Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-09-2007, BC0284, 05/1111

Gerechtshof Amsterdam, 25-09-2007, BC0284, 05/1111

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 september 2007
Datum publicatie
17 december 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BC0284
Formele relaties
Zaaknummer
05/1111

Inhoudsindicatie

Ook in hoger beroep heeft belanghebbende niet, althans onvoldoende, weersproken dat

het vlees niet gemarineerd of met kruiden geïnjecteerd is. De Douanekamer leidt daaruit af dat het vlees niet inwendig gekruid is.

Alsdan rest de vraag of het vlees over de totale oppervlakte gekruid is. De Douanekamer is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat aan de beantwoording van die vraag, gelet op de tekst van de aanvullende aantekening (6a) op hoofdstuk 2 van het GDT en de Duitse, Engelse en Franse versies van die tekst, zowel de waarneming met het blote oog, als de toepassing van de zogenoemde sensorische methode (smaaktest) kan bijdragen.

De in de aanvullende aantekening voorkomende woorden “over de totale oppervlakte” stellen buiten twijfel dat dan ook de gehele oppervlakte van het vlees moet zijn gekruid.

Het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende in kennis is gesteld van de monsterneming, wordt door haar in hoger beroep niet aangevochten. Evenmin is in geschil dat het monster representatief is voor de ingevoerde goederen.

Vaststaat dat het Douane laboratorium het monster zowel visueel als sensorisch heeft onderzocht, ook al was dat laatste in de visie van de inspecteur niet noodzakelijk.

Bij dat onderzoek, alsmede bij het op verzoek van belanghebbende uitgevoerde heronderzoek, is allereerst bevonden dat het monster niet over de totale oppervlakte is gekruid. Voorts is bevonden dat het monster niet waarneembaar aan de smaak is gekruid.

Het onderzoek noch het heronderzoek biedt derhalve steun voor de stelling van belanghebbende dat in casu sprake is van gekruid vlees in de zin van meergenoemde aanvullende aantekening.

Ook de van de onderzochte monsters gemaakte foto’s ondersteunen die stelling niet.

De Douanekamer heeft geen reden er aan te twijfelen dat de medewerkers van het Douane laboratorium voldoende zijn toegerust om zowel de visuele test als de smaaktest naar behoren te vervullen.

Wat de uitvoering van de smaaktest betreft, heeft de inspecteur aangevoerd, en acht de Douanekamer aannemelijk, dat bevroren rauw vlees eerst moet worden ontdooid, voordat het

aan de smaak kan worden onderzocht.

De grieven die belanghebbende heeft aangevoerd tegen de uitvoering van het visuele

en het sensorische onderzoek zijn niet van dien aard, dat aan de uitkomst van het onderzoek en het heronderzoek zou moeten worden getwijfeld. De omstandigheid dat belanghebbende een andere uitvoering van deze onderzoeken meer geëigend acht dan de wijze waarop het Douane laboratorium te werk is gegaan, kan evenmin leiden tot verwerping van de uitkomst van de onderzoeken. De Douanekamer merkt daarbij op dat het belanghebbende vrijstond om een monster van de goederen te doen onderzoeken door een ander laboratorium, doch dat zij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt.

Op grond van het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat de goederen terecht zijn ingedeeld onder post 0207 27 10 van het GDT, zodat het in de uitnodiging tot betaling vermelde bedrag aan douanerechten terecht van belanghebbende is geheven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 05/1111 DK

uitspraak van de Douanekamer van 25 september 2007

op het hoger beroep van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V.,

gevestigd te Rotterdam, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/707 van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 11 augustus 2005 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1. Uitnodiging tot betaling, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 20 september 2004 een uitnodiging tot betaling uitgereikt onder nummer 0000.93.002/00 04 00519331, ten bedrage van € 24.593,52 aan douanerechten.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 25 januari 2005, de uitnodiging tot betaling gehandhaafd.

