Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-07-2005, AU4897, 03/01900

Gerechtshof Amsterdam, 27-07-2005, AU4897, 03/01900

Inhoudsindicatie

Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende deel uitmaakte van een samenwerkingsverband dat erop was gericht om grote bedragen aan liquiditeiten te onttrekken aan vennootschappen waarvan de aandelen waren verkocht aan een op de Bahama’s gevestigde Ltd en die liquiditeiten naar bankrekeningen in belastingparadijzen te doen afvloeien. Navorderingsaanslagen voldoende gemotiveerd met over belanghebbende opgestelde fiscale rapport. Inhoud raport vormt nieuw feit. Omkering bewijstlast omdat vereiste aangifte niet is gedaan en belanghebbende niet heeft voldaan aan inlichtingenplicht. Inspecteur heeft zijn geheimhoudingsplicht niet geschonden. (Beroep deels gegrond.)

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Y, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Inspecteur te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 18 april 2003, ingediend door mr. als gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 13 maart 2003 betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1992 tot en met 1996 en vermogensbelasting voor de jaren 1993 tot en met 1997.

1.2. De navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zijn berekend naar een belastbaar inkomen van

1992 f. a

1993 f. b

1994 f. c

1995 f. d

1996 f. e

De navorderingsaanslagen vermogensbelasting zijn berekend naar een vermogen van

1993 f. aa

1994 f. bb

1995 f. cc

1996 f. dd

1997 f. ee

1.3. Het beroepschrift is aangevuld bij schrijven van mr. als gemachtigde van belanghebbende dat op 14 juli 2003 ter griffie is ontvangen.

Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de navorderingsaanslagen.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend; hij concludeert tot. ongegrondverklaring van het beroep.

1.5. Namens belanghebbende is een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend. Bij brief van 29 januari 2004 heeft de inspecteur een nader stuk in het geding gebracht.

1.6. De zaak is behandeld ter zitting van 11 februari 2004. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is op 1 mei 1987 bij de J-bank (hierna: de bank) in dienst getreden. Tijdens dit dienstverband was belanghebbende tevens directeur van G (hierna: G BV), een dochtervennootschap van de bank. G BV verrichtte onder meer transacties met F Ltd (hierna: F Ltd), een op 3 april 1991 door A Trust naar het recht van de Bahama’s opgerichte vennootschap. F Ltd is een zogenoemde off-shore-vennootschap, hetgeen inhoudt dat zij op de Bahama's geen activiteiten mag ontwikkelen met uitzondering van het houden van een bankrekening. Gegevens van aandeelhouders en bestuurders behoeven niet te worden gedeponeerd. Op 22 april 1992 is I (hierna: I) benoemd tot "attorney in fact" van F Ltd. In Houston, Texas, hield F een “representative office” in het pand waar I werkte.

2.2. In de periode van 9 december 1992 tot en met 11 september 1996 heeft F Ltd telkens het gehele aandelenkapitaal van acht Nederlandse besloten vennootschappen gekocht. Na de aankoop door F Ltd werd de naam van de gekochte vennootschap gewijzigd. Het betreft de navolgende vennootschappen:

Datum aankoop Oude naam Nieuwe naam

9 december 1992 B BV BB B.V.

9 december 1992 C B.V. CC B.V.

23 december 1992 D Beheer B.V. DD B.V.

11 maart 1993 E B.V. DD IV B.V.

27 oktober 1993 H B.V. BB Trading B.V.

15 november 1994 JJ N.V. BB Resources N.V.

31 augustus 1995 K B.V. BB Mining B.V.

11 september 1996 K II B.V. BB Exploration B.V.

De verkochte vennootschappen zullen hierna (ook) worden aangeduid als, respectievelijk, B, C, D, E, H, JJ, K (I) en K II (hierna gezamenlijk ook aangeduid als: de BB-vennootschappen).

Behoudens de vennootschappen E en D werden deze vennootschappen door F Ltd telkens gekocht van G BV.

De vennootschappen kochten vervolgens van een met F Ltd gelieerde vennootschap een immaterieel recht met een betrekkelijk korte looptijd. Daarbij ging het om oil leases (B), een karton-applicatie genaamd xx (C en B), een deel van de opbrengst van nog te delven steenkool in Kentucky (H en JJ), een deel van de opbrengst van nog te delven steenkool in Mexico, zeolite in Arizona en goud- en zilvererts in Colorado (K) en distributie van bepaalde computersoftware (D en E). Geen van de rechten heeft tot enige opbrengst geleid.

Bij de Belastingdienst rees het vermoeden dat het bij de koop van de rechten niet om reële transacties ging.

2.3. Over de afschrijving van de rechten en de aftrek van kosten is onder meer bij het Gerechtshof in Den Haag een procedure voor de vennootschapsbelasting gevoerd. Dit Hof heeft in zijn uitspraak van 25 september 2001, nr 98/05337, gepubliceerd in V-N 2002/2.18, geoordeeld dat de inspecteur uit de (in die uitspraak opgenomen) feiten en omstandigheden het gerechtvaardigde vermoeden heeft kunnen putten dat de betreffende transacties elk realiteitsgehalte misten dan wel voortvloeiden uit onzakelijk handelen met gelieerde partijen met het oog op het onttrekken van middelen aan de belastingplichtige terwijl voorts telkens sprake was van transacties met gelieerde partijen die in zogenaamde belastingparadijzen waren gevestigd.

Door het leeghalen van de BB-vennootschappen kon de verschuldigde vennootschapsbelasting niet worden voldaan en leed de Staat der Nederlanden een belastingnadeel dat door de inspecteur is becijferd op € 51.147.568.2.4. Tegen de BB-vennootschappen en F Ltd is een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd. In dat onderzoek is onder meer belanghebbende aangemerkt als verdachte. In het kader van het onderzoek hebben op 11 april 2000 doorzoekingen plaatsgevonden op de woonadressen van de Nederlandse verdachten en op diverse andere locaties. Voorts heeft op 13 juli 2000 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van L, een vriend van belanghebbende. Bij de doorzoekingen zijn diverse documenten inbeslaggenomen.

Belanghebbende en de andere verdachten zijn verschillende keren gehoord door ambtenaren van de FIOD. Voorts zijn diverse getuigen gehoord.

2.5. Onder de stukken (bijlage 1 bij de aanvulling op het beroepschrift) bevindt zich een kopie van een met betrekking tot belanghebbende opgesteld fiscaal rapport (hierna: het fiscale rapport) dat is opgemaakt door PP van de Belastingdienst/Grote ondernemingen . Bij brief van 28 mei 2002 heeft de inspecteur dit rapport aan belanghebbende gezonden; in deze brief is vermeld dat belanghebbende de in het rapport genoemde verslagen van verhoor en ambtshandelingen desgewenst kan inzien ten kantore van de Belastingdienst te P.

In het fiscale rapport is onder meer het volgende vermeld:

“Diverse signalen hebben bij X’s werkgever, de J-bank, geleid tot een aantal interne onderzoeken naar de F Ltd transacties in het algemeen, en naar de rol van X daarbij in het bijzonder. Eén van de onderwerpen die bij deze interne onderzoeken aan de orde kwam was het vermoeden dat X heimelijk vergoedingen ontving voor zijn verleende diensten inzake de F Ltd transacties.

Een van deze interne onderzoeken betreft dat uit september 1997. In de notitie die ... hierover opstelde zijn ook in het kort de conclusies uit de vorige interne onderzoeken samengevat (zie D/217).”

2.6. In bijlage 41 bij het verweerschrift is onder D/217 een kopie van het rapport van het hiervoor vermelde onderzoek van ... opgenomen. Hierin is onder andere het volgende vermeld:

“Uit dat onderzoek bleek, dat de X gemiddeld één maal per zes weken een groot bedrag disponeerde en in die tussen liggende periode hoegenaamd geen gebruik maakte van zijn pas/pin of anderszins disponeerde. Hieruit mocht geconcludeerd worden dat de X nagenoeg al zijn zaken met contant geld afhandelt.

(….)

In maart 1995 constateerde ... van de Concern Accountantsdienst een aantal opmerkelijke transacties uitgevoerd in naam van het bedrijf G B.V. (verder te noemen G). Namens dit bedrijf (eigendom van J-bank) zijn bevoegd X, Mr (…) en Mr (…). In de praktijk is het X die met G BV “werkt”.

