd. De inspecteur heeft op 5 juli 2004 een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: Douane-kamer) op 28 september 2004. Daar zijn verschenen mr. A, drs. B, W, gemachtigden, tot bijstand vergezeld van H, werkzaam bij belang-hebbende. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. K en L. Mr. A heeft ter zitting een pleitnota uitgereikt en voorgelezen. De Douanekamer rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.4. Het dossier bevat de navolgende gedingstukken, welke als bijlagen bij deze uitspraak zijn gevoegd:
A) Beroepschrift van 10 mei 2004, aangevuld op 18 mei 2004 met de daarbij horende
bijlagen:
A1) Machtiging van belanghebbende en uittreksel van de Kamer van Koophandel
en Fabrieken voor Drenthe betreffende belanghebbende;
A2) Aanvraag regeling behandeling onder douanetoezicht landbouwgoederen van
23 juli 2002;
A3) Werkdocument Europese Commissie van 22 augustus 2003, document
nr. TD148,TAXUD/778/2003-EN;
A4) Notulen vergadering Comité Douanewetboek van 18 september 2003, document nr.
RDE 183, TAXUD/790/2003-EN;
A5) Informatie over de afwijzing van de aanvraag, dd. 10 oktober 2003,
kenmerk B/CPP2003/DW ...;
A6) Beschikking van 27 oktober 2003, kenmerk Brf- Afwijzing aanvraag vergunning;
A7) Bezwaarschrift van 24 november 2003 met machtiging als bijlage;
A8) Verzoek belastingdienst om bezwaarschrift te motiveren van 26 november 2003;
A9) Motivering bezwaarschrift van 18 december 2003, met bijlagen;
A10) Voornemen afwijzing uitspraak op bezwaar van 24 maart 2004, kenmerk
03/352/29259/143;
A11) Uitspraak op bezwaarschrift van 2 april 2004, kenmerk ....
B)Verweerschrift van 2 juli 2004 met de daarbij gevoegde bijlagen:
B1) Dossier aanvraag vergunning;
B2) Correspondentie van gemachtigden tbv werkdocument;
B3) Werkdocument Europese Commissie van 22 augustus 2003, document
nr. TD148,TAXUD/778/2003-EN;
B4) Notulen vergadering Comité Douanewetboek van 18 september 2003, document nr.
RDE 183, TAXUD/790/2003-EN;
B5) Brief van Ned. Afgevaardigde aan belanghebbende;
B6) Beschikking; B7) Bezwaarschrift;
B8) Uitspraak op bezwaar;
B9) Verordening 1776/2001.
C) Pleitnota gemachtigden van 28 september 2004.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is een fabrikant van vruchtendranken. Op 23 juli 2002 heeft drs. B voornoemd bij de inspecteur een aanvraag ingediend voor een doorlopende vergunning inhoudende de toepassing van de regeling behandeling onder douanetoezicht. De onder de regeling te plaatsen goederen zijn omschreven als:
“GN-code Omschrijving Hoeveelheid Waarde
2009 79 30 Appelsap met toegevoegd suiker 650.000 kg p.j. EUR 650.000 p.j.
2009 11 99 Sinaasappelsap met toegev. suiker 350.000 kg p.j. EUR 350.000 p.j.
1701 99 10 80 Witte suiker, andere dan rietsuiker 10.000.000 kg p.j. EUR 3.000.000 p.j.”.
Als veredelingsproducten of behandelde producten zijn op de aanvraag vermeld:
“GN-code Omschrijving Opbrengstpercentage
2009 79 30 Appelsap met toegevoegd suiker 99%
2009 19 98 90 Sinaasappelsap met toegevoegd suiker 99%.”.
De voorgenomen werkzaamheden zijn mengen en aanlengen met water. Als economische voorwaarde is ingevuld dat door het gebruik van materialen uit derde landen activiteiten in de Gemeenschap worden behouden.
Aangezien de goederen en de beoogde behandeling voorkomen in bijlage 76, deel B, van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (hierna: de UCDW) is het dossier voorgelegd aan het Comité Douanewetboek (hierna: het Comité) om te onderzoeken of aan de economische voorwaarden wordt voldaan.
