Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2006, AW3533, 02/6545 DK
Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2006, AW3533, 02/6545 DK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 april 2006
- Datum publicatie
- 25 april 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2006:AW3533
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BH9209, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 02/6545 DK
Inhoudsindicatie
6.1.1. De verlichtingstoestellen bedoeld in post 9405 van het GDT hebben alle gemeen dat de aanwezigheid van een lichtbron wezenlijk is. Derhalve dient een artikel te zijn ontworpen om een lichtbron op een vaste plaats te houden om als een verlichtingstoestel in de zin van deze post te kunnen worden aangemerkt. Voor de niet-elektrische verlichtingstoestellen, bijvoorbeeld kandelabers, kandelaars, kaarshouders en dergelijke, kan zo’n vaste plaats een uitsparing waarin een kaars kan worden geplaatst, of een stalen pin waarop een kaars kan worden gestoken, zijn.
6.1.2. Waarneming van de monsters leert dat de onderhavige artikelen niet een uitsparing of dergelijke voorziening hebben om een kaars op een vaste plaats te kunnen houden; zij kunnen daarom niet als een verlichtingstoestel in de zin van post 9405 van het GDT worden aangemerkt. Dat de goederen wel voor het gebruik van kaarsen worden aangewend, brengt nog niet met zich dat zij daardoor ook als goederen, bedoeld in post 9405 van het GDT, moeten worden beschouwd.
6.1.3. Ook de door de inspecteur voorgestane posten 7013 99 00 dan wel 7013 39 99 kunnen niet voor indeling in aanmerking komen. De artikelen betreffen eenvoudige glazen plates, en in één geval een eenvoudig glazen potje, zonder uiterlijke versierselen. De minder fraaie afwerking en het gemis aan “uitstraling” tonen aan dat de artikelen niet bestemd zijn om als versiering te dienen. Van artikelen voor tafel-, keuken-, toilet- of kantoorgebruik is evenmin sprake.
6.1.4. Nu de artikelen tot geen enkele andere tariefpost in hoofdstuk 70 behoren, kunnen zij - met toepassing van de algemene indelingsregels 1 en 6 - slechts worden gebracht onder de noemer “ander glaswerk” van post 7020, waarvan in casu onderverdeling 00 80 van toepassing is; het heffingspercentage van die post bedroeg in 1998 voor goederen, oorsprong China, 3,5% en voor goederen, oorsprong India, 1,2%.
6.2. Toepassing van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (CDW) ten aanzien van de votiefhouders
6.2.1. Het beroep van belanghebbende op artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW wordt verworpen. Vaststaat dat een daadwerkelijk onderzoek van de goederen bij de aangiften niet heeft plaatsgevonden, maar slechts een controle aan de hand van bescheiden; indien bij een dergelijke controle de aangiften worden gevolgd, is als regel geen sprake van een als een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW aan te merken actieve gedraging van de douaneambtenaren. Er is geen aanleiding om in casu op deze regel een uitzondering te maken.
Ook de omstandigheid dat bij de aangifte met nummer 00000992 - waarbij de goederen daadwerkelijk zijn opgenomen - de aangegeven post is aanvaard en de navordering is verminderd kan belanghebbende niet baten. Iedere aangifte staat immers in beginsel op zich; er is geen reden waarom dit in het onderhavige geval anders zou moeten zijn.
6.2.2. Navordering van douanerechten wordt uitsluitend beheerst door de communautaire voorschriften dienaangaande, zodat het afzien van navordering alleen in het licht van het tweede lid, onderdeel b, van voornoemd artikel 220 kan worden beoordeeld. Nu niet kan worden gezegd dat de douane zich bij de boeking van de verschuldigde douanerechten ter zake van de onderhavige aangiften heeft vergist in vorenbedoelde zin, kan het beroep dat belanghebbende heeft gedaan op algemene beginselen van behoorlijk bestuur en op redelijkheid en billijkheid niet leiden tot het door haar hiermee beoogde doel.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 02/6545 DK
de dato 18 april 2006
1. De procedure
1.1. Op 15 november 2002 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van K en
mr. D te R, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H B.V. te R, belanghebbende. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane district Arnhem (hierna: de inspecteur) van 15 november 2002, kenmerk, 01/352/16549/143, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodigingen tot betaling, vermeld op het aanslagbiljet met kenmerk 0018.52.772/00.7.0433 van 18 april 2001, ten bedrage van f 110.331,50 (€ 50.066,25) aan douanerechten, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffie-recht van € 218,-- geheven.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer op 21 september 2004. Daar zijn verschenen K, G en L namens belanghebbende en namens de inspecteur mr. G.
Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen. Belanghebbende heeft bij de pleitnota een drietal bijlagen overgelegd, te weten een fotokopie van een beeltenis van een waxinelichthouder, een verklaring van (de manager van) S N.V., en een op schrift gestelde verklaring (“Statement”) van de Chinese fabrikant van de votiefhouders. De inspecteur heeft van deze stukken kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten.
1.4. De Douanekamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde nadere informatie van de inspecteur te verkrijgen. De inspecteur heeft op 12 oktober 2004 een brief ingezonden. Belanghebbende heeft van deze brief kennis kunnen en heeft erop gereageerd bij brief van 17 november 2004, voorzien van drie bijlagen.
In het kader van deze briefwisseling hebben partijen op verzoek van de griffier schriftelijk bericht dat voor goederen van post 7020 00 80 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT), oorsprong China, in 1998 een tarief gold van 3,5%, en voor goederen, oorsprong India, een preferentieel tarief van 1,2%, en dat bij toepassing van deze tariefpost de aanslag moet worden verminderd tot
f 1.264,80 (€ 574,91).
Met instemming van partijen is afgezien van een nadere mondelinge behandeling (artikel 8:64, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht).
2. De feiten
2.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft in 1998 bij de douane te R aangiften voor het vrije verkeer gedaan, waarbij de in te voeren goederen op de aangifte dan wel op de bij invoer overgelegde facturen werden omschreven als “niet electrische verlichtingstoestellen” of als “glass votive holder”, van oorsprong uit China en India.
Op de invoeraangiften werd telkens post 9405 50 00 van GDT aangegeven.
In 1998 gold voor goederen van post 9405 50 00, oorsprong China, een tarief van 3,1%, en voor goederen, oorsprong India, een preferentieel tarief van 2,1%.
De op basis van de hiervoor genoemde tarieven verschuldigde douanerechten zijn bij vrijgave van de goederen geheven.
Importeur van de goederen was J B.V. te N.
2.2. In 2001 heeft de douane een admini-stratieve controle uitgevoerd bij J B.V. te N voor aangiften, gedaan in de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, waarvan een verslag is neergelegd in het rapport van 22 oktober 2001, kenmerk 01/515/1436.2001/CP/167. In dit rapport is onder meer vermeld:
“3.1 Goederencode/heffingspercentages
Tijdens het boekenonderzoek heb ik met de heer P, medewerker van de Belastingdienst/Douane, en de heer D een groot aantal zichtmonsters genomen in de showroom van het pand te N. Ook heb ik een groot aantal monsters meegenomen en ter beoordeling aan een tariefspecialist van het Douanedistrict Arnhem voorgelegd. Op de bij de aangiften behorende facturen staat een goederenomschrijving met bijbehorende codering. In de gesprekken met de heer D en de heer L hebben zij aangegeven dat de omschrijvingen op de facturen in de gecontroleerde jaren niet is veranderd. Naar aanleiding daarvan heb ik de originele aangiften v.w.b. het jaar 1998 opgevraagd en aan de hand van de daarbij overgelegde facturen de aangegeven goederencode, in casu 9405500090, gecontroleerd.
Ik heb vastgesteld dat een deel van de goederen ten onrechte is aangegeven als zijnde niet elektronische verlichtingstoestellen (GS-post 9405). Aan de goederen valt niet waar te nemen dat zij uitsluitend zijn ontworpen als verlichtingstoestel of dergelijk artikel, voorzien van een vaste lichtbron. De aangegeven goederen goederen dienen dan ook op grond van aard en samenstelling, overeenkomstig indelingsregel 1 van de Algemene regels voor interpretatie van de Gecombineerde nomenclatuur, ingedeeld te worden onder GS-post 7013.
Omdat er voor de GS-post 9405 een lager invoerrechtpercentage geldt, zijn er zodoende te weinig douanerechten afgedragen.
Dit heeft de volgende correcties tot gevolg (...):
Correctie 1 1998: f. 110.331,50
(...)”.
2.3. Naar aanleiding van deze controle heeft de inspecteur besloten de goederen in te delen onder post 7013 van het GDT.
De inspecteur heeft daarop de aangiften gecorrigeerd en het meer verschuldigde bedrag aan douanerechten door middel van de sub 1.1. genoemde uitnodigingen tot betaling nagevorderd.