... stelde vast, dat G BV bij de aan- en verkoop van een aantal kasgeld b.v.’s gebruikt maakte van de diensten van dezelfde intermediair, die forse commissies ontving. Dit was opmerkelijk, omdat deze intermediairsdiensten door de bank zelf hadden kunnen worden verricht. Bovendien behoren deze aan- en verkopen van kasgeld b.v.’s niet tot het takenpakket van de afdeling van X maar tot dat van de Afdeling ....

Naar aanleiding van het bovenstaande werd besloten tot een gecombineerd onderzoek door Concern ...zaken en de accountantsdienst met het doel om vast te stellen of hier mogelijk sprake was van een vorm van normafwijkend gedrag bij X.

(….)

Vastgesteld werd dat in door G BV gedane aan- en verkopen, samen gewerkt werd met het bedrijf M b.v., gevestigd (…). Directeuren van dit bedrijf zijn N, O en Q. M bv maakt gebruik van de diensten van de ...bank, welke bank M bv omschrijft als een grote, bonafide relatie.

Het is M bv die als intermediair grote declaraties heeft ingediend bij G BV en op instructie van X betaald heeft gekregen.”

2.7. De aandelen van de vennootschappen B B.V. en C B.V. waren in handen van R B.V. (R). Beide vennootschappen hadden een groot eigen vermogen dat met toestemming van de voor de vennootschapsbelasting bevoegde inspecteur renteloos was uitgeleend aan de aandeelhouders. De vennootschappen hadden geen belastingschuld en geen liquide middelen.

Bij brief van 17 augustus 1992 heeft R de belastingdienst verzocht toe te staan dat vanaf 1 januari 1992 de geldleningen rentedragend zullen zijn en dat de gehele rentelast in mindering mag komen op het resultaat van een derde bij de verkoop van de vennootschappen te betrekken partij. Deze brief is door de inspecteur voor akkoord getekend. Vervolgens heeft R de aandelen in beide vennootschapen verkocht aan G B.V. (vertegenwoordigd door belanghebbende) die ze op haar beurt heeft verkocht aan F Ltd, vertegenwoordigd door I.

2.8. Onder de stukken (D/225, onderdeel van bijlage 41 bij het verweerschrift) bevindt zich een kopie van een handgeschreven telefoonnotitie van O van 6 oktober 1992. De inhoud van deze notitie, voor zover hier van belang, luidt als volgt:

“B 140 mio

C 330 mio

470 mio lening R

Ruling: moeder/dochter geen rente als het een fe zou zijn.

Insp verzocht ruling ongedaan te maken terug naar 1-1-92, waarbij aandelen economisch zijn overgedragen aan een bankinstelling, waarbij rentelast tlv resultaat v.d.bank komt en dochter zelfstandig bel.plichtig is.

Stel: 1% rentevergoeding p.mnd.

Transactiedatum 1-11-92 heeft tot gevolg 10x1=10% van 470 = 47 mio rentewinst gemaakt.

Koopsomberekening:

Intrinsieke waarde 1-1-’92 f.470.000.000

85% van 47 mio is f. 39.950.000

AG (Zweden) betaalt f.509.950.000

Intrinsieke waarde is op dat moment f.500.550.000

f. 9.400.000

f.470.000.000

65% van 47 mio f. 30.550.000

f.500.550.000

Fee (S + p)

(M + . + . ) is 5% van

f.47.000.000 f. 2.350.000

Voor verkopers (J-bank en f. 7.050.000

R

(ieder ½) f. 3.525.000

(….)

X J-bank (..)

Kontakten hiermee lopen via ... (..)

X zit ook in Calcun (Mexico).”

Uiteindelijk zijn de aandelen B en C niet door AG gekocht maar door F Ltd. De bank heeft via haar dochter G B.V. uiteindelijk een fee ontvangen van f. 1.000.000. R heeft f. 2.375.000 ontvangen.

2.9. AH/61, onderdeel van bijlage 40 bij het verweerschrift, is een proces-verbaal van ambtshandeling en betreft een onderzoek naar de geldstromen via T B.V. (in 1992 en 1993) en U Trust International Ltd. (hierna: U) te Guernsey (in 1994). In dit proces-verbaal is ter zake van de transactie met B en C onder meer het volgende vermeld:

“Op 9 december 1992 vond de transactie met B en C plaats (…)

Ter zake is op 15-12-92 door T een factuur gezonden aan M BV ten bedrage van f.1.250.000, met omschrijving “Bemiddeling inzake aandelen transactie B en C”.

Tevens trof ik een factuur aan van V, gevestigd te Londen, en gericht aan T, eveneens gedateerd 15-12-92 ten bedrage van f.1.230.000 met omschrijving: “Intermediary services with respect to sale of shares of B and C”. Op de factuur van V (…) zag ik dat als bank vermeld was: W Bank Plc, 129 ... Street, Londen.”

In het fiscale rapport is vermeld:

“Opmerkelijk is de betaling van f.1.250.000 aan T BV op 15 december 1992. Deze BV maakt onderdeel uit van het trustkantoor ..T Trust BV.

Uit het verhoor van EE, de directeur-enig aandeelhouder van dit trustkantoor, is gebleken dat T geen werkzaamheden heeft verricht inzake de B en C transactie. De omschrijving op de aan M gezonden factuur (…): “Bemiddeling inzake aandelen transactie B BV en C BV” is derhalve onjuist.”

In de administratie van T BV is een faktuur opgenomen van V International Finance Ltd. Als medewerkers van laatstgenoemde vennootschap zijn in het handelsregister van de Britse Kamer van Koophandel vermeld FF en GG.

2.10. In voormeld proces-verbaal AH/61 is met betrekking tot de verkoop van de aandelen H het volgende vermeld:

“Op 27 oktober 1993 vond de transactie met H plaats (…). Ter zake is op 27-10-93 door T een factuur gezonden aan M BV ten bedrage van f.1.527.164 met omschrijving “Bemiddeling aandelentransactie H”. Tevens trof ik een faktuur aan van HH, gevestigd te Londen, en gericht aan T, gedateerd 28-10-93 ten bedrage van f.1.512.043,50 met omschrijving “Intermediary services with respect to share transaction”. Op de factuur van HH (D/112) zag ik dat als bank vermeld was: W Bank Plc, 129 Street, Londen.

Van enige werkzaamheden in het kader van bemiddeling van T en/of HH ter zake van de transactie met de aandelen H, is tot op heden niets gebleken.”

Uit het interne onderzoek van de bank is gebleken dat op 5 november 1993 het grootste gedeelte van het bedrag van f. 1.512.043,50 is doorgeboekt naar een rekening bij Credit Lyonnais ten name van ...Brothers te Rotterdam en dat enkele dagen daarna het bedrag is doorgeboekt naar Bank ...Brothers op Guernsey.

2.11. J, een vennootschap die de status van fiscale beleggingsinstelling had verworven, zou aanvankelijk door de bank worden gebruikt om een nieuw beleggingsprodukt op de markt te brengen; dit is uiteindelijk niet doorgegaan. Op 20 juni 1990 beliep het fiscale vermogen f. 750.000.000 en eind 1992 was dat ongeveer f. 800.000.000. Op 15 november 1994 zijn de aandelen J verkocht aan F Ltd. De lopende winst over het boekjaar bedroeg toen f. 42.000.370. Direct na de aankoop zijn de liquide middelen van J overgemaakt naar een buitenlandse bankrekening. In verband met deze transactie is een bedrag groot f. 1.490.160 overgeboekt naar U te Guernsey.

2.12. Direct na de transacties met K I (31 augustus 1995) en K II (11 september 1996) is de gehele opbrengst, meer dan f. 30.000.000, rechtstreeks overgeboekt naar een Liechtensteinse bankrekening ten name van F Ltd.

2.13. In bijlage 41 van het verweerschrift is onder G28/01 opgenomen een verklaring die een vriendin van belanghebbende, vriendin, op 11 april 2000 heeft afgelegd tegenover twee Fiodambtenaren. Op de vraag of zij (in 1996) met belanghebbende naar Curaçao/Miami/ Nassau is geweest antwoordt vriendin:

“Ja, dat klopt. Onderweg naar een etentje vertelde X mij dat hij van een zakenrelatie een uitnodiging had gekregen om naar de Bahamas te komen om een partijtje te golfen. Hierop heeft hij mij gevraagd of ik zin had om mee te gaan. (…) Ik weet dat de reis op 2 oktober was omdat mijn vader op die dag jarig is.

(…)

We zaten in Curaçao in een hotel aan het strand. Een kennis van X, II die ik zeer oppervlakkig ken vanuit Amsterdam, was daar ook aanwezig (….)

We zijn maar een dag op Curaçao geweest. Wij zijn vanaf Curaçao met z’n tweeën verder gevlogen naar Nassau via Miami (…).