2.2. Op 22 augustus 2003 heeft de Europese Commissie het werkdocument onder nummer TAXUD/778/2003-EN, document nummer TD 148, bij het Comité ingediend. In het werkdocument, opgesteld door de Europese Commissie, D-G taxation and customs union, Directoraat B- customs policy, B/1 customs legislation, staat, onder meer:
“A company in the Netherlands produces fruit drinks from raw materials which are acquired from companies in several third countries and EU Member states. The raw materials are mainly fruit juice concentrates, sugars, flavourings, minerals and vitamins. Processing consist largely of mixing the fruit juices, adding water, pasteurising and packing the product.
The company has requested authorisation for processing under customs control under article 132 of the Customs Code. The intention is that the following raw materials be placed under the procedure as import goods, and the following end products be released for free circulation in the Community as processed products (the relevant CN-codes and commercial policy measures cited are those stated by the person concerned)
Imported goods Processed products
Type CN-Code Import duty/commercial policy measures Quantity Type CN-Code Import duty
Apple-juice
Concentrate 2009 79 30 18% 0% Poland 650 tonnes per year Apple-juice concentrate 2009 79 30 18% no tarif preference
Orange-juice
concentrate 2009 11 99 15,2% 350 tonnes per year Orange-juice concentrate 2009 79 30 12,2%
Sugar 1701 99 10 EUR 41,90 per 100 kg
Agricultaral import certificate 10.000 tonnes per year ---- ---- ----
The company concerned has requested authorisation because there is serious competition from producers in Central and Eastern Europe.
Given the price level of similar products from these produces and the preferential zero rate (0%) for apple juice concentrate originating in Poland, product are being placed on the Community market which are very competitive with the products of the company concerned.
The company is now planning to make an initial investment of approximately EUR 750 000 in building an installation to carry out the processing outlined above. The process is a modern capital-intensive process – not a labour-intensive proces- but will directly contribute to approximately two jobs (full-time equivalents). Depending on the results, the plans could be expanded, bringing more investments and more jobs in the futur. If the processing is carried out, considerable transport cost savings will also be made, given the difference in the mass and volume of raw materials and the product.
If the arrangements for processing under customs control can be applied, this will make an important contribution to achieving the desired results. If the arrangements for processing under customs control cannot be applied, a decision will probably be taken to do the processing in Central and/or Eastern Europe rather than in the Netherlands.
The company concerned has indicated that there is now serious competition from Central and Eastern European Countries. In view of the accession of new Member States in Central Europe such as Poland, authorisation will not be given for a period extending beyond the date of accession, or, if it is, any authorisation will legally become void. (...) But competition with countries in Eastern Europe such as Ukraine will of course continue to exist. The request for authorisation for the procedure states the date of entry into force as 1 January 2003 (..)”.
2.3. Op 18 september 2003 heeft het Comité tijdens de 82ste vergadering betreffende douaneregelingen met economische invloed getoetst of aan de economische voorwaarden van artikel 552, tweede lid, van de UCDW wordt voldaan.
In de notulen van deze vergadering staat:
“VII. Processing under Customs Control (PCC)
(....)
2. Processing of orange juice and appel juice/ examination of the economic conditions in accordance with Article 552(2) CCIP
(Doc. TAXUD/778/2003)
The representative of DG AGRI informed the Committee about the reductions of guarantees for the disposal of sugar in order to comply with the Community’s international commitments. Furthermore, he drew the attention tot the fact that sugar may be imported “duty-free” from the Balkan States. For both reasons Community producers of sugar are under pressure. “Duty-free” importation under PCC would increase the pressure. Therefore, DG AGRI does not support the pending application. After discussion the Committee gave its opinion on this case with the following result: 12 MS were against, 1 MS in favour and 2 MS abstained. This means that the economic conditions are not fulfilled in this particular case.”.