2.4. Belanghebbende heeft op 15 mei 2001 bezwaar gemaakt. Na het hoorgesprek op 27 augustus 2002 heeft de inspecteur in de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 10 oktober 2002, de bezwaren toegewezen, voorzover het de invoeraangifte onder nummer 00000992 betrof; en in een aantal andere gevallen de aangegeven douanewaarde gecorrigeerd, hetgeen heeft geresulteerd in een vermindering van de betreffende uitnodigingen tot betaling. Het totaal bedrag van de navorderingen is dienovereenkomstig verminderd met een bedrag van f 14.780,40
(€ 6.707,05). Voor het overige heeft de inspecteur de bezwaren afgewezen en de navorderingen gehandhaafd.
2.5. De inspecteur berichtte in zijn brief aan de Douanekamer van 12 oktober 2004, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort, onder meer het volgende:
“Ik concludeer dat de plates en votiefhouders moeten worden ingedeeld onder post 7013 met onderverdeling 9900. Voor deze onderverdeling gold in 1998 een tarief van 11,2.
Mocht u concluderen dat de onderverdeling 9900 niet van toepassing kan zijn, dan stel ik dat onderverdeling 3900 van toepassing is. Dit is de onderverdeling voor glaswerk voor tafel- en keukengebruik, ander (niet van kristal). Voor die onderverdeling golden dezelfde tarieven en preferenties als voor onderverdeling 9900.
(...)
Mocht u van mening zijn dat 7020 wel de juiste post is voor de producten, dan zou onderverdeling 7020 00 80 gebruikt moeten worden. Het basistarief voor post 7020 00 80 was in 1998 3,5%. De preferentiële tarieven waren vanzelfsprekend lager. Omdat de preferentiële tarieven verschillen per land en per datum, zou het erg tijdrovend zijn om uit te rekenen hoe hoog het verschuldigde bedrag precies zou zijn. Ik heb er daarom voor gekozen om een berekening te maken op grond van het basistarief. Als voor alle aangiften het basistarief van toepassing zou zijn geweest, dan zou de betwiste UTB verminderd moeten worden tot een bedrag van € 8.109. Mocht u concluderen dat post 7020 de juiste post is voor de producten, dan zal ik alsnog, in overleg met belanghebbende, een preciese berekening maken.”.
Voor goederen van de posten 7013 39 99 en 7013 99 00, oorsprong China, gold in 1998 een tarief van 11,2%, en voor goederen, oorsprong India, een preferentieel tarief van 7,8%.
2.6. Belanghebbende berichtte in haar brief aan de Douanekamer van 17 november 2004, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort, onder meer het volgende:
“Op basis van het voorgaande kom ik tot de slotsom dat de onderwerpelijke goederen, voor zover deze niet kunnen worden ingedeeld als niet-elektrische verlichtingstoestellen van post 9405 5000, dienen te worden ingedeeld onder post 7020 00 80.”.
Voor goederen van post 7020 00 80, oorsprong China, gold in 1998 een tarief van 3,5%, en voor goederen, oorsprong India, een preferentieel tarief van 1,2%.
2.7. In de sub 1.3. genoemde verklaring (“Statement”) is het volgende vermeld:
“We confirm that we are supplying the Glass Items of glass-4085H and glas-4095H in a special made for candles to J B.V. already since 1996.
HAINAN XIAN TAO TRADING CO., LTD.”.
2.8. Ter zitting heeft belanghebbende een vijftal monsters van de onderhavige producten getoond en overgelegd, die door de inspecteur als representatief zijn erkend, en tevens een vijftal kaarsen. De producten kunnen als volgt worden omschreven:
- Een onderzetter van kleurloos, doorzichtig glas met drie pootjes van glas, van ongeveer 1 cm hoog, met een vierkante opening met een diameter van ongeveer 7,5 cm, en een opstaande rand van ongeveer 2 mm hoog. Op de onderzetter kan een kaars worden geplaatst.
Dit artikel is geïdentificeerd met een plakkertje met streepjescode en de aanduiding: “ONDERZETTER (...) LAN-5061 ... INNER 48/OUTER 72”.
- Een onderzetter van kleurloos, doorzichtig glas, voorzien van luchtbelletjes, met drie pootjes van glas, van ongeveer 1 cm hoog, met een ronde opening met een diameter van ongeveer 8 cm, en een opstaande rand van ongeveer 2 mm hoog. Op de onderzetter kan een kaars worden geplaatst.