Nu ik erover nadenk zijn X en ik samen met zijn zakenrelatie I en zijn vriendin vanaf Miami naar Nassau gevlogen. Op het vliegveld van Miami ben ik dus voorgesteld aan I en zijn vriendin . (…) X en ik hebben de dagen op Nassau samen met I en zijn vriendin doorgebracht.”

2.14. Als onderdeel van bijlage 41 bij het verweerschrift is onder D/208 een kopie opgenomen van een overeenkomst d.d. 4 oktober 1996 tussen enerzijds F Ltd vertegenwoordigd door I en anderzijds de bank, vertegenwoordigd door belanghebbende. Hierin zijn partijen onder meer overeengekomen dat een (volgende) aandelentransactie tussen F Ltd en de bank eind 1996 of in 1997 zal plaatsvinden doch niet later dan 4 oktober 1997.

2.15. Inzake het in 2.7. vermelde onderzoek van de Afdeling ...zaken van de bank heeft ... op 9 februari 2001 tegenover Fiodambtenaren het volgende verklaard (G 45/01, onderdeel van bijlage 41 bij het verweerschrift):

Ik ken dit stuk; ik heb dit zelf opgesteld.

Wat in deze notitie beschreven staat, is hetgeen ik aan onderzoek naar X gedaan heb. De onregelmatig-heden die ik gevonden heb, heb ik in deze notitie vermeld. Ik heb me niet bezig gehouden met de constructie zelf.

(…)

Naar aanleiding van dit onderzoek zoals beschreven in de notitie D/217 heb ik later ook onderzoek gedaan naar de reis- en onkosten declaraties van X. Daarin constateerde ik een vreemd gat. Hij was op dienstreis geweest naar Curaçao. De declaratie van X was 4 dagen onderbroken en daarna vervolgde de declaratie. Ik bedoel hiermee er werd een aantal dagen gedeclareerd vervolgens werd de dienstreis 4 dagen onderbroken, waarna de declaratie weer verder ging. Ik weet dat ik vervolgens een onderzoek heb gedaan naar Nassau, de Bahamas.

Ik weet dat er ergens in die tijd een meeting plaats had gevonden op de Bahamas. Ik weet dat er een ontmoeting is geweest tussen X en I. Ik weet niet meer van wie ik dit vernomen heb. Vervolgens heb ik een fax gestuurd naar een kennis van mij die een advocatenkantoor heeft in Nassau. (…) Ik heb echter nooit antwoord gekregen van (…) op deze fax.

2.16. AH/49 (onderdeel van bijlage 38 bij het verweerschrift) is een proces-verbaal van ambtshandeling van een FIOD-ambtenaar betreffende bij belanghebbende op of omstreeks 11 april 2000 aangetroffen en inbeslaggenomen agenda’s. In deze agenda’s zijn - schematisch weergegeven - onder andere de navolgende aantekeningen aangetroffen:

“Week Datum Notitie

50 10 december 1992 09 33 93 507418 FF

09.05 KL 103

13.30 aankomst lokaal

51 15 december 1992 T Trust 02159-48187 6717452

EE

09 41 22 77 66 262 .. en FF

1 5 januari 1993 T BV

5 2 februari 1993 12.30 Lunch 3 pers JJ/EE

21 27 mei 1993 JJ (Tip ..)

16 18 april 1994 15.00 Mr HH

33 13 augustus 1996 Swiss Partnership

CV – HH ... Geneve – Consultancy

U ...

... Co Consultancy

GG ...

29 22 juli 1999 11.00 Geneva JJ Bank”

2.17. Als onderdeel van bijlage 38 bij het verweerschrift is onder AH/50 opgenomen een proces-verbaal van ambtshandeling van een Fiodambtenaar, onder meer inhoudende diens bevindingen naar aanleiding van een onderzoek de agenda’s van de jaren 1993, 1994 en 1995. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:

“Ad 1993

Op de bladzijde van week 35 (bij 31 augustus) van deze agenda staan, onder elkaar, drie getallen vermeld:

352

4499

1688

Ad 1994

Op de bladzijde van week 52 (bij 29 december) staan de volgende aantekeningen vermeld:

CREDIT KK

Tel 000 00000000000000

Fax 000 0000

512

791

1303

Ad 1995

Op de achterzijde van de voorkant van deze agenda en op de eerste bladzijde staan drie getallenreeksen die

ogenschijnlijk optelsommen voorstellen:

352

4499

1688

6539

4420

68

4488

26

51

77

442

519

Op een pagina van week 37 in 1995 van deze agenda las ik in de marge eveneens drie cijferopstellingen die ogenschijnlijk optelsommen voorstellen:

352

4499

1688

2489

512791

442068

954859

352

4499

1688

6539

Vervolgens heb ik, verbalisant, via het internet het Luxemburgse telefoonboek geraadpleegd. Daarin staat bovengenoemde Crédit KK SA (…) vermeld als een Luxemburgse bank met op dit moment van raadplegen 22 vestigingen door heel Luxemburg, waarvan zes filialen in de stad Luxemburg zelf. (…)

Ik zag op dit overzicht dat de filialen in de stad Luxemburg een telefoonnummer hebben dat in 0 van de 0 gevallen begint met: “00000”, gevolgd door 2 cijfers, kennelijk doorkiesnummers. Eén filiaal heeft een afwijkend nummer: 0000000. Het zogenaamde landennummer van Luxemburg betreft “352”.

Met name vermeld ik hieronder het nummer van filiaal:

Crédit KK (Agence ...)

52, rte , L-.... Luxembourg

phone: 000000 fax: 000000”

2.18. Tijdens verhoren op achtereenvolgens 16, 17 en 22 mei 2000 heeft belanghebbende tegenover Fiodambtenaren blijkens daarvan opgemaakte processen-verbaal (V12/04, V12/05 en V12/06, deel uitmakende van bijlage 41 bij het verweerschrift) onder andere het volgende verklaard:

“JJ is een persoonlijke vriend van mij. Ik ken hem vanuit mijn studietijd. U vraagt mij naar zijn werk-zaamheden, dat heeft echter niet met F Ltd te maken, en ik wil daar absoluut niet verder over praten.

[na het tonen van de op het woonadres van belanghebbende in beslag genomen agenda’s over 1992 tot en met 1999]

Ja, deze boekjes herken ik als mijn agenda’s, over het algemeen ben ik de enige die in deze agenda’s aantekeningen maakt.

[nadat hem is gevraagd naar enkele in de agenda's voorkomende namen]

FF ken ik, ik ken hem uit mijn tijd dat ik belastingadviseur was. FF was toentertijd notaris, nu is hij gepensioneerd. Ik had geen zakelijke connecties met FF. Ik had absoluut geen zakelijke connecties met FF, het heeft niets te maken met B C, ook niet met eventuele privé beleggingen.

FF woont in Zuid Frankrijk of Monaco, ik ken geen connecties van hem met Zwitserland, wat dat Zwitserse telefoonnummer betreft, dat ken ik niet.

(…)

Ik wil nogmaals benadrukken dat ik niets met T Trust of T te maken heb en ook nooit gehad ook. Waarom die aantekeningen in mijn agenda staan weet ik niet. Ik schrijf alles rijp en groen in mijn agenda, het zegt in mijn ogen niet zoveel dat een en ander daar vermeld staat.

(…)

JJ en EE kennen elkaar al langer. Over die afspraak op 2 februari 1993 daar kan ik niets verklaren, ik heb kennelijk een lunchafspraak met JJ en EE, ik had echter geen zakelijke betrekkingen met deze personen. Mogelijk een privé afspraak of iets dergelijks.

(…)

De initialen .. op 22 juli 1999 zijn van JJ, ik ben toen naar Zwitserland geweest. Mogelijk had ik een lunchafspraak in Geneve met JJ. Dit heeft niets met F Ltd te maken, ik verklaar hier niet verder over.

[gevraagd naar Mr HH]

Ik heb geen flauw benul, ik zou niet weten wie het is.

[gevraagd naar HH .. Geneve, U de natuurlijke personen ..., GG en ...]

Allereerst HH en ..., ik zie de naam hier in mijn agenda 1996 geschreven, ik heb er nog nooit mee te maken gehad. Ik breng deze naam niet in connectie met Mr HH mijn agenda 1994. Ik benadruk dat ik dit niet meer weet.

(…)

U en ..., ik ken zowel het bedrijf U als de persoon ... niet, ik kan mij absoluut niet herinneren waarom ik deze namen heb opgeschreven.

