Gerechtshof Amsterdam, 29-06-2007, BB4215, 06/00147
Gerechtshof Amsterdam, 29-06-2007, BB4215, 06/00147
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 juni 2007
- Datum publicatie
- 26 september 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2007:BB4215
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2006:AW2831, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 06/00147
- Relevante informatie
- Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 16
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is eigenaar van een woning en twee in een nabij gelegen natuurgebied liggende weilanden. Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van een samenstel. Het Hof is van oordeel dat de waardebeschikking als gevolg van de onjuiste objectafbakening niet geheel hoeft te worden vernietigd maar dient te worden aangepast.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 06/00147
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad,
de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/4758 van de rechtbank Haarlem van 21 maart 2006 in het geding tussen
de heffingsambtenaar
en
X,
wonende te Y,
belanghebbende.
1. Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz) met dagtekening 28 februari 2005 de waarde van de onroerende zaak aangeduid als Astraat 1 te Y voor het tijdvak dat aanvangt op 1 januari 2005 en naar de waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op € 831.000.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 12 augustus 2005, de waarde van de onroerende zaak nader vastgesteld op € 556.000.
Bij uitspraak van 21 maart 2006, verzonden op 24 maart 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van 12 augustus 2005 alsmede de beschikking van 28 februari 2005 vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 19 april 2006, bij het Hof ingekomen op 20 april 2006.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2007. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak is meegezonden.
2. Overwegingen
2.1. Feiten
2.1.1. In hoger beroep kan worden uitgegaan van de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld en in de bestreden uitspraak als volgt zijn weergegeven (de rechtbank duidt belanghebbende aan als eiser):
2.1. Eiser is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak aangeduid als Astraat 1 te Y. Deze onroerende zaak betreft een vrijstaand woonhuis met een inhoud van 480 m³, gelegen op een perceel grond van 600 m².
Eiser is voorts eigenaar en gebruiker van twee percelen grasland met een oppervlakte van respectievelijk 19.000 m² (perceel 1) en 6.405 m² (perceel 2).
Verweerder heeft het woonhuis en de percelen 1 en 2 als één object aangemerkt.
2.2. De ligging van de twee percelen met de kadastrale nummers WZNOOB 1111 A en WZNOOB 1111 B blijkt uit twee tot de stukken van het geding behorende kaarten.
Perceel 1 ligt schuin achter het woonhuis van eiser, daarvan gescheiden door openbaar vaarwater, de afstand van het woonhuis tot dit perceel bedraagt circa 30 meter. Perceel 2 ligt achter perceel 1 en is daarvan weer gescheiden door openbaar vaarwater, de afstand van het woonhuis tot perceel 2 is hemelsbreed circa 400 meter. De twee percelen zijn uitsluitend per boot te bereiken.
Eiser heeft het woonhuis en de twee percelen grasland ieder afzonderlijk gekocht.
2.3. De twee percelen grasland hebben een agrarische bestemming en worden door eiser gebruikt voor het hobbymatig houden van schapen. Eiser heeft bij zijn woonhuis geen voorzieningen voor de schapen getroffen.
De twee percelen zijn gelegen in het natuurgebied “Westzijderveld”.
2.1.2. Deels in afwijking hiervan stelt het Hof nog de volgende feiten vast. De woning van belanghebbende is niet vrijstaand, maar een zogenoemde twee-onder-één-kapwoning. De twee percelen weiland (hierna: de weilanden) maken deel uit van een beschermd natuurgebied dat, voorzover niet in eigendom bij belanghebbende, eigendom is van Staatsbosbeheer. De weilanden zijn omzoomd met water.
2.2. Geschil
2.2.1. In geschil is of en in hoeverre de weilanden voor de toepassing van de Wet Woz samen met het woonhuis als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt.
De door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde en de splitsing daarvan, € 518.000 voor het woonhuis en € 38.000 voor de weilanden, is niet in geschil.
2.2.2. Indien het Hof oordeelt dat het woonhuis en de weilanden niet als één onroerende zaak zijn aan te merken, is tevens in geschil of de waardebeschikking dient te worden vernietigd dan wel dient te worden aangepast.
2.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geoordeeld dat het woonhuis en de weilanden niet als één onroerende zaak zijn aan te merken en heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit alsmede de beschikking vernietigd. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
4.2. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de mogelijkheid van gezamenlijke verkoop van het woonhuis en de twee percelen grasland zich niet snel zal voordoen. Een gezamenlijke verkoop zou zich kunnen voordoen in de uitzonderlijke situatie dat een koper van het woonhuis de twee percelen eveneens hobbymatig wil gaan gebruiken.
Voorts is het niet aannemelijk dat een koper van het woonhuis perceel 1 erbij zou willen kopen om het vrije uitzicht aan de achterzijde van het woonhuis te waarborgen aangezien dit perceel niet recht achter eisers tuin is gelegen en het voorts hoogst onwaarschijnlijk is dat ooit op dit perceel mag worden gebouwd. Ten aanzien van perceel 2 is het bovenstaande, gezien de afstand tussen het woonhuis en dit perceel in nog sterkere mate van toepassing.