Dit artikel is geïdentificeerd met een plakkertje met streepjescode en de aanduiding: “ONDERZETTER (...) LAN-5023 ... INNER 48/OUTER 48”.
- Een onderzetter van kleurloos, doorzichtig glas van ongeveer 1 cm hoog, met een ronde opening met een diameter van ongeveer 16 cm, en een opstaande rand van ongeveer 1 cm hoog. Op de onderzetter kan een kaars worden geplaatst.
Dit artikel is geïdentificeerd met een plakkertje met streepjescode en de aanduiding: “INNER 24/OUTER 24”.
- Een onderzetter van gematteerd glas van ongeveer 1,8 cm hoog, met een ronde opening met een diameter van ongeveer 13 cm, en een opstaande rand van ongeveer 1 cm hoog. Op de onderzetter kan een kaars worden geplaatst.
- Een houder van kleurloos, doorzichtig glas van ongeveer 6 cm hoog, met een ronde opening met een diameter van ongeveer 4,5 cm; de bodem heeft een (inwendige) diameter van ongeveer 3,5 cm. In de houder kan een kaars worden geplaatst.
Dit artikel is geïdentificeerd met een plakkertje met streepjescode en de aanduiding: “houder (...) Glas – 4085H”.
3. Het geschil
3.1. In geding is het antwoord op de vraag of goederen moeten worden ingedeeld in post 9405 50 00 van het GDT, zoals belanghebbende bepleit, dan wel in post
7013 99 00, hetgeen de inspecteur voorstaat.
Subsidiair heeft belanghebbende post 7020 00 80 voorgesteld en de inspecteur - naar de Douanekamer hem verstaat - post 7013 39 99.
3.2. Voormelde posten luiden als volgt:
Posten 7013 39 99 en 7013 99 00
“7013 Glaswerk voor tafel-, keuken-, toilet- of kantoorgebruik, voor binnenhuisversiering of voor dergelijk gebruik, ander dan bedoeld bij post 7010 of 7018:
(…)
7013 39 - - ander:
(...)
7013 39 99 - - - - mechanisch vervaardigd
- ander glaswerk:
(...)
7013 99 00 - - ander”.
Post 7020 00 80
“7020 00 Ander glaswerk:
(…)
- andere:
(…)
7020 00 80 - - ander”.
Post 9405 50 00
“9405 Verlichtingstoestellen (zoeklichten en schijnwerpers daaronder begrepen) en delen daarvan, elders genoemd noch elders onder begrepen; lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen, voorzien van een vast aangebrachte lichtbron, alsmede elders genoemde noch elders onder begrepen delen daarvan:
(...)
9405 50 00 - niet-elektrische verlichtingstoestellen”.
Voorts acht de Douanekamer van belang Aantekening 1, letter e) op Hoofdstuk 70 en de GS-Toelichtingen op de posten 7013, 7020 en post 9405 van het GDT, waarvan de relevante bepalingen als volgt luiden:.
Aantekening 1, letter e), op hoofdstuk 70
“1. Dit hoofdstuk omvat niet:
(...)
e) verlichtingstoestellen, lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke
artikelen, voorzien van een vaste lichtbron, alsmede delen daarvan, bedoeld bij post
9405;”.
GS-Toelichting op post 7013
“Onder deze post vallen de volgende artikelen, voor het merendeel vervaardigd door in vorm persen of blazen:
(…)
4. glaswerk voor de versiering van woonruimten (ook voor kerken, kloosters, enzovoort), zoals vazen, sierschalen, beeldjes, verschillende voorwerpen (dieren, bloemen, loofwerk, kunstvruchten, enzovoort.), tafelmiddenstukken (andere dan die bedoeld bij post 70.09), aquaria, parfumkomfoortjes, souvenirartikelen.
(…).
Van deze post zijn eveneens uitgezonderd:
(…)
f. verlichtingstoestellen en delen daarvan, bedoeld bij post 94.05;”.
GS-Toelichting op post 7020
“De post omvat al de werken van glas die niet zijn begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk en ook niet onder andere hoofdstukken van de nomenclatuur.
Deze artikelen blijven onder deze post ingedeeld, ook indien zij verbonden zijn met andere stoffen, mits zij evenwel het karakter van werken van glas hebben behouden.
(…).”.
GS-toelichting op post 9405
“Verlichtingstoestellen, elders genoemd noch elders onder begrepen
De verlichtingstoestellen van deze groep mogen zijn vervaardigd uit ongeacht welke stof (met uitzondering van de stoffen vermeld in aantekening 1 op hoofdstuk 71) en mogen om het even welke lichtbron gebruiken (kaars, olie, benzine, petroleum, gas, acetyleen, elektriciteit, enzovoort). Elektrische apparaten mogen zijn uitgerust met fittings, schakelaars, elektrische draden met stekker, transformatoren, enzovoort, of, zoals in het geval van armaturen voor fluorescentielampen, van een starter en van een ballast.
De voornaamste soorten van bij deze post bedoelde lampen zijn:
(…)
6. kandelabers, kandelaars, kaarshouders voor piano’s, enzovoort.”.
3.3. De geldende tarieven voor de bovenstaande posten zijn sub 2.1., 2.5. en 2.6. vermeld.
3.4. In casu is ook van belang Verordening (EG) nr. 141/2002 van 25 januari 2002, Pb EG nr. L 24 van 26 januari 2002, waarin de Commissie de indeling van een “houder van craqueléglas” heeft vastgesteld. Voorzover hier van belang luidt de bijlage bij die verordening:
“Omschrijving
(...)
1. Een houder van craqueléglas met drie pootjes van glas, van ongeveer 9 cm hoog, met een ronde opening met een diameter van ongeveer 7,5 cm. In de houder kan een kaars worden geplaatst.
De houder wordt zonder kaars aangeboden.”;
en
“Motivering
(...)
De houder is niet ontworpen om de kaars op een vaste plaats te houden en beschikt derhalve niet over de kenmerken van een kandelaar van post 9405.”.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De plates zijn niet bestemd voor tafel-, keuken-, toilet- of kantoorgebruik, of voor binnenhuisversiering en dergelijk gebruik. Zij zijn speciaal ontworpen om daarop een kaars te branden en die op een vaste plaats te houden. Daarom hebben zij ook allemaal een opstaande rand. De monsters en de bij het beroepschrift overgelegde brochures laten dit duidelijk zien.
In de uitspraak van de Douanekamer van 10 februari 2004 (
) wordt een waxinelichthouder als verlichtingstoestel van post 9405 50 00 van het GDT ingedeeld. De onderhavige plates verschillen qua functie en gebruik niet van het waxinelichtje uit die uitspraak.De plates worden per stuk verkocht, terwijl gewone plates daarentegen in setjes al dan niet geplaatst in een houder van 6 of 12 stuks worden verkocht.
4.2. De votiefhouders zijn speciaal vervaardigd voor votiefkaarsen (geurkaarsen). Votiefkaarsen hebben geen omwalling, waardoor ze niet goed kunnen branden, in tegenstelling tot een gewone kaars. Daarom moeten zij in een passende houder gebrand worden, die ook nog eens hittebestendig moet zijn. Verwezen wordt in dit verband naar de verklaring van (de manager van) S N.V.
De votiefhouders hebben een vaste maat, speciaal afgestemd op de omvang van de kaars. De uitsparing in de houder is zo gemaakt dat de kaars op een vaste plaats wordt gehouden. Verwezen wordt in dit verband naar de verklaring van de Chinese fabrikant.
Dat de votiefhouders speciaal zijn vervaardigd om de kaars op zijn plaats te houden blijkt ook nog uit de speciale (hittebestendige) behandeling die het glas heeft ondergaan.
De votiefhouders zijn niet bestemd voor tafel-, keuken-, toilet- of kantoorgebruik, of voor binnenhuisversiering en dergelijk gebruik. Zij hebben, gezien het ontwerp, geen enkel decoratief aspect. Zij dienen er slechts toe om een kaars veilig te kunnen laten branden.
De votiefhouders worden wel degelijk ook buitenshuis gebruikt. De reclamefolder van Europatuin toont dit aan.
4.3. Zowel de plates als de votiefhouders moeten worden aangemerkt als een niet-elektrisch verlichtingstoestel, als bedoeld in post 9405 50 00 van het GDT. Indeling onder post 7013, zoals de inspecteur voorstaat, behoort niet tot de mogelijkheden omdat de goederen niet kunnen worden aangemerkt als siervoorwerpen, voor binnenhuisversiering of voor dergelijk gebruik. Indien de goederen toch voor indeling in Hoofdstuk 70 in aanmerking komen, dan neemt belanghebbende het nadere standpunt dat zij onder post 7020 00 80, de restpost, moeten worden ingedeeld. Voor dat geval moeten de uitnodigingen tot betaling, zoals die na bezwaar zijn vastgesteld, nader worden verminderd tot € 574,91 (f 1.264,80).
4.4. Invoeraangifte onder nummer 00000992 betrof uitsluitend votiefhouders. De bij deze aangifte ingevoerde goederen zijn daadwerkelijk opgenomen. De indeling onder post 9405 als niet-elektrische verlichtingstoestellen is daarbij juist bevonden. De overige aangiften waarbij votiefhouders zijn ingevoerd, zijn aan de hand van bescheiden gecontroleerd. Gezien de uitkomst echter van de fysieke controle toegepast bij de verificatie van de aangifte nummer 00000992 kon en mocht belanghebbende er op vertrouwen dat de votiefhouders terecht waren ingedeeld als niet-elektrische verlichtingstoestellen als bedoeld in post 9405 van het GDT. In zoverre is de navordering in strijd met artikel 220, tweede lid, letter b, van het Communautair douanewetboek. De desbetreffende uitnodigingen tot betaling moeten daarom worden vernietigd.
Indien de Douanekamer zou menen dat evengenoemd artikel 220 geen toepassing kan vinden, dan staan beginselen van behoorlijk bestuur aan de navordering in de
weg. Nationale beginselen van behoorlijk bestuur mogen in het Europees recht worden toegepast (zie Hof van Justitie van 5 maart 1980, nr. C-265/78 Ferwerda).
In de gegeven omstandigheden mocht belanghebbende er op vertrouwen dat de votiefhouders terecht waren ingedeeld in post 9405. De goederen waren immers daadwerkelijk gecontroleerd en de goederencode was daarbij akkoord bevonden. Navordering is in de gegeven omstandigheden ook nog in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4.5. Belanghebbende heeft ter zitting het volgende aan haar stellingen toegevoegd.
De formele grief dat de ambtenaren van de Douanepost Utrecht c.q. Arnhem niet bevoegd waren om namens de inspecteur te Rotterdam op te treden wordt ingetrokken.
De grief inzake de parfumflesjes wordt ingetrokken.
De plates hebben een opstaande rand waarin precies een kaars past. De votiefhouders lopen enigszins taps toe, zijn hittebestendig en ook specifiek voor geurkaarsen.
De geurkaarsen worden geleverd door S N.V.
De plates zijn inderdaad multifunctioneel. Indeling in Hoofdstuk 70 is dan ook niet geheel uitgesloten.
De artikelen worden zonder kaars aangeboden. Zij zijn onder meer te koop bij het Kruidvat, V&D en EuropaTuin.
De verklaring van de Chinese fabrikant van de votiefhouders dient ter ondersteuning dat de goederen specifiek voor kaarsen zijn ontworpen.
Desgevraagd deelt de gemachtigde mede dat hij niet bekend is met de uitspraak van de Douanekamer van 17 juni 2004, nr. 01/90189 DK (DR 2004/69).
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Een plate is een glazen onderzetter. Zij zijn voorzien van een opstaande rand. Zij kunnen dienen voor een kaars, maar ook om een glas op te zetten of in huis slingerende muntjes of paperclips op te verzamelen. Aan het product is niet te zien voor welk gebruik het is ontworpen. Nu het product niet speciaal is ontworpen om een kaars op een vaste plaats te houden als een verlichtingstoestel (kandelaar) als bedoeld in post 9405. Gewezen wordt in dit verband op Verordening (EG) nr. 141/2002 (sub 3.4. hiervoor). Het product moet worden aangemerkt als glaswerk voor tafel-, keuken-, toilet- of kantoorgebruik, of voor binnenhuisversiering en dergelijk gebruik en als zodanig worden ingedeeld onder post 7013 99 00 van het GDT; subsidiair onder post 7013 39 00.
De Engelse douane heeft op 23 november 1999 met betrekking tot eenzelfde product een bindende tariefinlichting (BTI) afgegeven, waarin het betreffende goed in post 7013 werd ingedeeld.
5.2. Een votiefhouder is een klein soort glazen vaasje. Het vaasje kan gebruikt worden om een waxinelichtje of ander voorwerp in te zetten, maar ook voor decoratie.
De votiefhouders zijn niet speciaal ontworpen om de kaars op een vaste plaats te houden, zodat zij niet kunnen worden gekwalificeerd als deel van een niet-elektrisch verlichtingstoestel bedoeld in post 9405. Zij zijn niet voorzien van een uitsparing of een pin waarin of waarop een waxinelichtje geplaatst kan worden. Het gebruiksdoel van de zogenoemde votiefhouders is niet specifiek het houden van een kaars, maar het fungeren als decoratief element in een ruimte. Het product moet dan ook worden aangemerkt als glaswerk voor tafel-, keuken-, toilet- of kantoorgebruik, of voor binnenhuisversiering en dergelijk gebruik en als zodanig worden ingedeeld onder post 7013 99 00 van het GDT; subsidiair onder post 7013 39.
De Duitse douane heeft op 19 juni 1997 met betrekking tot eenzelfde product een bindende tariefinlichting (BTI) afgegeven, waarin het betreffende goed in post 7013 werd ingedeeld.
5.3. Post 7020 kan niet in aanmerking komen voor de indeling van de producten. Die post omvat, volgens de GS-Toelichting, werken van glas die niet zijn begrepen onder andere posten van het hoofdstuk en ook niet onder andere hoofdstukken van de nomenclatuur. Post 7020 is dus een echte restpost en komt pas in aanmerking als er geen specifieke post binnen het tarief op de producten van toepassing is. Omdat onder post 7013 al het glaswerk kan worden ingedeeld dat gebruikt wordt in huis en kantoor, zou post 7020 alleen nog in aanmerking komen voor glaswerk voor gebruik buitenshuis of voor industriële doeleinden. Gelet op de aard van de onderhavige artikelen is gebruik buitenshuis niet ondenkbaar, maar wel ongebruikelijk.
Indien post 7020 van toepassing zou zijn, dan moeten uitnodigingen tot betaling, zoals die na bezwaar zijn vastgesteld, nader worden verminderd tot € 574,91
(f 1.264,80).
5.4. De invoeraangifte nummer 00000992 betreft de votiefhouders en is inderdaad daadwerkelijk gecontroleerd en akkoord bevonden. Ten aanzien van deze aangifte is echter niet nagevorderd. Bij de overige aangiftes waarbij votiefhouders zijn ingevoerd zijn de goederen niet daadwerkelijk opgenomen maar is op bescheiden gecontroleerd. Er is dan ook op geen enkele wijze vertrouwen gewekt dat de betreffende goederen onder post 9405 konden worden ingedeeld. Nog steeds geldt in het douanerecht dat iedere aangifte op zich staat. Het risico van een onjuiste aangifte ligt in de gegeven omstandigheden bij belanghebbende. Het beroep op artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW kan dan ook niet slagen.
Ook het beroep van belanghebbende op algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan niet slagen. Het door belanghebbende genoemde arrest (4.4.) is in casu niet van toepassing. Zou dit wel zo zijn, dan is in het arrest slechts bepaald dat toepassing van nationale rechtsbeginselen toegestaan is, doch zeker niet dat het ook verplicht is.
5.5. Ter zitting heeft de inspecteur het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
De plates zijn multifunctionele onderzetters; zij kunnen voor meerdere doeleinden worden gebruikt, bijvoorbeeld om een kaars op te zetten maar ook glazen bekers. Dat op de plate een kaars past wil nog niet zeggen dat die alleen maar voor dat doel kan worden gebruikt. De plates hebben een opstaande rand en niet een uitsparing waarin een kaars kan worden geklemd. Ook de votiefhouders zijn niet speciaal ontworpen om de kaars op een vaste plaats te houden. Zij zijn ook niet voorzien van een uitsparing waarin een kaars kan worden geklemd. De kaars staat namelijk los in het potje.
Aan de goederen valt ook een decoratief element te onderkennen; dit wordt nog versterkt doordat de kaarsen in vele kleuren worden gemaakt.
Desgevraagd deelt de inspecteur mede dat hij nader zal aangeven welke onderverdeling binnen post 7013 van toepassing is en voorts dat hij zich ook nader zal uitlaten over de indeling van de goederen in post 7020 van het GDT en wat dit voor financiële gevolgen heeft voor de onderhavige uitnodigingen tot betaling.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. De indeling in het GDT
6.1.1. De verlichtingstoestellen bedoeld in post 9405 van het GDT hebben alle gemeen dat de aanwezigheid van een lichtbron wezenlijk is. Derhalve dient een artikel te zijn ontworpen om een lichtbron op een vaste plaats te houden om als een verlichtingstoestel in de zin van deze post te kunnen worden aangemerkt. Voor de niet-elektrische verlichtingstoestellen, bijvoorbeeld kandelabers, kandelaars, kaarshouders en dergelijke, kan zo’n vaste plaats een uitsparing waarin een kaars kan worden geplaatst, of een stalen pin waarop een kaars kan worden gestoken, zijn.