(…)

GG en ... heb ik nooit gezien en nooit gesproken. Ik ken ze niet en heb geen connecties zakelijk dan wel privé met deze personen.

Er staat van alles in mijn agenda’s, ik heb iets opgeschreven en ik kan mij er nu niets meer bij voorstellen.

(…)

De getoonde agenda’s zijn allemaal van mij. Ik heb de hierboven genoemde namen in mijn agenda geschreven. Toch is er geen enkele connectie met mij met de genoemde namen: U, HH, V en T dan wel T-trust of zijn vertegenwoordiger EE, ook FF niet. De connectie tussen FF en V of gelieerde bedrijven ken ik niet. FF is geen huisvriend, maar wel een goede kennis. GG ken ik ook niet.

(…)

Ik heb de naam ... in uw stukken gezien. Ik geloof dat ik deze man gesproken heb tijdens de golf reizen naar Mexico. Ik heb een tweetal seminars bijgewoond, in 1995 en 1996. N vertelde mij dat I een reis organiseerde om op bepaalde dagen te gaan golfen in Mexico. De uitdaging was dat er een

“Ryder Cup Player” meeging, zeg maar een top 10 speler. Dat was een meneer ..., die begeleidde het golfspel en gaf les. Voor die reis was N reeds uitgenodigd, I had gevraagd aan N om mij voor die reis uit te nodigen. Ik neem aan dat II op dezelfde wijze door N is uitgenodigd.

Het doel van de reis was een “get together”, ik bedoel daar een kennismaking mee. I was de organisator, LL fungeerde als een soort reisleider. Verder waren er een aantal mensen bij die ik in de loop der jaren bij de transacties in Amsterdam heb ontmoet. Daarmee bedoel ik: MM, NN, OO en tevens I en LL. Verder waren er de drie Nederlanders, andere namen staan me niet zo voor de geest. De groep was in grote lijnen beide keren gelijk.(…)

[gevraagd naar getallenreeksen in de agenda's]

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mijn raadsman, ik wil nog zeggen dat het ten aanzien van de optelsommen in mijn agenda handelt om een telefoonnummer van een Luxemburgse bank welke ik enigszins gecamoufleerd heb weergegeven. Op uw vraag of die bank en de mogelijke rekening bij die bank een verband houdt met F Ltd geef ik nu geen commentaar.

[na hervatting van het verhoor op 17 mei 2000]

Ik wil allereerst terugkomen op wat u mij getoond hebt in mijn agenda’s betreffende het telefoonnummer van de Luxemburgse bank. Dat betreft inderdaad de Credit KK, te Luxemburg stad. Ikzelf ben formeel eigenaar van een bankrekening welke bij die bank gehouden wordt. Een zeer goede vriend van mij is de economisch eigenaar van deze bankrekening. Ik wil u de naam van die vriend wel geven maar dat doe ik pas na het komende weekend omdat ik eerst met hem over deze situatie wil spreken. De betrokken persoon woont overigens niet in Nederland, hij heeft wel de Nederlandse nationaliteit. Ik zal alles over hem onthullen nadat ik hem heb gesproken. Het saldo op dit moment op deze Luxemburgse rekening is iets onder het half miljoen gulden (waarde in Nederlandse guldens). Ik dacht dat deze rekening in 1995 is geopend door mij gezamenlijk met die kennis. De rekening is zijn bezit. Ik heb wel een VISA kaart welke gekoppeld is aan deze rekening, die kaart staat op mijn naam. Mijn vrouw had ook een kaart gekoppeld aan deze rekening maar zij is de kaart kwijtgeraakt. (…) Het enige waar ik deze rekening voor heb gebruikt zijn consumptieve uitgaven voor mijzelf. Een pincode op deze kaart ken ik niet, ik heb nooit een pincode gebruikt. Ik heb zelf nooit geld op deze rekening gestort, hoeveel ik eraf heb gehaald weet ik ook niet. Mijn vriend houdt bij wat ik hem schuldig ben.

(…)

U heeft gelijk, mijn zoon xxx studeert in Zuid-Afrika, hij heeft inderdaad een eigen VISA kaart voor deze bankrekening in Luxemburg. Mijn zoon heeft vanaf januari 2000 deze VISA kaart tot zijn beschikking. Ik weet dat hij deze rekening inderdaad gebruikt voor zijn levensonderhoud.

(…)

U zegt mij dat het telefoonnummer van die bank reeds in 1993 in mijn agenda voorkomt, en dat dat derhalve in tegenspraak is met wat ik zojuist zei omtrent de opening van de rekening in 1995. Nee, dat klopt wel degelijk, want voor 1995, en wel vanaf 1992, gebruikte ik al geld van die vriend van mij. Dat geld kwam van zijn rekening. Toen had ik geen credit kaart voor deze rekening hij wel. Als ik geld wilde van de rekening in Luxemburg dan gaf mijn vriend instructie dat ik dat geld kon ophalen bij die bank. Dat deed ik dan ik ging dan naar Luxemburg. Het ging om bedragen van enkele tientallen duizenden guldens. (…)

Op een bepaald moment, ik dacht in 1995, heeft hij mij gezegd dat het handiger was als ik over een eigen rekening met een kaart kon beschikken. Dat was praktischer en zo is het ook uitgevoerd. Mijn vriend zou deze rekeningen blijven voeden als dat nodig mocht zijn. (…) Je moet dit zien als een soort rekening courant met mijn vriend, ik ben hem gewoon bedragen verschuldigd.

[gevraagd naar de getallenreeksen voor in de agenda 1995]

De eerste telling is het telefoonnummer van de Credit KK, die 000000 is het bijbehorende faxnummer. U vraagt mij naar de tweede telling, maar daar kan ik echt niets van maken. Ik gebruik het faxnummer van de Credit KK waarschijnlijk voor een bevestiging van een enkele overboeking of een opname.

(…)

[gevraagd naar enkele andere getallenreeksen]

Ik zie dat ik het cijfer 00000 bij het faxnummer 00000 optel. Het is inderdaad wel heel gek dat ik iets bij een faxnummer optel. Nu ik er heel goed over nadenk, sluit ik niet uit dat het bedrag ad 00000 iets van een rekening saldo is.

(…)

Nu ik het nog eens goed bekijk, zie ik dat het heel gek is dat ik deze cijfer combinatie nu in een andere vorm opschrijf. Eerst telde ik bij 000000 een faxnummer op, nu tel ik 000 en 000 afzonderlijk op. Ik ben met u eens dat we hier te maken met wat u noemt een codering. Het lijkt niet aannemelijk dat we hier over een saldo spraken, omdat ik dit in december 1994 en in september 1995 gebruik. Mogelijk hebben we hier te maken met het rekeningnummer. Ik heb in ieder geval van cijfers die ik wilde onthouden een optelling gemaakt, wat ik wilde onthouden weet ik niet, mogelijk het rekeningnummer. Volgende week zal ik het zeker weten.

[na hervatting van het verhoor op 22 mei 2000]

Dinsdag jongstleden zijn twee zaken aan de orde geweest waar ik niet op wilde antwoorden, omdat ik toestemming en medewerking van derden nodig had. (…)

Het tweede punt betrof de bankrekening in Luxemburg. Daar kon ik dinsdagavond nog geen overleg over voeren. Reden waarom ik daar woensdag niet verder over kon verklaren. Woensdag ging ik ervan uit dat ik toestemming en medewerking hiervoor zou krijgen. Inmiddels is gebleken dat ik de verwachte toestemming en medewerking niet zal verkrijgen. Reden waarom ik op dit punt ook niet verder zal verklaren.”

2.19. Op 13 juli 2000 zijn bij L in yyyy stukken die afkomstig zijn van belanghebbende in beslag genomen (zie AH/73 en AH/78, opgenomen in bijlage 40 bij het verweerschrift). Onder deze stukken bevond zich een handgeschreven chronologisch overzicht van stortingen, onttrekkingen en saldi over de periode september 1998 tot en met november 1999 (D/430, bijlage bij AH/78). De vermelde getallen betreffen bedragen in duizenden guldens. De onttrekkingen zijn gesplitst over kolommen voorzien van de kopjes qqq, qqq, qqq, qqq. en Overig. De afkortingen qqq komen overeen met de initialen van de drie zonen van belanghebbende.

Boven de kolom met het totaal van stortingen en onttrekkingen staat: JJ.

