Gerechtshof Amsterdam, 22-06-2005, AU2955, 02/01693 en 03/03113
Gerechtshof Amsterdam, 22-06-2005, AU2955, 02/01693 en 03/03113
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 juni 2005
- Datum publicatie
- 21 september 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2005:AU2955
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AZ0434
- Zaaknummer
- 02/01693 en 03/03113
Inhoudsindicatie
Ten gevolge van optietransacties aan het vermogen van vennootschappen onttrokken bedragen zijn uitdelingen aan de aandeelhouder. Motief om de optietransacties uit te voeren lag in de aandeelhoudersrelatie. Dat sprake zou zijn van zuiver speculatieve transacties acht het Hof niet geloofwaardig (zie Hof Amsterdam 27 april 2005, kenmerk 03/03112).
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op de beroepen van X te Z, belanghebbende,
tegen
twee uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
In het beroep met kenmerk 02/01693
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 5 maart 2002, ingediend door mr. B als gemachtigde. Het beroepschrift is door gemachtigde aangevuld bij brief van 23 mei 2002 en is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 6 februari 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
1.2. Door belanghebbende is voor het jaar 1998 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 86.700. De aanslag is gedagtekend 7 november 2001 en is - naar het Hof begrijpt - berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.766.613, waarvan ƒ 1.678.475 naar het tarief van 25% voor winst uit aanmerkelijk belang. Na bezwaar, ingekomen bij de inspecteur op 12 december 2001, heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.138.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.5. Belanghebbende heeft gerepliceerd en de inspecteur heeft gedupliceerd.
In het beroep met kenmerk 03/03113
1.6. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 1 augustus 2003, ingediend door voormelde gemachtigde. Het beroepschrift is door gemachtigde aangevuld bij brief van 22 augustus 2003 en is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 25 juni 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1.7. Door belanghebbende is voor het jaar 1999 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 86.418. De aanslag is gedagtekend 13 juni 2002 en is - naar het Hof begrijpt - berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.998.268, waarvan ƒ 1.905.600 naar het tarief van 25% voor winst uit aanmerkelijk belang. Na bezwaar, ingekomen bij de inspecteur op 12 juli 2002, heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd.
1.8. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 92.668.
1.9. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.10. Belanghebbende heeft gerepliceerd en de inspecteur heeft gedupliceerd.
1.11. De beroepen zijn op 26 januari 2005 behandeld ter zitting, gelijktijdig met de onder de kenmerken [], [03/03112] en [] geregistreerde zaken. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op deze plaats gelden als ingelast de feiten, als vermeld in de uitspraken van dit Hof van 27 april 2005 in de zaak met kenmerk [03/03112] en van 25 mei 2005 in de [overige] zaken met kenmerk [].
2.2. Ter zake van de in voormelde uitspraken beschreven optietransacties, voorzover uitgevoerd in 1998, is belanghebbende in de jaarrekening 1998 in rekening-courant gecrediteerd voor:
- ƒ 707.075 door X B.V.;
- ƒ 485.700 door Y Beheer B.V.;
- ƒ 485.700 door X Beheer B.V.
2.3. Ter zake van de in 1999 uitgevoerde optietransacties is belanghebbende in de jaarrekening 1999 door ieder der voormelde drie vennootschappen in rekening-courant gecrediteerd voor - aanvankelijk - ƒ 635.200.
Op enig later moment in 2002 of 2003 hebben de betrokken partijen dit bedrag gewijzigd in - telkens - € 635.200.
2.4. Belanghebbende is enig aandeelhouder van de vennootschappen Y Beheer B.V. en X Beheer B.V., welke vennootschappen ieder 50% houden van de aandelen in X B.V., van welke vennootschap belanghebbende derhalve middellijk enig aandeelhouder is. Belanghebbende is tevens bestuurder van genoemde vennootschappen (die hierna gezamenlijk ook worden aangeduid als: de vennootschappen).
