Home

Rechtbank Haarlem, 08-06-2006, AX7375, 05/3265

Rechtbank Haarlem, 08-06-2006, AX7375, 05/3265

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
8 juni 2006
Datum publicatie
16 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:AX7375
Formele relaties
Zaaknummer
05/3265
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20b

Inhoudsindicatie

Herziene verliesvaststellingsbeschikking artikel 20b VPB. Geen nieuw feit. In aangifte afgetrokken rente had verweerder redelijkerwijs bekend kunnen zijn nu de rentevergoeding vermeld stond in de bij de afdeling Registratie en Successie van dezelfde inspectie gerenseigneerde notariële akte van levering. Evenmin sprake van kwade trouw.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/3265

Uitspraakdatum: 8 juni 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V.,

gevestigd te Z, eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst P,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Ten aanzien van eiseres is bij beschikking van 15 maart 2003 het verlies van het jaar 2001 vastgesteld op € 74.087. Vervolgens heeft verweerder op 12 januari 2005 deze beschikking herzien en het verlies nader vastgesteld op € 27.291 (de herziene verliesvaststellingsbeschikking).

1.2. Eiseres heeft tegen de herziene verliesvaststellingsbeschikking bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2005 de herziene verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 15 juli 2005, ontvangen bij de rechtbank op 18 juli 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2006 te Haarlem.

Verschenen zijn A en B als gemachtigde van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen C en D. Namens eiseres is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Feiten

2.1. Eiseres (voorheen: AX B.V.) is op xx xxx 2001 opgericht.

2.2. Eiseres heeft bij koopovereenkomst van 23 juli 2001 alle aandelen gekocht in E BV van F en G BV. In de koopovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“In overweging nemende dat:

(...)

Partijen zijn overeengekomen dat de aandelen per 1 januari 2000 voor (economisch) risico komen van AX BV;

(...)

De koopprijs van de aandelen wordt door partijen bepaald per waarderingsdatum 1 januari 2001, zodat over de verschuldigde koopsom, welke niet eerder dan op de overdrachtsdatum zal worden voldaan, over de periode vanaf 1 januari 2001 tot aan de overdrachtsdatum door koper een rente verschuldigd zal zijn van 7,5%, welke verschuldigde rente gelijktijdig met betaling van de koopsom zal worden voldaan;

(...)

2.3. De aandelen in het kapitaal van E BV zijn bij notariële akte van 25 juli 2001 aan eiseres geleverd. In deze akte is, voor zover hier van belang, vermeld:

“A. Verkopers en koper zijn op drieëntwintig juli tweeduizend één een overeenkomst van koop en verkoop aangegaan van na te melden aandelen in het kapitaal van de vennootschap, hierna aan te duiden als: “koopovereenkomst”.

Van de koopovereenkomst is een kopie aan deze akte gehecht. (...)

(...)

PRIJS

Artikel 2

a. De koop van de gewone aandelen genummerd 1 tot en met 40 is geschied voor de prijs van (...) (ƒ 2.152.524,00) ofwel (...) (€ 976.772,81) (...);

b. De koop van de preferente aandelen genummerd 1 tot en met 460 is geschied voor een prijs van (...) (ƒ 597.476,00) ofwel (...) (€ 271.122,79) (...).

c. koper is over de koopsommen rente verschuldigd over de periode van een januari tweeduizendéén tot en met één juli tweeduizendéén ad zeven en een half procent (7,5%) op jaarbasis, zijnde eenhonderdrieduizend honderdvijfentwintig gulden (ƒ 103.125,00)”

2.4. Door eiseres is in de, op 6 februari 2003 ingediende, aangifte vennootschapsbelasting 2001 in verband met de koop van de aandelen E BV € 46.796 als rente ten laste van het resultaat gebracht. Verweerder heeft bij zijn herziene verliesvaststellingsbeschikking deze rente gecorrigeerd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of verweerder voor het vaststellen van de herziene verliesvaststellingsbeschikking over een nieuw feit beschikte en, indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, of eiseres ter zake van het feit op grond waarvan verweerder concludeerde dat het verlies te hoog is vastgesteld, te kwader trouw was.

Voorts is in geschil of de herziene verliesvaststellingsbeschikking op een juist bedrag is vastgesteld.