Bij uitspraak van 11 augustus 2005, verzonden op 7 oktober 2005, heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft daartoe overwogen, voorzover van belang:

“4.3.2. Door het Douane laboratorium is bij het monsteronderzoek en het heronderzoek geconstateerd dat op het monster met het blote oog wel peper waarneembaar was, maar dat het monster niet over de totale oppervlakte was gekruid. Dit wordt bevestigd door het in de onder 2.6. vermelde brief beschreven productieproces van het vlees. Hieruit, en mede in aanmerking genomen de onder 1.6. vermelde foto’s van de monsters, blijkt dat visueel duidelijk waarneembaar was dat niet werd voldaan aan het vereiste van (…) aanvullende aantekening (GN) 6a op hoofdstuk 2 van het GDT, dat het vlees over de totale oppervlakte gekruid moet zijn. Met al hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet haar tegenovergestelde standpunt aannemelijk gemaakt. Voorts heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat het vlees niet gemarineerd of met kruiden geïnjecteerd is. Eiseres heeft ook geen bewijs geproduceerd dat het vlees inwendig is gekruid. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat de producten geen bereiding hebben ondergaan, die een onderzoek naar de smaak noodzakelijk maakt. Dat het

Douane laboratorium desalniettemin tot een dergelijk onderzoek is overgegaan, doet aan dit oordeel niet af. Op het tijdstip van voormeld onderzoek was het Douane laboratorium immers (nog) niet op de hoogte van het productieproces van het vlees. Het vorenoverwogene

brengt mee dat het onderhavige product niet voldoet aan de omschrijving van aanvullende aantekening (GN) 6a op hoofdstuk 2 van het GDT, en kan derhalve niet worden aangemerkt als gekruid vlees van post 1602 van het GDT.

4.3.3. Uit het onder 4.3.1. en 4.3.2. overwogene volgt dat het onderhavige product dient te worden ingedeeld in post 0207 27 10 van het GDT, zodat het gelijk aan verweerder is.”.

2. De procedure voor de Douanekamer

2.1. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij beroepschrift van 21 september 2005, ingekomen op 22 november 2005, hoger beroep ingesteld bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer).

2.2. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2006. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord E en mr. T als gemachtigden, en D, medewerker van belanghebbende, R, medewerker van de leverancier S S.A., W, M, R en M, medewerkers van M BV, importeur van de goederen, alsmede namens de inspecteur mr. C, W, vergezeld van M, medewerker van het Douane laboratorium. Partijen hebben ieder ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd. De Douanekamer rekent de pleitnota’s tot de stukken van het geding.

3. De feiten

De Douanekamer verwijst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld.

4. Het geschil en de relevante wetsbepalingen

4.1. In hoger beroep is in geschil de indeling van het ingevoerde kalkoenvlees in het gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT). De inspecteur bepleit indeling van de goederen onder post 0207 27 10 van het GDT, terwijl belanghebbende indeling onder

post 1602 31 11 voorstaat.

Het geschil spitst zich toe op de interpretatie van aanvullende aantekening (GN) 6a op hoofdstuk 16 van het GDT.

4.2. De sub 4.1. genoemde posten luiden als volgt:

Post 0207 27 10

“0207 Vlees en eetbare slachtafvallen van pluimvee (bedoeld bij post

0105), vers, gekoeld of bevroren:

(…)

- van kalkoenen

(…)

0207 27 -- delen en slachtafvallen, bevroren:

--- delen

0207 27 10 ---- zonder been”.

Post 1602 31 11

“1602 andere bereidingen en conserven, van vlees, van

slachtafvallen of van bloed:

(…)

- van pluimvee bedoeld bij post 0105

1602 31 -- van kalkoenen:

--- 57 of meer gewichtspercenten vlees of slachtafvallen, van

pluimvee, bevattend (3)

1602 31 11 ---- uitsluitend niet-gekookt en niet-gebakken vlees van

kalkoenen bevattend”.

Aanvullende aantekening (GN) 6a op hoofdstuk 2 van het GDT luidt als volgt:

“Niet-gekookt en niet-gebakken, gekruid vlees valt onder hoofdstuk 16. Als “gekruid vlees”

wordt aangemerkt, vlees, niet gekookt en niet gebakken, dat, waarneembaar met het blote oog of duidelijk waarneembaar aan de smaak, inwendig of over de totale oppervlakte is gekruid.”.