2.5. Het fiscaal vermogen van Y Beheer B.V. bedroeg
- per 1 januari 1998 ƒ 2.015.306, waarvan winstreserves ƒ 2.010.306;
- per 1 januari 1999 ƒ 1.629.693, waarvan winstreserves ƒ 1.624.693 en
- per 1 januari 2000 ƒ 1.332.769, waarvan winstreserves ƒ 1.327.769 (uitgaande van een creditering in 1999 van ƒ 635.200).
2.6. Het fiscaal vermogen van X Beheer B.V. bedroeg
- per 1 januari 1998 ƒ 1.422.440, waarvan winstreserves ƒ 1.416.940;
- per 1 januari 1999 ƒ 902.201, waarvan winstreserves ƒ 896.701 en
- per 1 januari 2000 ƒ 282.251, waarvan winstreserves ƒ 276.251 (uitgaande van een creditering in 1999 van ƒ 635.200).
2.7. Het fiscaal vermogen van X B.V. bedroeg
- per 1 januari 1998 ƒ 4.152.436, waarvan winstreserves ƒ 1.518.058;
- per 1 januari 1999 ƒ 3.309.989, waarvan winstreserves ƒ 596.519 en
- per 1 januari 2000 ƒ 3.357.154, waarvan winstreserves ƒ 416.194 (uitgaande van een creditering in 1999 van ƒ 635.200)
2.8. Op 31 december 1999 waren in Y Beheer B.V., X Beheer B.V. en X B.V. liquiditeiten ten bedrage van (achtereenvolgens) ƒ 1.946.576, ƒ 2.353.051 en ƒ 529.866 voorhanden.
3. Geschil
In geschil is of de in 2.2. en 2.3. vermelde bedragen waarvoor belanghebbende door de desbetreffende vennootschappen in rekening-courant is gecrediteerd, door de inspecteur terecht zijn aangemerkt als in 1998 respectievelijk 1999 genoten - al dan niet middellijke - uitdelingen van winst door die vennootschappen aan belanghebbende, en daarmee als reguliere voordelen uit het aanmerkelijke belang dat belanghebbende bezit in die vennootschappen. Het geschil voor het jaar 1998 betreft een correctie van ƒ 1.678.475 (ƒ 707.075 + 2x ƒ 485.700), voor het jaar 1999 gaat het om een correctie van ƒ 1.905.600 (3 x ƒ 635.200). Belanghebbende betwist deze correcties in volle omvang.
De correcties ter zake van meer inkomsten uit eigen woning (ƒ 1.438 in 1998 en ƒ 6.250 in 1999) zijn niet in geschil.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de samenvatting daarvan in de uitspraak van dit Hof van 27 april 2005 in de zaak met kenmerk [03/03112], welke als hier ingelast geldt, en voor het overige naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Op deze plaats geldt als ingelast hetgeen het Hof heeft overwogen in zijn rechtsoverwegingen 5.1. tot en met 5.7. van zijn uitspraak van 27 april 2005 met kenmerk [03/03112] en zijn uitspraken van 25 mei 2005 in de [overige] zaken met kenmerk []. Het Hof duidt die uitspraken hierna gezamenlijk kortweg aan als de Vpb-uitspraken.
5.2. Onder een - als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang aan te merken - winstuitdeling wordt verstaan een vermogensverschuiving van de desbetreffende vennootschap naar de aandeelhouder, als gevolg waarvan aan het vermogen van de vennootschap enig geldsbedrag of andere waarde, gedekt door in de vennootschap aanwezige winst, ten gunste van de aandeelhouder wordt onttrokken. In deze definitie ligt - naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad - besloten dat de vennootschap en de aandeelhouder zich van de bevoordeling van de aandeelhouder bewust zijn althans dit redelijkerwijs dienen te zijn (de bevoordelingsbedoeling).
5.3. De vastgestelde feiten (zie 2.) laten geen andere conclusie toe dan dat ten gevolge van de optietransacties de door de inspecteur gecorrigeerde bedragen aan het vermogen van de desbetreffende vennootschappen zijn onttrokken, dat deze bedragen in het vermogen van belanghebbende zijn gevloeid en dat die bedragen werden gedekt door in de vennootschappen aanwezige winstreserves.