2.4. Op 10 oktober 2003 heeft M van de Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling de gemachtigden, onder verwijzing naar het oordeel van het Comité, bericht dat de vergunning niet kan worden verleend. Bij de beschikking van 27 oktober 2003 is de aanvraag voor de vergunning afgewezen. Voor de motivering is daarbij verwezen naar de brief van de heer M. De gemachtigden hebben op 25 november 2003 een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaar is op 18 december 2003 gemotiveerd. De gemachtigden hebben, na te zijn uitgenodigd voor een hoorgesprek, volstaan met een telefonisch onderhoud.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de aanvraag voor een vergunning “behandeling onder douanetoezicht” terecht heeft afgewezen, omdat niet zou zijn voldaan aan de economische voorwaarden in het kader van de douane-regeling behandeling onder douanetoezicht, zoals vereist volgens artikel 133 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) juncto artikel 552, tweede lid, en bijlage 76, deel B, van de UCDW.
De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, onder verwijzing naar het oordeel van het Comité. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend.
De volgende wettelijke bepalingen zijn naar het oordeel van de Douanekamer van belang in deze zaak.
Artikel 133 van het CDW
“De vergunning wordt slechts verleend:
a. aan in de Gemeenschap gevestigde personen;
b. indien het mogelijk is in de behandelde producten de invoergoederen te identificeren;
c. indien de goederen na behandeling niet meer op economisch verantwoorde wijze kunnen worden teruggebracht tot de soort waartoe zij behoorden of tot de staat waarin zij zich bevonden toen zij onder de regeling werden geplaatst;
d. indien gebruikmaking van de regeling er niet toe kan leiden dat de gevolgen van de regels inzake oorsprong en inzake de kwantitatieve beperkingen welke op de ingevoerde goederen van toepassing zijn, worden ontdoken;
e. indien de regeling ertoe kan bijdragen dat het ontstaan of de instandhouding van een behandelingsactiviteit in de Gemeenschap wordt bevorderd, zonder dat de wezenlijke belangen van communautaire producenten van soortgelijke goederen worden geschaad (economische voorwaarden). Volgens de procedure van het Comité kunnen de gevallen worden vastgesteld waarin aan de economische voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan.”.
Artikel 502, leden 1 tot en met 3, van de UCDW
“1. Behalve wanneer de economische voorwaarden worden
geacht te zijn vervuld overeenkomstig de hoofdstukken 3,4 of 6 wordt de vergunning niet zonder onderzoek van de economische voorwaarden verleend.
2. Voor de regeling actieve veredeling (hoofdstuk 3) dient bij dit
onderzoek te worden vastgesteld of het economisch niet zinvol is gebruik te maken van bronnen in de Gemeenschap, waarbij met name rekening dient te worden gehouden met de volgende criteria, waarover nadere regels worden gegeven in deel B van bijlage 70:
a) de niet-beschikbaarheid van in de Gemeenschap vervaardigde goederen van dezelfde kwaliteit en technische eigenschappen als de goederen waarvan invoer voor de voorgenomen veredeling of behandeling wordt overwogen;
b) prijsverschillen tussen de in de Gemeenschap vervaardigde goederen en de goederen waarvan de invoer wordt overwogen;
c) contractuele verplichtingen.
3. Voor de regeling behandeling onder douanetoezicht
(hoofdstuk 4) dient bij het onderzoek te worden vastgesteld of het
gebruik van niet-communautaire bronnen in de Gemeenschap het
scheppen of in stand houden van veredelings- of behandelingswerk- zaamheden mogelijk maakt.”
Artikel 504, leden 3 en 4, van de UCDW
“3. Wanneer de zaak aan het Comite wordt voorgelegd, stellen de douaneautoriteiten de aanvrager of vergunninghouder hiervan in kennis en, wanneer de aanvraag nog in behandeling is, van de opschorting van de in artikel 506 genoemde termijnen.
4. De betrokken douaneautoriteiten en andere douaneautoriteiten die soortgelijke vergunningen of aanvragen behandelen, houden met de conclusies van het Comité rekening. Deze conclusies kunnen in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen worden bekendgemaakt.”.