4.3. Verder is in casu van belang dat eiser voor het houden van de schapen bij zijn huis geen voorzieningen heeft getroffen, zodat ook de hobbymatige schapenhouderij geen aanwijzing is het woonhuis en de twee percelen als één geheel aan te merken.
4.4. Voorts is de beperkte bereikbaarheid van de percelen een omstandigheid die er op wijst dat het woonhuis en de twee percelen niet als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt.
4.5. Tenslotte zijn de door verweerder gestelde efficiëntievoordelen, indien het woonhuis en de twee percelen als één onroerende zaak worden beschouwd, in dit kader niet doorslaggevend.
4.6. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank is van oordeel dat het woonhuis enerzijds en de percelen 1 en 2 anderzijds naar de omstandigheden beoordeeld niet bij elkaar behoren in de zin van artikel 16, letter d. van de Wet woz.
Het gelijk is derhalve aan eiser.
2.4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het met de uitspraak meegezonden proces-verbaal van de zitting in hoger beroep.
2.5. Beoordeling van het geschil
2.5.1. Samenstelbepaling
2.5.1.1. Artikel 16 van de Wet Woz luidt voor zover thans van belang:
Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom
c. (...)
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen (...) die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
e. (...).
2.5.1.2. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de woning en de weilanden in gebruik zijn bij één belastingplichtige, die tevens de eigenaar is. Deze omstandigheden zien evenwel op de eerste in onderdeel d opgenomen voorwaarde en niet op de tweede voorwaarde, te weten dat beide eigendommen naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren.
2.5.1.3. Voor een samenstel is noodzakelijk dat een zekere uit de omstandigheden voortvloeiende en voor derden waarneembare samenhang tussen de eigendommen aanwezig is. De overgelegde foto’s en plattegronden wijzen niet op een zodanige samenhang. De weilanden maken onderdeel uit van een natuurgebied dat bestaat uit een aantal door water omzoomde weilanden. De kadastrale percelen welke de weilanden vormen, grenzen niet aan de ondergrond van belanghebbendes woning en grenzen ook niet aan elkaar. De weilanden zijn evenmin direct achter de woning gelegen. Voorts bevindt zich openbaar vaarwater tussen de weilanden en de woning. Ook is er geen sprake van een bedrijfsmatige of organisatorische samenhang tussen de weilanden en de woning. Belanghebbende gebruikt de weilanden voor het hobbymatig houden van schapen. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij geen voorzieningen heeft getroffen voor de opvang of verzorging van de schapen bij zijn woning.
2.5.1.4. Aan het zojuist overwogene doet niet af dat, zoals de heffingsambtenaar stelt, de weilanden gemakkelijk per boot bereikbaar zijn. De toegankelijkheid van een object via de openbare weg of over water is immers niet van doorslaggevend belang is bij de beoordeling of er sprake is van een samenstel. De door de heffingsambtenaar gemaakte vergelijking met de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 februari 2004, nr. 1122/02, LJN AO3437, gaat mank. Het ging in dat geval om percelen die direct aan elkaar grensden, waarbij het ene perceel (een weiland) direct achter het andere perceel (een woning) was gelegen. De omstandigheden waren daar dus wezenlijk anders dan in het onderhavige geval.
2.5.1.5. De heffingsambtenaar stelt zich voorts op het standpunt dat hij niet begrijpt waarop de rechtbank de overweging baseert dat een gezamenlijke verkoop van weilanden en huis zich niet snel zal voordoen en acht dit niet relevant voor de toepassing van de samenstelbepaling. De heffingsambtenaar acht hiertoe de gebruikssituatie van belang. Het Hof begrijpt uit de overweging van de rechtbank dat deze er kennelijk vanuit gaat dat een gezamenlijke verkoop zich slechts voor zal doen als de koper de weilanden gelijk belanghebbende ook hobbymatig wil gebruiken en dat de kans hierop niet groot is. Wat er ook zij van de juistheid van deze overweging, de rechtbank heeft kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat tussen de woning en de weilanden slechts dan enige samenhang aanwezig is als de bewoner de weilanden zelf zou willen gebruiken.
2.5.1.6. Op grond van het hiervoor overwogene is het Hof van oordeel dat de heffings-ambtenaar geen dan wel onvoldoende omstandigheden heeft aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat de woning en de weilanden bij elkaar behoren in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet woz. De op dit punt tegen de uitspraak van de rechtbank gerichte grieven moeten worden verworpen.
2.5.2. Vernietiging van de waardebeschikking
2.5.2.1. De rechtbank heeft het bestreden besluit alsmede de waardebeschikking van 28 februari 2005 vernietigd. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de waardebeschikking ten onrechte heeft vernietigd. De heffingsambtenaar is van mening dat op grond van de arresten van de Hoge Raad van 27 september 2002, nr. 34.928, BNB 2002/376 en 9 mei 2003, nr. 35.987, BNB 2003/270, de waardebeschikking aangepast had moeten worden tot een beschikking met betrekking tot een op de juiste wijze afgebakende onroerende zaak.
2.5.2.2. In zijn arrest van 27 september 2002, BNB 2002/376, is de Hoge Raad teruggekomen van zijn eerdere jurisprudentie inzake de gevolgen van een gemaakte fout bij de afbakening van een belastingobject. Daarbij heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat het tot dan toe verbonden gevolg aan een gemaakte afbakeningsfout (vernietiging van de aanslag of beschikking) vaak niet in verhouding staat tot de ernst van de fout. Dat is volgens de Hoge Raad met name het geval indien de afbakening van het belastingobject een gemeentelijke belastingadministratie voor ingewikkelde vragen van feitelijke of juridische aard stelt en men in redelijkheid van mening kan verschillen over het op die vragen te geven antwoord (r.o. 3.2.4 van het genoemde arrest). In het arrest BNB 2002/376 heeft de Raad hieraan het gevolg verbonden dat indien er een afbakeningsfout is gemaakt doordat de waardebeschikking mede betrekking heeft op objecten die in gebruik zijn bij derden dan wel geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van een andere gemeente zijn gelegen, deze fouten niet hoeven te leiden tot vernietiging van de beschikking. De afbakening van het belastingobject kan dan in bezwaar of beroep door de gemeente of de belastingrechter worden aangepast, zodanig dat de aanslag of beschikking nog slechts betrekking heeft op één – op de juiste wijze afgebakend – object. In het arrest HR 8 november 2002, BNB 2003/46, is geoordeeld dat dezelfde benadering dient te gelden indien objecten gedeeltelijk in eigendom zijn bij derden.
2.5.2.3. In het onderhavige geval is sprake van een onjuiste afbakening van het object doordat de heffingsambtenaar de bepaling van artikel 16, onderdeel d, van de Wet Woz niet correct heeft toegepast. Naar het oordeel van het Hof kan de gemeentelijke belastingadministratie bij de toepassing van met name dit onderdeel worden gesteld voor ingewikkelde vragen van feitelijke en/of juridische aard, eerder nog dan in de in het arrest BNB 2002/376 genoemde gevallen. Ook in het onderhavige geval kan men naar het oordeel van het Hof in redelijkheid van mening verschillen over de juiste objectafbakening. Voorts neemt het Hof hierbij in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is welke waarde moet worden toegekend aan het woonhuis indien de waarde ervan bij afzonderlijke beschikking moet worden vastgesteld, terwijl het tevens redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is (onder andere gelet op de in de betwiste beschikking opgenomen adresgegevens) dat bij het nemen van de beschikking het woonhuis met het kadastrale adres Astraat 1 te Y als uitgangspunt is genomen en dat vervolgens ten onrechte is geoordeeld dat de weilanden een samenstel met het woonhuis vormen in de zin van artikel 16, onderdeel d, van de Wet Woz.
2.5.2.4. Gelet op de in 2.5.2.3 genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang beoordeeld, is het Hof van oordeel dat algehele vernietiging van de bestreden beschikking in dit concrete geval niet in verhouding staat tot de ernst van de gemaakte fout en de daarbij mee te wegen (onder 2.5.2.3 weergegeven) aspecten. De beschikking dient te worden aangepast tot een beschikking welke uitsluitend betrekking heeft op het woonhuis en de waarde moet dientengevolge worden verminderd - naar dan tussen partijen niet in geschil is - tot € 518.000.
2.5.2.5. De heffingsambtenaar zal (een) eventuele nieuwe beschikking(en) ter zake van de weilanden binnen redelijke termijn na het onherroepelijk worden van de onderhavige uitspraak van het Hof dienen te nemen, waarbij het bepaalde in de artikelen 4:13, tweede lid, en 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van overeenkomstige toepassing is (vgl. HR 9 mei 2003, nr. 35.987, BNB 2003/270, r.o. 3.7.2).
2.6. Slotsom
2.6.1. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, zij het uitsluitend voor zover daarin de beschikking is vernietigd. De beschikking moet worden gewijzigd op de in 2.5.2.4 vermelde wijze.
2.6.2. In de omstandigheid dat de heffingsambtenaar bij de in geschil zijnde uitspraak op bezwaar de beschikking ten onrechte heeft gehandhaafd en deze beschikking weliswaar niet dient te worden vernietigd (zoals de rechtbank heeft geoordeeld) maar wel dient te worden gewijzigd op de hiervoor genoemde wijze, ziet het Hof aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt deze vergoeding vastgesteld op (afgerond) € 5,60 wegens de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
3. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voorzover daarin de beschikking van 28 februari 2005 is vernietigd;
- vermindert de bij die beschikking vastgestelde waarde tot € 518.000; en
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 5,60 en wijst de gemeente Zaanstad aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 29 juni 2007 door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, H.E. Kostense, lid, en J.P. Kruimel, plaatsvervangend lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.P. Wakkerman als griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.