6.1.2. Waarneming van de monsters leert dat de onderhavige artikelen niet een uitsparing of dergelijke voorziening hebben om een kaars op een vaste plaats te kunnen houden; zij kunnen daarom niet als een verlichtingstoestel in de zin van post 9405 van het GDT worden aangemerkt. Dat de goederen wel voor het gebruik van kaarsen worden aangewend, brengt nog niet met zich dat zij daardoor ook als goederen, bedoeld in post 9405 van het GDT, moeten worden beschouwd.
6.1.3. Ook de door de inspecteur voorgestane posten 7013 99 00 dan wel 7013 39 99 kunnen niet voor indeling in aanmerking komen. De artikelen betreffen eenvoudige glazen plates, en in één geval een eenvoudig glazen potje, zonder uiterlijke versierselen. De minder fraaie afwerking en het gemis aan “uitstraling” tonen aan dat de artikelen niet bestemd zijn om als versiering te dienen. Van artikelen voor tafel-, keuken-, toilet- of kantoorgebruik is evenmin sprake.
6.1.4. Nu de artikelen tot geen enkele andere tariefpost in hoofdstuk 70 behoren, kunnen zij - met toepassing van de algemene indelingsregels 1 en 6 - slechts worden gebracht onder de noemer “ander glaswerk” van post 7020, waarvan in casu onderverdeling 00 80 van toepassing is; het heffingspercentage van die post bedroeg in 1998 voor goederen, oorsprong China, 3,5% en voor goederen, oorsprong India, 1,2%.
6.2. Toepassing van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (CDW) ten aanzien van de votiefhouders
6.2.1. Het beroep van belanghebbende op artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW wordt verworpen. Vaststaat dat een daadwerkelijk onderzoek van de goederen bij de aangiften niet heeft plaatsgevonden, maar slechts een controle aan de hand van bescheiden; indien bij een dergelijke controle de aangiften worden gevolgd, is als regel geen sprake van een als een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW aan te merken actieve gedraging van de douaneambtenaren. Er is geen aanleiding om in casu op deze regel een uitzondering te maken.
Ook de omstandigheid dat bij de aangifte met nummer 00000992 - waarbij de goederen daadwerkelijk zijn opgenomen - de aangegeven post is aanvaard en de navordering is verminderd kan belanghebbende niet baten. Iedere aangifte staat immers in beginsel op zich; er is geen reden waarom dit in het onderhavige geval anders zou moeten zijn.
6.2.2. Navordering van douanerechten wordt uitsluitend beheerst door de communautaire voorschriften dienaangaande, zodat het afzien van navordering alleen in het licht van het tweede lid, onderdeel b, van voornoemd artikel 220 kan worden beoordeeld. Nu niet kan worden gezegd dat de douane zich bij de boeking van de verschuldigde douanerechten ter zake van de onderhavige aangiften heeft vergist in vorenbedoelde zin, kan het beroep dat belanghebbende heeft gedaan op algemene beginselen van behoorlijk bestuur en op redelijkheid en billijkheid niet leiden tot het door haar hiermee beoogde doel.
6.3. Conclusie
Uit het sub 6.1.1. tot en met 6.1.4. overwogene volgt dat het beroep gegrond is, en dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd. Uitgaande van post 7020 00 80 hebben partijen geconcludeerd dat de sub 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling, zoals die na bezwaar zijn vastgesteld, nader moeten worden verminderd tot € 574,91
(f 1.264,80). De Douanekamer zal dienovereenkomstig beslissen.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de Douanekamer het bedrag van deze kosten, overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief, vast op 2,5 (beroepschrift, verschijnen ter zitting en nadere inlichtingen) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322,-- = € 1.207,50.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- vermindert de sub 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling tot € 574,91 (f 1.264,80);
- stelt vast dat de goederen moeten worden ingedeeld onder post 7020 00 80 van het GDT;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 1.207,50, aan belanghebbende te voldoen;
- wijst de Staat der Nederlanden aan het griffierecht ad € 218,-- aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gewezen op 18 april 2006 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. J.W.M. Tijnagel en mr. J.J.A.M. Kennis, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.