Artikel 552 van de UCDW
“1. Voor de in bijlage 76, deel A, bedoelde goederen en
behandelingen worden de economische voorwaarden geacht te zijn vervuld. Voor andere goederen en behandelingen wordt onderzocht of aan de economische voorwaarden wordt voldaan.
1. Voor de in bijlage 76, deel B, genoemde goederen en
behandelingen die niet in deel A zijn genoemd, worden de economische voorwaarden door het Comité onderzocht. Artikel 504, leden 3 en 4, is van toepassing”.
Voornoemde bijlage 76, deel B, luidt:
Voor de volgende goederen en behandelingen, die niet in deel A zijn genoemd, worden de economische voorwaarden door het Comité onderzocht:
Kolom 1 Kolom 2
Goederen Behandeling
Alle goederen waarop landbouwpoli- Alle behandelingen
tieke of handelspolitieke maatregelen
of voorlopige of definitieve antidumping-
rechten of compenserende rechten van
toepassing zijn
Voor de Europese Gemeenschap geldt op grond van Verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad (Pb 1981, L177, blz. 4) een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker.
4 Het standpunt van belanghebbende
4.1. Aan de economische voorwaarde genoemd in artikel 133, letter e, van het CDW wordt voldaan. Gelet op het navolgende was er geen reden de aanvraag voor de regeling behandeling onder douanetoezicht af te wijzen.
De uit te voeren behandeling brengt een investering met zich van € 750.000 en werkgelegenheid van 1,5 fulltime-eenheid. Zonder de vergunning kan deze behandelingsactiviteit vanuit financieel-economisch oogpunt niet in de Gemeenschap plaatsvinden. De wezenlijke belangen van communautaire producenten van soortgelijke goederen worden niet geschaad omdat het hier een eindproduct betreft. Het gaat om de belangen van de producenten van eindproducten. Deze visie wordt gesteund in de vakliteratuur (Zollkodex, Prof.dr. Peter Witte, Kommentar Art.133, no.22, 1188-1189), waaruit kan worden afgeleid dat de toename van werkgelegenheid voldoende grond is voor het toepassen van de regeling. Bovendien volgt daaruit ook dat de eis voor wat betreft de communautaire producenten niet meer naar voren komt in de UCDW. Deze eis zou niet zo zwaarwegend zijn. De toets van de behandelingswerkzaamheden die onder de regeling worden uitgevoerd is essentieel. Indien de communautaire wetgever inderdaad zou hebben gedoeld op producenten van gelijksoortige grondstoffen die onder de regeling worden gebracht, zou artikel 502, lid 3, van de UCDW soortgelijke bewoordingen kennen als artikel 502, lid 2, van de UCDW, waarin de producenten van de grondstoffen expliciet worden genoemd.
4.2.Uit de notulen van de vergadering van het Comité blijkt dat de toets aan de economische voorwaarden van artikel 502, lid 3, van de UCDW niet heeft plaatsgevonden. Er is slechts gekeken naar de gevolgen van de aanvraag voor de communautaire suikerproducenten. Deze zouden meer onder druk komen te staan. Dit wordt tegengesproken. De vruchtensappen bevatten geen communautaire suiker omdat deze te duur is. Het verschil dat ontstaat door de toekenning van de aanvraag is dat de vermenging van het sap en de suiker zal plaatsvinden binnen de Gemeenschap. Die situatie leidt niet tot schade bij de communautaire suikerproducenten. Daarnaast wordt de suikerproducerende industrie reeds beschermd door Verordening (EG) nr. 1776/2001, waarbij aanvullende aantekening 5b op Hoofdstuk 20 van de gecombineerde nomenclatuur is opgenomen, waarin staat dat de in te voeren producten voor 50 % of meer dienen te bestaan uit vruchtensappen in natuurlijke staat. Door deze verordening is het toegestane gehalte aan suiker, ter bescherming van de belangen van de communautaire suikerindustrie, kunstmatig verlaagd
4.3. In het CDW noch in de UCDW is bepaald dat de inspecteur de conclusie van het Comité moet volgen. Artikel 504, lid 4, van de UCDW bepaalt niet dat de inspecteur gebonden is aan de uitkomst van het onderzoek van het Comité. De douaneautoriteiten van de lidstaten hoeven enkel rekening te houden met de conclusies. Zoals hiervoor reeds is gesteld heeft het Comité de economische voorwaarden niet naar behoren getoetst en de conclusie alleen gebaseerd op politieke overwegingen. De inspecteur had derhalve de conclusie terzijde moeten schuiven. Laatstgenoemde heeft bij de afgifte van een vergunning voor de regeling behandeling onder douanetoezicht een eigen beoordelingsbevoegdheid. Hij is degene die de vergunning afgeeft.