5. Standpunten van partijen

Belanghebbende

5.1. S S.A., leverancier van de goederen is een gerenommeerd en mondiaal opererend producent van voedingsmiddelen en vleesproducten. Ook de importeur heeft een goede reputatie en distribueert al tientallen jaren vlees uit de hele wereld. Er is in casu geen sprake van fraude of het manoeuvreren op het randje van de wet.

5.2. Aanvullende aantekening (GN) 6a op hoofdstuk 2 van het GDT stelt voor de indeling onder hoofdstuk 16 een viertal afzonderlijk te beoordelen voorwaarden die, al naar gelang het geval, toegepast kunnen of moeten worden, betreffende vlees dat:

1. waarneembaar met het blote oog inwendig is gekruid; of

2. waarneembaar met het blote oog over de totale oppervlakte is gekruid; of

3. duidelijk waarneembaar aan de smaak inwendig is gekruid; of

4. duidelijk waarneembaar aan de smaak over de totale oppervlakte is gekruid.

De goederen zijn niet inwendig gekruid, zodat aan een beoordeling van de voorwaarden 1 en 3 niet wordt toegekomen.

5.3. De inspecteur onderkent ten onrechte maar twee mogelijkheden, te weten 2. en 3. Dat is in strijd met de tekst van de aanvullende aantekening. Het Genootschap Onze Taal onderschrijft de interpretatie van de aantekening door belanghebbende. Ook de Duitse en de Engelse tekst van de aantekening geven duidelijk aan dat bij de beoordeling van de vraag of vlees over de totale oppervlakte gekruid is, zowel de visuele als de sensorische methode kan worden toegepast.

De door de inspecteur geopperde praktische bezwaren mogen niet in de beschouwingen worden betrokken.

5.4. De conclusie moet zijn dat, indien de visuele test negatief uitvalt, steeds een smaaktest dient plaats te vinden - en wel op het product in de staat waarin het bij invoer wordt aangeboden - waarbij door proeven aan de oppervlakte dient te worden vastgesteld of het product duidelijk waarneembaar aan de smaak is gekruid.

Nu dat in casu niet is gebeurd, dient de post van de aangifte, post 1602 31 11, te worden gehandhaafd.

5.5. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende opgemerkt.

Er zijn ook andere methoden dan “aflikken” om de smaaktest te doen, waardoor beter recht gedaan wordt aan de bedoeling van de aanvullende aantekening.

Het laboratorium heeft monsters genomen van de binnenzijde, terwijl het in casu om de buitenzijde gaat. Het betreft geen gemarineerd vlees.

Vlees, niet zichtbaar gekruid, kan toch gekruid zijn. Dit is alleen vast te stellen door een smaaktest.

De inspecteur

5.6. Verordening (EEG) nr. 3678/83 (hierna: de verordening) is niet beperkt tot gevallen waarin sprake is van slechts aan de bovenlaag kruiden van een partij vlees of ten hoogste sprake is van aan één zijde gekruid vlees; de verordening vormt de basis voor aanvullende aantekening (GN) 6a op hoofdstuk 2 van het GDT, en ziet op het onderscheid tussen gekruid en ongekruid vlees.

5.7. Het is onlogisch om de aanvullende aantekening zo te interpreteren dat het onderzoek naar de kruiding van vlees aan de totale oppervlakte door een smaaktest dient te geschieden.

De taalkundige interpretatie van de aanvullende aantekening van het Genootschap Onze Taal is niet doorslaggevend, het gaat om de juridische duiding.

Het testen aan de smaak of vlees aan de totale oppervlakte gekruid is, zou alleen door “aflikken” kunnen geschieden; dat zou dan ook nog door verschillende personen moeten worden gedaan. Dit kan niet de bedoeling zijn en toont de onhoudbaarheid aan van de stellingname van belanghebbende en van de taalkundige interpretatie van genoemd Genootschap. Ook de Franse, Duitse en Engelse taalversies ondersteunen de door belanghebbende voorgestane interpretatie van de aanvullende aantekening niet.

5.8. In de considerans van de verordening staat dat de betrokken vleessoorten alleen als “gekruid vlees”zullen worden beschouwd, als het gehele product is gekruid; dat wijst op een strenge uitleg van het begrip “totale oppervlakte”; dat die woorden minder restrictief moeten worden uitgelegd, zoals belanghebbende stelt, is dan ook onjuist.

Bij twijfel wordt het voordeel bij belanghebbende gelegd. Van twijfel is in casu evenwel geen sprake: uit de bij de rechtbank overgelegde foto’s blijkt duidelijk grote stukken van het monster niet zijn gekruid, en dat het dus niet voldoet aan de eisen van de aantekening.

Derhalve zijn de goederen terecht onder post 0207 27 10 van het GDT ingedeeld.

5.9. Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd nog toegevoegd dat de voor de kruiding gebruikte peper in het vlees trekt, en dan niet altijd meer met het oog waarneembaar zal zijn;

dat een kruiding aan de oppervlakte niet inwendig waarneembaar zal zijn, omdat de peper niet tot in de kern doordringt; alsmede dat hij over de door belanghebbende voorgestane testmethode verder niets kan zeggen.

6. De overwegingen van de Douanekamer

6.1. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende niet, althans onvoldoende, weersproken dat

het vlees niet gemarineerd of met kruiden geïnjecteerd is. De Douanekamer leidt daaruit af dat het vlees niet inwendig gekruid is.

Alsdan rest de vraag of het vlees over de totale oppervlakte gekruid is. De Douanekamer is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat aan de beantwoording van die vraag, gelet op de tekst van de aanvullende aantekening (6a) op hoofdstuk 2 van het GDT en de Duitse, Engelse en Franse versies van die tekst, zowel de waarneming met het blote oog, als de toepassing van de zogenoemde sensorische methode (smaaktest) kan bijdragen.

De in de aanvullende aantekening voorkomende woorden “over de totale oppervlakte” stellen buiten twijfel dat dan ook de gehele oppervlakte van het vlees moet zijn gekruid.

6.2. Het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende in kennis is gesteld van de monsterneming, wordt door haar in hoger beroep niet aangevochten. Evenmin is in geschil dat het monster representatief is voor de ingevoerde goederen.

Vaststaat dat het Douane laboratorium het monster zowel visueel als sensorisch heeft onderzocht, ook al was dat laatste in de visie van de inspecteur niet noodzakelijk.

6.3. Bij dat onderzoek, alsmede bij het op verzoek van belanghebbende uitgevoerde heronderzoek, is allereerst bevonden dat het monster niet over de totale oppervlakte is gekruid. Voorts is bevonden dat het monster niet waarneembaar aan de smaak is gekruid.

Het onderzoek noch het heronderzoek biedt derhalve steun voor de stelling van belanghebbende dat in casu sprake is van gekruid vlees in de zin van meergenoemde aanvullende aantekening.

Ook de van de onderzochte monsters gemaakte foto’s ondersteunen die stelling niet.

6.4. De Douanekamer heeft geen reden er aan te twijfelen dat de medewerkers van het Douane laboratorium voldoende zijn toegerust om zowel de visuele test als de smaaktest naar behoren te vervullen.

Wat de uitvoering van de smaaktest betreft, heeft de inspecteur aangevoerd, en acht de Douanekamer aannemelijk, dat bevroren rauw vlees eerst moet worden ontdooid, voordat het

aan de smaak kan worden onderzocht.

6.5. De grieven die belanghebbende heeft aangevoerd tegen de uitvoering van het visuele

en het sensorische onderzoek zijn niet van dien aard, dat aan de uitkomst van het onderzoek en het heronderzoek zou moeten worden getwijfeld. De omstandigheid dat belanghebbende een andere uitvoering van deze onderzoeken meer geëigend acht dan de wijze waarop het Douane laboratorium te werk is gegaan, kan evenmin leiden tot verwerping van de uitkomst van de onderzoeken. De Douanekamer merkt daarbij op dat het belanghebbende vrijstond om een monster van de goederen te doen onderzoeken door een ander laboratorium, doch dat zij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt.

6.6. Op grond van het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat de goederen terecht zijn ingedeeld onder post 0207 27 10 van het GDT, zodat het in de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling vermelde bedrag aan douanerechten terecht van belanghebbende is geheven.

6.7. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7. Proceskosten

De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. De beslissing

De Douanekamer bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, J.J.A.M. Kennis en K. Kooijman, leden van de Douanekamer, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 25 september 2007 in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.