5.4. In de Vpb-uitspraken heeft het Hof geconcludeerd dat onder de aldaar vermelde omstandigheden geen redelijk denkende ondernemer zich op de optietransacties zou hebben ingelaten (r.o. 5.5.) en dat de vennootschappen zulks uitsluitend ten gerieve van belanghebbende als haar (middellijk) aandeelhouder hebben gedaan (r.o. 5.7.). Het motief om de optietransacties uit te (doen) voeren lag dus in de aandeelhoudersrelatie.
5.5. Uit de in r.o. 5.4. van de Vpb-uitspraken vermelde feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat belanghebbende - handelende voor zichzelf en, als directeur, voor de vennootschappen - zo hij de optietransacties al niet van meet af aan heeft opgezet met de bedoeling zichzelf in zijn hoedanigheid van (middellijk) aandeelhouder te bevoordelen, in ieder geval van de tussen hemzelf en de vennootschappen in het leven geroepen - voor meer dan één uitleg vatbare - verhoudingen gebruik is gaan maken om zich door middel van die optiecontracten in zijn hoedanigheid van (middellijk) aandeelhouder te bevoordelen. Dat sprake zou zijn van zuiver speculatieve transacties, zoals belanghebbende heeft betoogd, acht het Hof niet geloofwaardig. De voor een uitdeling vereiste bevoordelingsbedoeling is daarmee gegeven, zowel aan de zijde van belanghebbende als aan de zijde van de vennootschappen. Gelet op het tempo en de omvang waarin de transacties plaatsvonden, acht het Hof daarbij niet voor twijfel vatbaar dat de bevoordelingsbedoeling – zo al niet van meet af aan aanwezig – in ieder geval reeds in de loop van 1998 bij de betrokken partijen post heeft gevat.
5.6. Het Hof acht voorts aannemelijk dat ultimo 1998 tussen belanghebbende en de betrokken vennootschappen (stilzwijgend) overeenstemming bestond dat de bedragen die per 31 december 1998 volgens de geprinte overzichten waren "verloren" door de vennootschappen en "gewonnen" door belanghebbende, in de jaarrekeningen 1998 ten gunste van belanghebbende zouden worden geboekt. Aldus hebben de vennootschappen in 1998 in totaal ƒ 1.678.475 van hun winstreserves aan belanghebbende uitgedeeld, hetgeen voor belanghebbende is aan te merken als reguliere voordelen uit zijn aanmerkelijke belang in de vennootschappen.
5.7. Evenzo acht het Hof aannemelijk dat - uiterlijk - ultimo 1999 tussen belanghebbende en de betrokken vennootschappen overeenstemming bestond dat de bedragen die in de periode 1 januari - 17 maart 1999 volgens de geprinte overzichten waren "verloren" door de vennootschappen en "gewonnen" door belanghebbende, in de jaarrekeningen 1999 ten gunste van belanghebbende zouden worden geboekt. Aldus hebben de vennootschappen in 1999 in totaal ƒ 1.905.600 van hun winstreserves aan belanghebbende uitgedeeld, hetgeen voor belanghebbende is aan te merken als reguliere voordelen uit zijn aanmerkelijke belang in de vennootschappen. Nu de inspecteur over het jaar 1999 geen hogere bedragen in aanmerking heeft genomen, kan in het midden blijven of reeds in 1999 overeenstemming bestond dat belanghebbende voor een bedrag van € 1.905.600 tegoed zou worden geschreven.
5.8. Het Hof verwerpt het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat, voor zover al door de Belastingdienst is ingestemd met aan haar voorgelegde optietransacties tussen een besloten vennootschap en haar directeur/grootaandeelhouder, zulks betrekking had op transacties ter afdekking van reële vermogensrisico's en niet op (naar hun vorm zuiver speculatieve) transacties als de onderhavige.
5.9. Het gelijk is aan de inspecteur. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart de beroepen ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 22 juni 2005 door mrs. J. den Boer, voorzitter, J.P.F. Slijpen en J.W. Zwemmer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.