4.4. Ter zitting heeft de gemachtigde hieraan toegevoegd dat het comité niet aan de economische voorwaarde heeft getoetst, althans dat dit niet in de notulen van de vergadering is terug te vinden. Het Comité stelt ten onrechte dat er sprake is van schade. De beslissing is tot stand gekomen op politieke en niet op economische gronden. Thans vindt de vermenging van het sap en de suiker plaats in Zwitserland.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Artikel 502, lid 3, van de UCDW herhaalt het eerste element van artikel 133, letter e, van het CDW, namelijk dat het gebruik van de regeling het scheppen of instandhouden van veredelings- of behandelingswerkzaam- heden mogelijk maakt. In de uitvoeringsbepaling is niet opgenomen dat bij het onderzoek tevens moet worden gekeken naar de belangen van producenten van soortgelijke goederen. De ratio van de bepaling houdt evenwel in dat wel degelijk naar die belangen moet worden gekeken. Het betreft immers goederen waarop landbouwpolitieke of handelspolitieke maatregelen van toepassing zijn Deze maatregelen beschermen per definitie de wezenlijke belangen van producenten van soortgelijke goederen.
Dat de UCDW niet alle bepalingen van de basisverordening herhaalt past in het streven naar vereenvoudiging en rationalisatie van de douanewetgeving, hetgeen ook het uitgangspunt was bij de invoering van het Megadocument. Uit de door belanghebbende genoemde passage van het Kommentar Zollkodex valt niet op te maken dat het moet gaan om de belangen van communautaire producenten van het eindproduct. Artikel 133 van het CDW heeft het over soortgelijke goederen. Deze verwijzing betreft de invoergoederen die in artikel 130 van het CDW zijn genoemd en die onder de regeling behandeling onder douanetoezicht worden geplaatst. Ook artikel 502, lid 3, van de UCDW heeft daarop betrekking. Ook het slot van artikel 133, letter e, van het CDW en artikel 522 van de UCDW zien op de belangen van de communautaire producenten van grondstoffen, te weten de goederen waarvoor de behandeling onder douanetoezicht wordt toegestaan.
5.2. Het werkdocument is opgesteld aan de hand van informatie die is verkregen van belanghebbende en bevat haar standpunt, onder meer inzake investering en werkgelegenheid. Het onderzoek van het Comité heeft plaatsgevonden op basis van dit werkdocument. Hoewel het verslag niet met zoveel woorden melding maakt van de investering en de werkgelegenheid is dit wel onderdeel geweest van het onderzoek. De investering en de werkgelegenheid wegen niet op tegen de schade aan het rendement van de investeringen en het verdwijnen van werkgelegenheid van de Europese suikerindustrie. Het oordeel van het Comité is geenszins onbegrijpelijk: het is in redelijkheid tot deze conclusie kunnen komen. Een aanvraag, zoals die van belanghebbende, staat nooit op zichzelf. Het verlenen van de vergunning leidt tot schade voor de suikerindustrie, omdat in plaats van communautaire suiker niet-communautaire suiker wordt gebruikt. Het toekennen van een individuele vergunning schept precedenten waardoor de suikerindustrie nog meer onder druk komt te staan.