Voorts bevonden zich onder de inbeslaggenomen stukken diverse fakturen en faxberichten die in verband staan met de hiervoor genoemde onttrekkingen. De fakturen hebben onder meer betrekking op schoolgeld ad f. 33.600 voor zoon qqq, cursusgelden ad f. 186.000 (5x f. 37.200) voor zoon qqq en f. 129.382,50 voor een auto voor belanghebbende (D/433, 434 en 436). Op een tot de stukken behorend faxbericht (D/431 1/2) is geschreven:

“Banque GGGG

di ROMA

Monte Carlo

6, Square

MC 9800 Monte Carlo

f 100.000

00 00 00 000

tnv Mr JJ”

Onder D/431 2/2 is opgenomen een handgeschreven faxbericht gericht aan ... (CO) waarop is vermeld:

“Please transfer the said amount dfl 100.000,- to Banque GGGG di Roma

Monte Carlo, 6, Square

MC 9800 Monte Carlo

Account nr 00 00 00 000

of Mr JJ.

...”

Volgens de relaterende ambtenaar is de handtekening onder deze fax de handtekening van belanghebbende. Op het huisadres van belanghebbende is een visitekaartje in beslag genomen van CO, Crédit KK, Luxemburg.

Onder D/432 is opgenomen een aan JJ gericht faxbericht waarin het volgende is vermeld:

“Overmakingen waar wij over spraken zijn:

Voor qqq:

Internationale ... School

a-weg

(00 31 telnr)

Bank 00 00 00 000

Faktuur nr 9000000

Klantnr 22222

Selectie opleiding FL 21.500,-

Voor qqq

Particuliere school

b- gracht

(00 31 tel.nr)

Bank 00 00 00 000

Faktuur nr 90000000

Klantnr 111111

Opleiding 19../19.. FL 28.000”

Het stuk D/434 5/6 betreft een (kopie van een) faktuur d.d. 1 december 1999 tot een bedrag van f. 37.200 van de Nationale ... School, gericht aan qqq. Op deze faktuur is met de hand geschreven:

“Beste JJ,

Recept bekend

Er is f 100.000 gestort op bekende wijze.

H.groet X”

2.20. JJ is een in Monaco wonende vriend van belanghebbende. Op 10 januari 2001 is hij als getuige gehoord door Fiodambtenaren. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal (G48/01, onderdeel van bijlage 41 bij het verweerschrift) heeft hij daarbij onder meer het volgende verklaard:

“Ik heb betalingen voor hem [Hof: belanghebbende] voorgeschoten die betrekking hadden op zijn kinderen en verder is er betaling van een auto geweest. X heeft een overgang gehad ........ en in privé moeilijk zat. Ik heb hem toen geholpen. Het gaat om een bedrag van f.400.000. Het gaat om betalingen van de scholen voor de kinderen.

(…)

Ik overhandig u een overzicht, ik sta dit overzicht vrijwillig aan u af. Dit overzicht heeft X geschreven. Dat heb ik vervolgens over de fax gekregen. X is nogal precies en heeft dit allemaal bijgehouden. Dit is een overzichtje van de door mij ter beschikking gestelde bedragen en de betalingen die ik ten behoeve van X heb gedaan. De stortingen zijn ronde bedragen en die heb ik gestort. X houdt kennelijk bij welke bedragen ik hem heb voorgeschoten en welke uitgaven ik ervan betaald heb. (…) Dit overzicht is compleet. Ik heb hierna geen betalingen meer gedaan. X heeft mij ook nog nooit terugbetaald.

(…)

U vraagt mij naar een handgeschreven stukje op de factuur van de Nationale ...school; "Beste JJ, recept bekend. Er is f 100.000 gestort op bekende wijze. Met H. Groet X". Deze f 100.000 staat niet op het door mij aan u overhandigde overzicht. U zegt mij dat u hierin leest dat X geld stort op een rekening van mij en dat ik vervolgens de rekening van X betaal. Maar dit is onjuist. Ik leende X geld uit en van dat geld, dat ik apart hield, heb ik de rekeningen voor X betaald.

(…)

Ik zal u uitleggen wat er op dit overzicht te lezen is.

De eerste “storting ()” van 100 waar “JJ” bij staat; JJ dat ben ik. Ik heb een bedrag apart gezet op een rekening van Banque . “Prov” betekent provisionair dat betekent onvoorzien. Het bedrag dat ik stort is een inschatting met een marge. Dit is de eerste f.100.000 die ik gestort heb voor X. Ik heb hem niet gevraagd waarom hij de facturen niet zelf betaalde.

(…)

De bedragen die achter de omschrijving “.....”, “...” en “...” zijn betalingen die ik voor X heb gedaan voor de scholen van de kinderen van X.

(…)

“Storting (..)”, dat is een storting bij de bank Credit KK. Deze bank heeft vestigingen onder andere in Monaco en in Luxemburg. Ik heb bij beide vestigingen een rekening. De storting van f.200.000 is dacht ik bij mijn rekening in Luxemburg en de tweede storting is bij de rekening in Luxemburg of Monaco. Dat weet ik niet meer.”

2.21. In het proces-verbaal van ambtshandeling AH/78 is vermeld dat zich onder de op 13 juli 2000 bij L inbeslaggenomen stukken een handgeschreven overzicht bevindt van juwelen, meubels, zilver, schilderijen, beelden en kristal met daarachter diverse aankoopfakturen en taxatierapporten op naam van belanghebbende en/of zijn echtgenote (D/437).

De relaterende ambtenaar heeft een overzicht opgesteld van de aankoopfakturen van méér dan f. 10.000. Hieruit kan worden opgemaakt dat in de periode van 28 november 1995 tot en met 18 december 1997 in totaal ongeveer f. 146.000 is besteed aan de hiervoor genoemde artikelen en dat voor f. 25.000 is verkocht.

Met betrekking tot de fakturen die zijn gedagtekend 1 januari 1995 of later is onderzocht of die betaald zijn via (de bekende) bankrekeningen van belanghebbende en/of zijn echtgenote. Gebleken is dat aan de betreffende leveranciers geen rechtstreekse betalingen zijn gedaan via die bankrekeningen. Op grond van dit onderzoek is voorts als onwaarschijnlijk aangemerkt dat de aankopen zijn voldaan uit contante opnames van die bankrekeningen.

2.22. PP is op 31 januari 2001 als getuige gehoord door Fiodambtenaren. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal (G49/01, onderdeel van bijlage 41 bij het verweerschrift) heeft hij onder meer als volgt verklaard (in vertaling):

“I wilde dat ik aanbevelingsbrieven of brieven ter bevestiging van de goede reputatie betreffende I en F Ltd verzorgde. J-bank vroeg aan F Ltd om referentiebrieven te verzorgen ten behoeve van de dossiers van X.

(…)

Mijn taak bestond uit het opstellen van aanbevelingsbrieven. I dicteerde de inhoud van deze brieven aan mij, en voorzag mijn van namen en adressen waar deze brieven heen gezonden moesten worden.

(…)

Bij de eerste deal was ik niet aanwezig.

(…)

Ten aanzien van de eerste transactie waar ik bij betrokken was weet ik de naam niet meer. De tweede deal waar ik bij betrokken was betrof de K I transactie. Ik ken de naam J, maar ik kan mij die specifieke deal niet meer herinneren. Ik ben nooit bij het afsluiten van de transacties bij de J-bank aanwezig geweest, maar ik nam wel altijd aan de uitgebreide lunch deel nadat al de papieren waren getekend. Ik was aanwezig bij de lunch vieringen op uitnodiging van I (…)

Het sluiten van de overeenkomsten gebeurde in de morgen bij de J-bank, deze ontmoetingen werden gewoonlijk bijgewoond door X, II, N, MM, nnn, I en (…)

Het leek erop dat iedereen die betrokken was bij F Ltd, geld had na het sluiten van de deal. Ik zag nooit iets van het geld, ook was ik nooit betrokken bij het overboeken van geld. Ik begreep dat zij geld ontvingen omdat II, N en MM nieuwe huizen kochten. X ging kunst kopen. Het leek erop dat iedereen extra geld ter beschikking had.

(…)

Ik denk dat de belangrijkste personen in deze deals MM en II waren. II vertelde mij dat hij X betaalde.

(…)

Ik denk dat X onder leiding stond van II.

De twee belastingseminars waren alleen voor de lol. F Ltd betaalde alles gedurende de reizen. I en LL regelde alles voor de reizen en zorgden ervoor dat iedereen het naar zijn zin had. Alle personen die deelnamen aan de reizen waren op een enige manier betrokken bij F Ltd.

(…)

Eén van de voornaamste rollen van II in the F Ltd organisatie was om X onder controle en meewerkend te houden. X had een zeer belangrijk aandeel in de deals, zonder X en de J-bank zouden er geen deals hebben plaatsgevonden.

