Home

Hoge Raad, 20-10-2006, AZ0434, 42402 en 42409

Hoge Raad, 20-10-2006, AZ0434, 42402 en 42409

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 oktober 2006
Datum publicatie
20 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AZ0434
Formele relaties
Zaaknummer
42402 en 42409

Inhoudsindicatie

Optiecontracten tussen DGA en B.V.

Uitspraak

Nr. 42.402 en 42.409

20 oktober 2006

RvS

gewezen op het beroep in cassatie van XB te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juni 2005, nrs. 02/01693 en 03/03113, betreffende na te melden aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslagen, bezwaren en gedingen voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1998 en 1999 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar respectievelijk een belastbaar inkomen van ƒ 1.766.613, waarvan een bedrag van ƒ 1.678.475 belast naar het tarief van artikel 57a, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), en een belastbaar inkomen van ƒ 1.998.268, waarvan een bedrag van ƒ 1.905.600 belast naar het tarief van artikel 57a van de Wet. Deze aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de beroepen in één uitspraak ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Middel 4 faalt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 42206 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, onderdelen 3.1.1 tot en met 3.1.3.

3.2. Het Hof verwijst in onderdeel 5.1 van zijn uitspraak voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende in het jaar 1998 een bedrag van ƒ 1.678.475 aan winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten naar een aantal van de door hem gedane uitspraken inzake de heffing van vennootschapsbelasting van vennootschappen waarin belanghebbende (middellijk) aandelen hield die tot een aanmerkelijk belang behoren. Nu van evenvermeld bedrag een deel groot ƒ 707.075 betrekking heeft op de door belanghebbende met C B.V. gesloten optie-overeenkomsten en tot evengenoemde uitspraken van het Hof geen uitspraak behoort die ziet op de heffing van vennootschapsbelasting over het jaar 1998 van die vennootschap, betoogt middel 2 terecht dat 's Hofs uitspraak op dit punt niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.3. Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch slechts voorzover betrekking hebbend op het jaar 1998,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103,

veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2006.

Het van belanghebbende teveel geheven griffierecht van € 103 wordt door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.