5.3. De procedure voor het Comité is dwingend voorgeschreven. Ingevolge artikel 504, lid 4, van de UCDW houden de douaneautoriteiten rekening met de conclusies van het Comité. Het belang van het onderzoek van het Comité is in deze gevallen mede gelegen in de coördinatie en afstemming tussen de lidstaten van de vergunningaanvragen inzake goederen waarop landbouwpolitieke of handelspolitieke maatregelen van toepassing zijn. Het Comité is nagenoeg unaniem in de conclusie dat de economische voorwaarden niet zijn vervuld. Er is dan ook geen plaats meer voor een beslissing van een douaneautoriteit van een lidstaat in afwijking van de conclusie van het Comité. Indien het Comité nadere voorwaarden formuleert in haar conclusie dient de douaneautoriteit daarmee rekening te houden. De term “rekening houden met“ van artikel 504, lid 4, van de UCDW betekent “gevolg geven aan”.
5.4. Ter zitting heeft de inspecteur hieraan het volgende toegevoegd. De gevolgen voor de werkgelegenheid zijn aan de orde geweest in de vergadering van het Comité. De Nederlandse afgevaardigde heeft een toelichting gegeven op dit punt. In deze zaak is het ontstaan van 1,5 fte aan werkgelegenheid niet zwaar genoeg bevonden ten opzichte van de grote druk die ontstaat op de suikermarkt door de beoogde behandeling onder douanetoezicht.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Het onderhavige bericht van het Comité (zie tekst sub 2.3.) bevat geen beschouwingen over de eindproducten (appelsap en sinaasappelsap) en de belangen van communautaire producenten van soortgelijke producten.
Slechts de situatie van de communautaire suikerproducenten wordt
-overigens nagenoeg zonder motivering- aan de orde gesteld.
6.2. Bij de beoordeling van de omvang en de inhoud van het recht van bezwaar en beroep in het douanerecht (art. 243 CDW) rijst de vraag, welke beoordelingsvrijheid de douaneautoriteiten en de nationale rechter ten aanzien van een conclusie van het Comité als het onderhavige toekomt.
6.3. De Douanekamer zal dienaangaande het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen de sub 7.1. hierna geformuleerde prejudiciële vragen stellen.
7. De beslissing
7.1. De Douanekamer verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak te doen over de volgende vragen:
1) Hoe moet de passage “zonder dat de wezenlijke belangen van communautaire producenten van soortgelijke goederen worden geschaad” van artikel 133, letter e, van het CDW worden uitgelegd? Mag daarbij alleen naar de markt van het eindproduct worden gekeken, of moet ook de economische situatie van de grondstoffen van een behandeling onder douanetoezicht worden onderzocht?
2) Geldt voor de beoordeling van “het scheppen of in stand houden van ... behandelingswerkzaamheden” zoals bepaald in artikel 502, lid 3, van de UCDW, een bepaald aantal arbeidsplaatsen, dat minimaal door de werkzaamheden moet worden mogelijk gemaakt? Welke andere criteria gelden er nog voor de uitleg van de geciteerde verordeningtekst?
3) Kan het Hof van Justitie de geldigheid van een conclusie van het Comité, bezien in het licht van de antwoorden op de vragen 1 en 2, in een prejudiciële procedure onderzoeken?
4) Zo ja, is de onderhavige conclusie dan geldig, zowel wat betreft de motivering als wat betreft de gehanteerde economische argumenten?
5) Indien het Hof van Justitie de geldigheid van een conclusie niet kan onderzoeken, welke uitleg moet dan worden gegeven aan de passage “(de douaneautoriteiten...) houden met de conclusies van het Comité rekening” van artikel 504, lid 4, van de UCDW, indien -in eerste instantie- de douaneautoriteiten en/of -na beroep- de nationale rechter van oordeel zijn dat de conclusie van het Comité de afwijzing van het verzoek om een behandeling onder douanetoezicht niet kan dragen?
7.2. De Douanekamer houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak zal hebben gedaan over deze vragen.
Aldus gewezen op 28 december 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. E.N. Punt en mr. K. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter: