Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2007, BA2633, 06/00246

Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2007, BA2633, 06/00246

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 januari 2007
Datum publicatie
11 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA2633
Formele relaties
Zaaknummer
06/00246
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

Inspecteur levert niet het bewijs dat (iemand namens) belanghebbende te kwader trouw handelde bij het ten onrechte opvoeren van een rente-aftrekpost in de aangifte.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 06/00246

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst P,

de inspecteur

tegen de uitspraak in de zaak no. 05/3265 van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2006 in het geding tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X B.V.,

gevestigd te Z,

belanghebbende,

gemachtigden mr. A en drs. B (C Belastingadviseurs te Q),

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 15 maart 2003 aan belanghebbende met betrekking tot de heffing van vennootschapsbelasting voor het jaar 2001 een beschikking afgegeven waarbij het verlies voor dat jaar is vastgesteld op € 74.087 (hierna: de verliesvaststellings-beschikking).

Bij beschikking van 12 januari 2005 heeft de inspecteur de verliesvaststellingsbeschikking herzien en het verlies nader vastgesteld op € 27.291 (hierna: de herziene verliesvaststellings-beschikking).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 6 juni 2005, de herziene verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.

Bij uitspraak van 8 juni 2006, verzonden op 12 juni 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en het verlies vastgesteld op € 74.087 (het Hof begrijpt dit als: de herziene verliesvaststellingsbeschikking vernietigd), met veroordeling van de inspecteur in de proceskosten en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.

Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 27 juni 2006, bij het Hof ingekomen op 28 juni 2006.

Namens belanghebbende is een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2006. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar de uitspraak van de rechtbank. Van belang is met name dat aan belanghebbende bij notariële akte van 25 juli 2001 aandelen in een vennoot-schap zijn geleverd, dat die levering blijkens de akte berust op een koopovereenkomst van 23 juni 2001, dat in de koopovereenkomst is vermeld dat de koopprijs van de aandelen is bepaald per waarderingsdatum 1 januari 2001 en dat zowel in de koopovereenkomst als in de akte is vermeld dat over de koopsommen vanaf 1 januari 2001 een rente van 7,5% op jaarbasis is verschuldigd. Het bedrag van de rente is in de akte berekend over de periode 1 januari 2001 tot 1 juli 2001 en komt aldus uit op f 103.125 ofwel € 46. 796.

2.2. Het geschil voor de rechtbank ging, kort gezegd, om de vraag of belanghebbende in haar aangifte voor het onderhavige jaar terecht voormeld bedrag van € 46.796 als rente in aftrek heeft gebracht en, zo nee, of de inspecteur bevoegd was tot herziening van de verliesvast-stellingsbeschikking, die conform de aangifte en zonder kennisneming van de - tijdig gerenseigneerde - akte was afgegeven.

2.2. De beslissing van de rechtbank is, kort gezegd, hierop gegrond dat de inspecteur bij het nemen van de verliesvaststellingsbeschikking een ambtelijk verzuim heeft begaan, zodat hij voor het nemen van de herziene verliesvaststellingsbeschikking niet over het vereiste nieuwe feit beschikte, en dat belanghebbende ter zake van het tot herziening aanleiding gevende feit niet te kwader trouw is geweest. De inspecteur was dus naar het oordeel van de rechtbank niet bevoegd tot herziening van de verliesvaststellingsbeschikking. Aan de (materiële) vraag of het bedrag van € 46.796 al dan niet aftrekbaar is, kwam de rechtbank niet toe.

2.3. In hoger beroep heeft de inspecteur zich uitdrukkelijk verenigd met het oordeel van de rechtbank dat hij - wegens ambtelijk verzuim - niet beschikte over het vereiste nieuwe feit. Het geschil in hoger beroep betreft nog de vraag of belanghebbende te kwader trouw is geweest. Voor het geval het Hof deze vraag bevestigend beantwoord - hetgeen alsdan moet leiden tot de conclusie dat de inspecteur bevoegd was tot herziening - komt de materiële vraag aan de orde of het bedrag van € 46.796 al dan niet aftrekbaar is.