3.2. Eiseres voert aan dat geen sprake is van het vereiste nieuwe feit en dat de verliesvaststellingsbeschikking moet worden vastgesteld op het oorspronkelijke bedrag van

€ 74.087. Eiseres stelt dat, nu de beschikking eerst op 15 maart 2003 is opgelegd, er voldoende tijd was om de gerenseigneerde stukken in het dossier van eiseres te deponeren. Naar de rechtbank begrijpt bedoelt eiseres dat verweerder door de gerenseigneerde akte van levering ten tijde van de aanslagregeling op de hoogte moet zijn geweest van de omstandigheid dat zij rente in aftrek heeft gebracht terzake de aankoop van de aandelen in het kapitaal van E BV.

3.3. Verweerder voert aan dat de renteaftrek door eiseres pas bekend werd bij de aanslagregeling inkomstenbelasting/premieheffing van F. Bij deze aanslagregeling kreeg verweerder de beschikking over de koopovereenkomst en de notariële leveringsakte. Nu de aanslagregeling van F na de verliesbeschikking van 15 maart 2003 van eiseres plaatsvond, is volgens verweerder sprake van een nieuw feit. Eerder was en hoefde de akte verweerder niet bekend te zijn.

3.4. Subsidiair stelt eiseres dat de overnameovereenkomst al op 1 januari 2001 tussen partijen tot stand was gekomen en dat de rente dan ook terecht in aftrek is gebracht.

Verweerder bestrijdt dit. Uit de stukken blijkt alleen van een rekenrente en bovendien was eiseres op 1 januari 2001 nog niet opgericht en kon zij dus nog geen partij zijn geweest bij de overeenkomst, aldus verweerder.

3.5. Ter zitting is daaraan - voor zover hier van belang - nog het volgende toegevoegd:

Namens eiseres: De leveringsakte van de aandelen, waaruit de met de koop samenhangende rentelast bleek, is kort na het verlijden van de akte door de notaris ter registratie aangeboden bij de afdeling Registratie en Successie van de Belastingdienst P.

Namens verweerder: Verweerder weet niet op welke wijze de registratie van documenten bij de Belastingdienst geschiedt. Er is hem geen instructie bekend of en op welke wijze akten welke bij de afdeling Registratie en Successie ter registratie zijn aangeboden naar de inspecteur vennootschapsbelasting worden gezonden. In 2001 was er waarschijnlijk geen papieren dossier meer. Niet alle akten komen in de legger (of het dossier).

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 20 b, eerste tot en met derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) luidt als volgt:

1. De inspecteur stelt het bedrag van een verlies van een jaar vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar.

2. Het bedrag van het verlies wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

3. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het verlies te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in het eerste lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

Nieuw feit

4.2. De rechtbank zal zich eerste buigen over de vraag of verweerder voor het nemen van de herziene verliesvaststellingsbeschikking over een nieuw feit beschikte.

Bij deze beoordeling dient het beroep van eiseres op het ontbreken van een nieuw feit aldus te worden opgevat dat zij zich op het standpunt stelt dat de onderhavige herziene verliesvaststellingsbeschikking niet kon worden opgelegd omdat sprake is van een ambtelijk verzuim doordat verweerder bij het regelen van de (eerste) verliesvaststellingsbeschikking van het relevante feit op de hoogte was, althans behoorde te zijn.

4.3. Uit de notariële akte en de daaraan gehechte koopovereenkomst van 25 juli 2001 is af te leiden dat eiseres met de verkoper is overeengekomen dat zij een rentevergoeding was verschuldigd van € 46.796 (ƒ 103.125) over de periode van één januari 2001 tot en met één juli 2001. In deze periode was zij nog niet opgericht. Uit de aangifte vennootschapsbelasting 2001 over het korte boekjaar van 25 juli 2001 tot en met 31 december 2001 blijkt dat eiseres

€ 82.010 aan rente in aftrek heeft gebracht. Uit de omvang van in aftrek gebrachte rentelasten over de periode van 25 juli 2001 tot en met 31 december 2001, de schulden over deze periode, het aangegeven opgeofferde bedrag en de tekst van de gerenseigneerde akte van levering van 25 juli 2001 is af te leiden dat eiseres de rentevergoeding van € 46.796 in aftrek heeft gebracht. Mede gelet op het feit dat verweerder stelt door de aanslagregeling van F bekend te zijn geworden met de aftrek door eiseres, beschouwt de rechtbank het verzoek om specificatie van 16 november 2004 slechts als het vragen om bevestiging van dit feit. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat, indien verweerder vóór 15 maart 2003 bekend was of moet worden verondersteld te zijn geweest met de notariële akte van levering van 25 juli 2001, een ambtelijk verzuim van verweerder in de weg staat aan het aannemen van een nieuw feit in de zin van artikel 20b van de Wet Vpb juncto artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelasting voor het herzien van de verliesbeschikking.

4.4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 oktober 1996 (nr. 31.560, BNB 1997/7) terzake van feiten die mogelijk kenbaar waren uit een renseignement, geoordeeld dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een ambtelijk verzuim dat navordering verhindert tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zulks het geval is, indien een renseignement, dat op de inspectie is binnengekomen en waarvan duidelijk is dat het op belastingplichtige betrekking heeft, niet binnen redelijke termijn in het betreffende (van) die belastingplichtige aanwezige of te vormen dossier is gedeponeerd.

4.5. Eiseres heeft gesteld dat de notaris de akte heeft aangeboden bij de afdeling Registratie en Successie van de Belastingdienst P. Verweerder heeft niet betwist dat de leveringsakte diende te worden aangeboden bij de Belastingdienst P. De rechtbank acht aannemelijk dat door de notaris de (notariële) leveringsakte kort na de ondertekening ter registratie is aangeboden bij de afdeling Registratie en Successie. Op grond van artikel 3 van de Registratie wet 1970, voor zover van belang, moeten akten van notarissen binnen tien dagen na de dag waarop de akten zijn opgemaakt, door die ambtenaren ter registratie worden aangeboden. Nu door eiseres navraag is gedaan bij de opvolger van de notaris die de leveringsakte heeft opgemaakt en deze heeft verklaard dat uit het repertorium blijkt dat de registratie inderdaad binnen tien dagen na het passeren van de akte heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen reden om hieraan te twijfelen. Verweerder heeft bovendien gesteld dat het ongebruikelijk is dat ter registratie aangeboden akten, ook al worden deze akten op dezelfde inspectie aangeboden, zich in de legger van een betrokken vennootschap bevinden. Uit de omstandigheid dat de akte niet in het dossier aanwezig was kan dan ook niet worden afgeleid of deze al dan niet ter registratie is aangeboden. De stelling van verweerder dat niet is gebleken dat de leveringsakte ter registratie is aangeboden, enkel vanwege het feit dat deze akte niet in het dossier is aangetroffen, treft dan ook geen doel.

4.6. Gelet op het feit dat verweerder onder dezelfde eenheid valt als die waar de akte van levering is aangeboden en de in het onderhavige jaar al aanwezige geïntegreerde werkwijze van de Belastingdienst, acht de rechtbank aannemelijk dat verweerder heeft kunnen beschikken over de terzake van eiseres bij de afdeling Registratie en Successie binnengekomen leveringsakte. Nu voorts niet gesteld of gebleken is dat er geen sprake was een 'redelijke termijn' om het renseignement te verwerken, is de rechtbank van oordeel dat de akte van levering vóór 15 maart 2003 geacht moet worden bekend te zijn geweest bij verweerder, zodat sprake is van een ambtelijk verzuim dat in beginsel aan navordering in de weg staat.

Kwade trouw

4.7. Een belastingplichtige is te kwader trouw indien hij de inspecteur ten aanzien van het tot navordering aanleiding gegeven feit opzettelijk de onjuiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Onder het begrip opzet is tevens te begrijpen het geval waarin een belastingplichtige daarbij willens en wetens de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans aanvaardt dat te weinig belasting zou worden geheven.

4.8. Verweerder voert ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiseres te kwader trouw was aan dat eiseres wist dat er op 1 januari 2001 geen overeenkomst was en dat er derhalve geen sprake kon zijn van het verschuldigd worden van rente vanaf die datum. Door toch het bedrag van € 46.976 als rente in aftrek te brengen heeft eiseres willens en wetens een onjuiste aangifte gedaan.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat eiseres bij het doen van de aangifte opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt. Eiseres heeft in haar aangifte de aankoop van de deelneming E BV vermeld, een opvallend fors bedrag aan rente in aftrek gebracht en bovendien blijkt uit de leveringsakte dat naast de aankoopprijs een rentevergoeding was verschuldigd. Nu eiseres deze feiten niet heeft achtergehouden, kan van kwade trouw als gevolg van opzet reeds om deze reden dan ook geen sprake zijn.

4.10. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de herziene verliesvaststellingsbeschikking wegens het ontbreken van een nieuw feit ten onrechte is opgelegd. Voorts acht de rechtbank kwade trouw van eiseres niet aannemelijk. De overige geschilpunten behoeven geen behandeling meer.

6. Proceskosten

De rechtbank zal verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten van eiseres. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 966 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en wegingsfactor 1,5).

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt het verlies vast op € 74.087;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966 en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 8 juni 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mrs M.J. Leijdekker, voorzitter, A. Roelvink- Verhoeff en J.H. Hoekstra in tegenwoordigheid van mr. H.F. Henry, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.