(…)

Bij de K III deal was ik in Nederland. Ik was niet bij de bijeenkomst met de J-bank anwezig. Maar ik was wel bij de lunch na afloop. I nodigde mij uit omdat K III gesloten zou worden. De deal werd niet gesloten en het bleek een lastige lunch te worden. De bank trok zich terug. (…) II zei dat hij de zaak zou rechtzetten. Ik hoorde II tegen I zeggen dat hij de zaak in orde zou brengen. I vroeg II wat er mis met X was. II antwoordde: “Ik heb die klootzak betaald” en hij zou X weer recht zetten.

(…)

I vroeg aan X wat het probleem was. X vertelde ons dat de belastinginspecteur had gezegd dat de Bank geen deals met F Ltd meer kon doen. I vroeg aan X: “Wat is het probleem X?”. Maar X zweette en beantwoordde de vraag niet.

(…)

Terwijl de groep uit elkaar ging, hoorde ik II tegen I praten. I zei: “Wat voor probleem had X: ik betaalde die kerel genoeg. Hij heeft geen reden om er niet mee door te gaan.” Later vertelde I mij: “X heeft meer dan een miljoen dollar ontvangen. II heeft X in zijn zak zitten”.

(…)

De reis waarbij X en vriendin naar de Bahamas vlogen was een reis om X wat plezier te bezorgen en zich op z’n gemak te doen voelen. Vriendin was een meisje waar X volledig verliefd op was. X besteedde enorme sommen geld aan haar. De bedoeling van de reis was X tevreden te houden. I nam X mee op deze reis op verzoek van II, normaal gesproken zou I niet met X reizen. Maar zonder X zou er met de F Ltd deals met de J-bank niets gebeuren.”

2.23. Op 17 juli 2001 is OO als verdachte gehoord door Fiodambtenaren. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal (V13/01, onderdeel van bijlage 41 bij het verweerschrift) heeft hij onder meer als volgt verklaard (in vertaling):

“Ik ben geen economisch eigenaar [Hof: van F Ltd]. F Ltd betaalde mij commissie. Dat waren geldbedragen. Over hoeveel ik zou krijgen heb ik een overeenkomst gesloten met I. Als er een F Ltd transactie werd afgesloten in Nederland kreeg ik een deel van de opbrengsten van de transactie, een commissie. (…) Het was niet een percentage van de winst van de transactie. Ik werd betaald door F Ltd, door I. Ik stuurde geen facturen, ik kreeg geen cheques. Ik weet niet waar het geld vandaan kwam.

Het geld kreeg ik betaald op mijn privé trustrekening in Nassau. (…) Ik geloof dat ik tussen de 1 of 2 miljoen dollar heb ontvangen van de F Ltd transacties in Nederland.”

2.24. I, die in 2003 op verschillende tijdstippen als verdachte is gehoord door een Fiodambtenaar, heeft daarbij onder meer het volgende verklaard (zie bijlage 43 bij verweerschrift):

“De F Ltd groep bestaat uit verschillende mensen uit verschillende landen maar uiteindelijk opereren ze onder één vlag. Aanvankelijk bestond de groep uit mijzelf, OO, NN en N. Dat waren de eerste vier. De groep bestond rond de B C transactie, achteraf gezien, uit: X, N, II, I, NN en OO.

(…)

Kort na de ontmoeting met MM dacht ik dat MM alles had wat we nodig hadden. Hij had contacten met klanten met activa en ervaring op dit gebied. Hij vertelde wat over zijn achtergrond en over de kasgeld vennootschappen. (…) Ik heb vervolgens MM aan OO en NN voorgesteld. MM wist al wie X was, hij kende hem al van internationale belastingcongressen. (…)

Vanaf dat moment nam MM eigenlijk de leiding over van NN. NN had daar geen probleem mee, want MM kwam met de grote kolenrechten. MM gebruikte mij om zijn fee te onderhandelen. In het begin kwam hij als jurist. Maar kort daarna werd er afgesproken dat hij een soort partner van de F Ltd groep zou worden. Zijn firma kreeg een juridische fee, en MM zelf kreeg nog een percentage. (…) Dat was na de E-transactie.

(…)

Samengevat: Er was geld na de transactie beschikbaar: eerst werden normale kosten betaald, zoals S en M etc. en tevens werd er geld ter beschikking gesteld voor de normale kosten van F Ltd. Na deze kosten werd het restant verdeeld in de F Ltd groep: Eerst ging een deel naar U Ltd, dat was voor de Nederlanders, II, N en X. Die ontvingen een percentage van de onbelaste cash, het kasgeld op de bank van de vennootschap volgens de balans van de verkoper.

(…)

Afgesproken was dat het geld via Liechtenstein naar Guernsey zou gaan, maar omdat de Nederlanders het geld direct wilden hebben vertelde, vermoedelijk II mij, dat het geld direct naar U Ltd moest.

(…)

Ja ik heb PP gevraagd om “letters of goodstanding” te verzorgen. Dat kwam omdat X mij gevraagd had om ten behoeve van één van zijn bazen met een dergelijk stuk te komen. Deze brieven moesten aantonen dat F Ltd een belangrijk en groot bedrijf was. (….)

X wist dat de brieven niet een geheel juiste indruk gaven, want wij, PP en ik, stelden die brieven feitelijk op, dan gingen die brieven via N naar X. X corrigeerde de brieven zodat er meer importantie in deze brieven kwam. Dan kreeg ik de door X gewijzigde brief weer terug en veranderde ik samen met PP de brief in de vorm die X wenste. (…)

We kwamen als F Ltd groep ook wel bij elkaar, ik noem dan N, X, II, MM, PP, OO, MM en ikzelf als de F Ltd groep. We deden dan gezamenlijk ook wel activiteiten, tennis en golf toernooien, een geweldig kerstfeest op een kasteel. (…)

De Mexico trip werd door F Ltd betaald, het was een manier om MM in contact te brengen met X en II.

(…)

Van alle F Ltd mensen die eraan meededen was het zo dat alleen MM en II de kennis hadden om dit te kunnen bedenken. Toen ze eenmaal K en K II en k en k gingen creëren hadden ze alles onder controle. X was belastinginspecteur geweest, net als QQ. Alleen met die namen al bij de X vennootschappen liet de J-bank zien dat je een lange neus naar de Belastingdienst kon trekken. We hadden nooit gedacht dat er ooit een probleem met de Belastingdienst zou komen, dat was nooit een punt van discussie.

(…)

X kreeg zijn geld voor zijn bemoeienis als bankdirecteur, zonder X of de J-bank had het allemaal niet kunnen plaatsvinden. Het is belangrijk te begrijpen dat X stond voor J-bank, ik dacht dat hij werkte in zijn functie bij de bank. Het was een soort luilekkerland en was de J-bank was koning van dit luilekkerland. De J-bank had de controle over de gelden. Dat X geld ontving in privé vond ik niet vreemd. Het was mij bekend dat bankiers in Texas smeergeld hadden aangenomen. Daarom was ik niet verbaasd dat x ook privé betalingen buiten de bank om ontving. Dit was allemaal zo lucratief voor de bank. Ik zag het niet echt als smeergeld, ik zag het meer dat X meedeelde in de winsten van zijn klant.

(…)

k en k zou een grote transactie worden. (…) Ik ben met II naar Curaçao gegaan voor de opening van een trustbedrijf. Toen was er toevallig tevens een bijeenkomst van J-bank op Curaçao waar ook X met zijn vriendin bij was. X wilde ook wat privé tijd doorbrengen buiten de bankmensen om, zonder dat zijn collega’s alles konden zien. Toen heb ik geregeld dat X een paar dagen naar de Bahamas kon komen. X heeft F Ltd alles laten betalen voor die reis. (…)

II, MM en ik bespraken dat als ik X mee zou nemen naar de Bahama’s dan zouden wij daar een optie overeenkomst opstellen en ondertekeken. Als tegenprestatie voor de Bahama reis zou X de optie overeenkomst tekenen.

(…)

X had dit vooraf besproken met II en wist dus dat dit ging komen. X ondertekende inderdaad gemakkelijk. Het was ook een manier van II om X onder controle te houden. Het was de manier om X volgende keer weer z’n kunstje uit te laten voeren.”