2.4.1. Met betrekking tot de vraag of belanghebbende te kwader trouw is geweest, overweegt het Hof als volgt.

2.4.2. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende geen pleitbaar standpunt had, dat zij wist dat het bedrag van € 46.796 geen rente was en niet aftrekbaar was, en dat zij willens en wetens een onjuiste aangifte heeft gedaan.

2.4.3. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de aangifte juist is ingevuld, althans dat zij bij het invullen van de aangifte een pleitbaar standpunt heeft ingenomen, althans dat zij zich van de onjuistheid van de aangifte niet bewust is geweest.

2.4.4. In het arrest van de Hoge Raad van 11 juni 1997, nr. 32.299, BNB 1997/384, heeft de Hoge Raad overwogen:

"Navordering is ingevolge artikel 16, lid 1, laatste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mogelijk ter zake van een feit ten aanzien waarvan de belastingplichtige te kwader trouw is, dit wil zeggen indien de belastingplichtige ten aanzien van dat feit de Inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt".

In het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2000, nr. 35.263, BNB 2000/299, is verduidelijkt dat het hier gehanteerde begrip ‘opzet’, ‘voorwaardelijk opzet’ insluit. De Hoge Raad overwoog in dat arrest:

"Indien belanghebbende door de Inspecteur de juiste inlichtingen te onthouden zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn aandeel in de firmawinst tot een te laag bedrag in de primitieve aanslag zou worden begrepen, moet worden geoordeeld dat hij te kwader trouw was in de zin van voormeld artikellid".

2.4.5. In het licht van voormelde (vaste) rechtspraak van de Hoge Raad, die evenzo van toepassing is op het begrip "kwade trouw" in artikel 20b, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, ligt het op de weg van de inspecteur zijn in 2.4.2. vermelde stellingen tegenover het in 2.4.3. vermelde verweer van belanghebbende te staven met door hem aannemelijk te maken feiten en omstandigheden waaruit volgt dat bij belanghebbende een zodanige bewustheid omtrent de (mogelijke) onjuistheid van de opgevoerde renteaftrek van € 46.796 aanwezig was dat zij zich door het opvoeren van die aftrekpost willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij een onjuiste (te lage) aangifte deed. Daarbij dient de bewustheid van voor belanghebbende opgetreden personen aan haar te worden toegerekend.

2.4.6. Zodanige feiten en omstandigheden heeft de inspecteur niet aangevoerd. Datgene wat de inspecteur heeft gesteld moge voldoende zijn voor zijn conclusie dat het in de akte als rente betitelde bedrag niet werkelijk rente was en derhalve niet in aftrek kon komen, maar het is niet voldoende voor de conclusie dat belanghebbende zich zodanig bewust is geweest van de (mogelijke) onjuistheid van de aftrekpost dat gezegd kan worden dat zij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat haar aangifte onjuist was.

Bij dit oordeel neemt het Hof mede in aanmerking dat de inspecteur niets heeft gesteld omtrent de identiteit, de hoedanigheid en de deskundigheid van de persoon of personen die bij het doen van de aangifte betrokken zijn geweest en dat (derhalve) niet kan worden vastgesteld dat enige namens belanghebbende optredende persoon zich bij het doen van de aangifte rekenschap heeft gegeven, althans gelet op zijn hoedanigheid en/of deskundigheid rekenschap had moeten geven van de vraag of het als "rente" betitelde bedrag van € 46.796 ook werkelijk rente was, in welk geval die wetenschap (in beginsel) aan belanghebbende zou zijn toe te rekenen. De enkele - aan het Hof gebleken - omstandigheid dat de aangifte het stempel draagt van "C belastingadviseurs" acht het Hof onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

2.4.7. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de inspecteur niet is geslaagd in het op hem rustende bewijs dat belanghebbende te kwader trouw is geweest. Daaruit volgt als slotsom dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, kan niet tot een andere slotsom leiden.

2.5. Er bestaat aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding. De proceskostenveroordeling wordt gesteld op € 644 (2 punten voor proceshandelingen x factor 1 wegens het gewicht van de zaak x € 322 per punt).

3. Beslissing

Het Hof

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644, te betalen door de Staat.

Aldus vastgesteld door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 31 januari 2007 in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Van de Staat zal een griffierecht van € 422 worden geheven.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.