Op 10 maart 2003 is I als getuige gehoord in de civiele procedure die de Ontvanger van de Belastingdienst heeft aangespannen tegen, onder meer, belanghebbende. I heeft toen onder meer het volgende verklaard (zie bijlage 44 bij het verweerschrift):

“Ik heb enkele weken geleden bij de Fiod een uitgebreide verklaring afgelegd. Dat was de eerste keer dat ik over de zaak verklaarde. Bij de Fiod is mij voorafgaand aan het verhoor medegedeeld dat ik het recht had om te zwijgen. Ik heb tijdens dat verhoor geen gebruik gemaakt van dat recht. Ik geloof dat ik drie keer ben verhoord, op drie verschillende dagen. Ik heb de waarheid gesproken bij de Fiod, ik blijf bij mijn verklaring die ik daar heb afgelegd. (…)

Ik wil vandaag niet vertellen wat ik bij de Fiod heb verklaard. De reden daarvan is dat ik midden in een strafzaak zit.”

2.25. In het fiscale rapport is de vergoeding die belanghebbende heeft ontvangen voor de door hem bij de Oxbridge-transacties verleende diensten als volgt geschat:

1992 f. y

1993 f. y+ v

1994 f. y + v

1995 f. y + v

1996 f. y + v

2.26. De inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslagen de door belanghebbende genoten inkomsten uit de F Ltdsacties als volgt geschat:

1992 f. z

1993 f. z + 1

1994 f. z + 2

1995 f. z + 3

1996 f. z + 2,5

Het volgens de inspecteur door belanghebbende in het buitenland gestalde vermogen beloopt:

1993 f. w

1994 f. w + 1

1995 f. w+ 2

1996 f. w + 3

1997 f. w + 4

Het rendement op voormeld vermogen heeft de inspecteur geschat op 6 procent van het vermogen per 1 januari en aldus berekend op:

1993 f. r

1994 f. r + 1

1995 f. r + 2

1996 f. r + 3

3. Geschil

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

a. Dienen de navorderingsaanslagen te worden vernietigd wegens het ontbreken van ‘enig feit’ als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)?

b. Dienen de navorderingsaanslagen te worden vernietigd omdat deze niet of onvoldoende zijn gemotiveerd?

c. Is er sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e, onderdeel a, van de AWR omdat de vereiste aangifte niet is gedaan?

d. Is er sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e, onderdeel b en slot, van de AWR omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht als neergelegd in artikel 47, eerste lid, van de AWR?

e. Heeft de inspecteur zijn geheimhoudingsplicht die is neergelegd in artikel 67 AWR geschonden?

f. Is terecht heffingsrente in rekening gebracht?

4. Standpunten van partijen

Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende neemt het standpunt in dat ‘enig feit’ als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ontbreekt Hij stelt dat de navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op vermoedens en veronderstellingen welke niet zijn gestaafd met feiten.

Het Hof verwerpt deze stellingen en overweegt daartoe als volgt.

In het fiscale rapport staat voor de inspecteur relevante informatie over de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende. In dit rapport wordt onder meer verslag gedaan van het onderzoek dat is ingesteld naar de BB-vennootschappen en de betrokkenheid van belanghebbende hierbij. In het rapport worden de feiten uit het onderzoek naar de BB-vennootschappen toegespitst op, onder meer, de persoon van belanghebbende, en zulks op zodanig specifieke wijze dat dit rapport aan de inspecteur voldoende grond oplevert voor het vermoeden dat de primitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen voor de jaren waarover deze heeft nagevorderd tot te lage bedragen waren vastgesteld en dat over die jaren ten onrechte geen primitieve aanslagen vermogensbelasting waren opgelegd. Daarmee is voor ieder van de betwiste belastingaanslagen voldaan aan het voor navordering vereiste nieuwe feit.

5.2. Belanghebbende heeft gesteld dat de navorderingsaanslagen dienen te worden vernietigd omdat deze niet of onvoldoende zijn gemotiveerd. Ook deze stelling faalt. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur met de toezending van het fiscale rapport aan belanghebbende de navorderingsaanslagen voldoende heeft gemotiveerd. Het rapport bevat een uitgebreide verhandeling van feiten en omstandigheden die voor de heffing van inkomstenbelasting en vermogensbelasting voor de jaren 1992 respectievelijk 1993 tot en met 1996 respectievelijk 1997 van belanghebbende van belang zijn. In het rapport wordt tevens duidelijk gemaakt op welke bronnen van inkomen en op welke vermogensbestanddelen de schattingen betrekking hebben.

De omstandigheid dat de navorderingsaanslagen per abuis zijn opgelegd naar andere belastbare inkomens dan die welke zijn genoemd in het fiscale rapport, leidt niet tot een ander oordeel.

5.3. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur mogelijk zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden wordt door het Hof verworpen. Deze stelling is niet met feiten onderbouwd doch berust slechts op vragen die bij belanghebbende zijn opgekomen.

5.4. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat het specialiteitsbeginsel is geschonden doordat de inspecteur bij het opleggen en motiveren van de in geschil zijnde belastingaanslagen onbevoegdelijk gebruik zou hebben gemaakt van informatie die zou zijn verkregen uit Luxemburg en/of Guernsey, welke stelling door de inspecteur gemotiveerd is weersproken, oordeelt het Hof dat feitelijke gronden die deze stelling onderbouwen niet aannemelijk zijn geworden.

5.5. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur naar de maatstaf van een normale bewijslastverdeling met de door hem in het geding gebrachte bewijsmiddelen, waarvan hoofdzaken zijn gereleveerd onder de feiten sub 2.1. tot en met 2.24., tegenover de onvoldoende gemotiveerde betwisting door belanghebbende aannemelijk gemaakt dat in de onderhavige jaren sprake was van een samenwerkingsverband met als belangrijkste exponenten de Nederlanders II, N en belanghebbende, de Amerikanen I, MM, PP en LL, en de Engelsen/Zweden NN en OO, dat dit samenwerkingsverband erop gericht was om - ten koste van Nederlandse fiscale claims - grote bedragen aan liquiditeiten te onttrekken aan vennootschappen waarvan de aandelen werden verkocht aan F Ltd en die liquiditeiten naar bankrekeningen in belastingparadijzen te doen afvloeien, dat belanghebbende in dat samenwerkingsverband een belangrijke rol vervulde omdat hij door zijn positie bij de bank bij uitstek in staat was geschikte vennootschappen "aan te leveren" en dat belanghebbende bij het vervullen van die rol niet is gebleven binnen het kader van de normale uitoefening van zijn functies bij de bank en haar dochter G B.V.. Voorts heeft de inspecteur met die bewijsmiddelen aannemelijk gemaakt dat belanghebbende uit de transacties met de aan F Ltd verkochte vennootschappen buiten de bank om in privé aanzienlijke voordelen - ook in de vorm van inkomsten - heeft genoten. Nu van zodanige inkomsten geen melding is gemaakt in de aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1992 tot en met 1996 heeft belanghebbende naar ’s Hofs oordeel in zoverre niet de vereiste aangifte gedaan. Op grond van artikel 27e, onderdeel a, van de AWR zal het Hof het beroep van belanghebbende met betrekking tot de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen derhalve ongegrond verklaren, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaarschrift onjuist is.

5.6. Belanghebbende heeft uiteindelijk toegegeven dat hij de beschikking had over een bankrekening in Luxemburg en wel vanaf 1992. Het bestaan van die bankrekening kan voorts worden afgeleid uit de agenda’s van belanghebbende. Voor zover belanghebbende en JJ het in hun verklaringen (zie 2.18. respectievelijk 2.20.) hebben willen doen voorkomen dat die bankrekening het bezit van JJ is en dat belanghebbende de ten behoeve van hem en zijn familieleden opgenomen bedragen aan JJ schuldig zijn gebleven, verwerpt het Hof die verklaringen als volstrekt ongeloofwaardig.

Nu belanghebbende het bestaan van genoemde bankrekening en/of de daarop genoten rente niet heeft vermeld in de hem uitgereikte aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en het ook hier om aanzienlijke bedragen gaat is op dit punt voor de onderhavige jaren eveneens niet de vereiste aangifte gedaan. Ook los van hetgeen is overwogen in 5.4., moet dus worden geconcludeerd dat het Hof op grond van artikel 27e, onderdeel a, van de AWR het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ongegrond dient te verklaren tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaarschrift onjuist is.

5.7. Het staat de inspecteur vrij om (voor de belastingheffing relevante) vragen te stellen aan en gegevensdragers op te vragen van een belastingplichtige indien hij een redelijk vermoeden heeft dat inkomsten zijn genoten of vermogen wordt aangehouden waarmee hij tot dan toe onbekend is. Een dergelijk vermoeden heeft de inspecteur naar ’s Hofs oordeel kunnen ontlenen aan de inhoud van het fiscale rapport. De betrokken belastingplichtige is ingevolge artikel 47, eerste lid, AWR, verplicht die vragen te beantwoorden en die gegevensdragers te verstrekken. Na kennisneming van het fiscale rapport en na oplegging van de onderhavige navorderingsaanslagen heeft de inspecteur bij brief van 18 november 2002 belanghebbende verzocht hem nadere gegevens te verstrekken vóór 13 december 2002. Vervolgens heeft de inspecteur bij schrijven van 7 januari 2003 bericht dat de gevraagde informatie vóór 1 februari 2003 dient te zijn verstrekt en belanghebbende gewezen op de gevolgen van weigering om de gevraagde informatie te verstrekken onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 25 en 27e van de AWR.

Vaststaat dat belanghebbende de gevraagde informatie, hoewel deze relevant kon zijn voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting, niet heeft verstrekt, ondanks het feit dat de inspecteur hem heeft aangemaand en, met verwijzing naar de gevolgen, peremptoir heeft gesteld. Op grond van artikel 27e van de AWR zal het Hof het beroep van belanghebbende, óók voorzover het de navorderingsaanslagen vermogens-belasting betreft, derhalve ongegrond verklaren, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaarschrift onjuist is. In het midden kan blijven of (voor alle betrokken jaren) de vereiste aangifte vermogensbelasting is gedaan.

5.8. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende er met het gestelde in de van hem afkomstige gedingstukken niet in is geslaagd om ervan te doen blijken dat hij de door de inspecteur gestelde inkomsten uit hoofde van de F Ltd-transacties niet heeft genoten, behoudens hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot het jaar 1995, en evenmin dat hij met behulp van die inkomsten niet een omvangrijk vermogen heeft opgebouwd in de aan de orde zijnde jaren. Voor zover nodig, neemt het Hof hierbij voorts in aanmerking dat enig relevant tegenbewijs evenmin valt af te leiden uit de verklaringen van belanghebbende tegenover de Fiod (gedeeltelijk opgenomen onder 2.18.). Meer in het bijzonder overweegt het Hof hierover nog als volgt.

Belanghebbende heeft geen plausibele verklaring gegeven voor de vermelding in zijn agenda's van namen van (rechts)personen die op één of andere wijze zijn betrokken bij de F Ltd-transacties en die te maken hebben met de geldstromen uit deze vennootschappen naar buitenlandse bankrekeningen. Het betreft hier met name: FF, GG, U Ltd en T B.V.; de stellingen van de inspecteur - voor zover al gehandhaafd - omtrent de naam en de persoon ... laat het Hof buiten beschouwing.

Belanghebbende heeft voorts geen - plausibele - verklaring gegeven voor de aanzienlijke verlaging van de oorspronkelijke fee voor de bank bij de transactie met B en C van f. 3.525.000 naar f. 1.000.000, hoewel hij, gezien zijn functie bij de bank en G B.V., bij uitstek in staat zou moeten zijn dit verschil te verklaren. De omstandigheid dat R B.V. uiteindelijk f. 2.375.000 heeft ontvangen in plaats van f. 3.525.000 doet hieraan niet af, te minder nu de verlaging van de fee voor de bank aanzienlijk omvangrijker is dan de verlaging van het bedrag dat R B.V uiteindelijk heeft ontvangen.

Voor de herkomst van de gelden die belanghebbende kennelijk ter beschikking stonden op de Luxemburgse bankrekening heeft hij geen verklaring willen geven; belanghebbende heeft zich beperkt tot de - volstrekt ongeloofwaardige - stelling dat hij (materieel) geen eigenaar is van de desbetreffende gelden.

Belanghebbende heeft evenmin kunnen verklaren waarom hij, zoals is vermeld in het verslag van het onderzoek van de bank, vrijwel al zijn betalingen contant heeft verricht.

Belanghebbende heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat hij in de periode van 28 november 1995 tot en met 18 december 1997 een bedrag van f. 146.000 heeft besteed aan juwelen, meubels en kunst terwijl onderzoek heeft uitgewezen dat deze aankopen niet zijn voldaan uit contante opnames van de bankrekeningen van belanghebbende en/of zijn echtgenote terwijl voor die aankopen evenmin rechtstreekse betalingen zijn gedaan via die bankrekeningen.

5.9. Bij gebrek aan concrete gegevens en gebrek aan medewerking van belanghebbende op dit punt stond de inspecteur geen andere weg open dan de inkomsten en vermogens en de daarop gerealiseerde rendementen te schatten op basis van de hem voorhanden zijnde gegevens.

Gelet op de omvang van de aan de vennootschappen onttrokken bedragen en de rol van X, acht het Hof de schattingen van de jaarlijkse inkomsten, zoals die voorkomen in het fiscale rapport, alleszins redelijk. Dat de gecorrigeerde bedragen ten gevolge van een vergissing van de inspecteur uiteindelijk in een aantal gevallen lager uitkomen dan de schattingen van het fiscale rapport, doet aan dit oordeel niet af en maakt de uiteindelijke correcties niet onredelijk.

Het voorgaande lijdt uitzondering voor het jaar 1995, waar de inspecteur (afgerond) f. w + 2 aan verzwegen inkomsten in aanmerking heeft genomen terwijl in de voorgaande jaren en het jaar 1996 is uitgegaan van aanzienlijk lagere bedragen. De inspecteur heeft geen verklaring gegeven voor dit aanzienlijke verschil. De enkele stelling dat belanghebbende in 1995 geacht moet worden de aanbrenger te zijn geweest van de door F Ltd aangekochte vennootschappen is onvoldoende om te kunnen oordelen dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt. Gelet op het feit dat in het fiscaal rapport voor ieder van de jaren 1993 tot en met 1996 is uitgegaan van inkomsten uit F Ltd-transacties van f. 1.500.000 en bij gebrek aan concrete gegevens acht het Hof dit voor 1995 eveneens een redelijke schatting. De navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 dient, gelet op een en ander, in goede justitie te worden verminderd tot f .....

Het met deze vermindering samenhangende lagere vermogensrendement in 1996 leidt niet tot een ander oordeel over de redelijkheid van de correctie over laatstbedoeld jaar aangezien het desbetreffende verschil, te stellen op f ... (namelijk: 6% van (naar boven afgerond) f .......), aanzienlijk lager is dan het verschil tussen de op zichzelf redelijk te achten correctie volgens het fiscale rapport (f ......) en de uiteindelijk in de navorderingsaanslag begrepen correctie (f ......).

Wat de navorderingsaanslagen vermogensbelasting betreft, zijn de geschatte vermogens voor de jaren 1993 tot en met 1995, ook wanneer bepaalde consumptieve bestedingen uit de verzwegen vermogens in aanmerking worden genomen, alleszins redelijk gelet op de in de jaren 1992 tot en met 1994 genoten (redelijk geschatte) inkomsten. Dit geldt niet voor de vermogens die bij de navorderingsaanslagen voor de jaren 1996 en 1997 in aanmerking zijn genomen. Het Hof stelt die vermogens in goede justitie op f ... (vermogen 1995 ad f .... + inkomsten f ..... + saldo van rendement minus consumptieve uitgaven f ....) respectievelijk f ..... (vermogen 1996 ad f ...... + inkomsten f .... + saldo van rendement minus consumptieve uitgaven f ....).

5.10. Met betrekking tot de heffingsrente heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangevoerd die moeten leiden tot het oordeel dat deze ten onrechte in rekening is gebracht of niet volgens de wettelijke regels is berekend.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten bepaalde op € 1.610, zijnde € 322 x 2,5 wegens proceshandelingen x 2 wegens het gewicht van de zaak.

7. Beslissing

Het Hof

-verklaart het beroep gegrond voorzover het betrekking heeft op de uitspraken inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1995, de navorderingsaanslag vermogensbelasting 1996 en de navorderingsaanslag vermogensbelasting 1997;

-vernietigt de uitspraken inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1995, de navorderingsaanslag vermogensbelasting 1996 en de navorderingsaanslag 1997;

-vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1995 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f ;

-vermindert de navorderingsaanslag vermogensbelasting 1996 tot een berekend naar een vermogen van f ;

-vermindert de navorderingsaanslag vermogensbelasting 1997 tot een berekend naar een vermogen van f ;

-verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van € 1.610 en wijst de Staat aan om dit bedrag aan belanghebbende te vergoeden;

-gelast de Staat het betaalde griffierecht ad € 34 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 27 juli 2005 door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter,

J. den Boer en R.H. Happé, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces-kosten.