Home

Hoge Raad, 15-01-2010, BF9087, 07/13023

Hoge Raad, 15-01-2010, BF9087, 07/13023

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 januari 2010
Datum publicatie
15 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BF9087
Formele relaties
Zaaknummer
07/13023

Inhoudsindicatie

Douanerechten; tariefposten 0207 en 1602 van de GN; aanvullende aantekening 6a op hoofdstuk 2 van de GN; zijn de kalkoenborstfilets gekruid in de zin van laatstvermelde aantekening?; algemene indelingsregel 3b van de GN.

Uitspraak

Nr. 07/13023

15 januari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 september 2007, nr. 05/1111 DK, betreffende een uitnodiging tot betaling van douanerechten.

1. Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende is bij aanslagbiljet van 20 september 2004 uitgenodigd tot betaling van douanerechten. De uitnodiging tot betaling is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/707) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraken van de Rechtbank en van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 6 oktober 2008 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, alsmede dat de Hoge Raad de zaak kan afdoen.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen en ambtshalve

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft op 25 februari 2004 bij de douane te R 1600 kartons rauw bevroren kalkoenvlees (borstfilets), afkomstig uit Brazilië, aangegeven voor het vrije verkeer. Voor de goederen, welke in de aangifte zijn omschreven als "gekruid kalkoenvlees", is post 1602 31 11 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN) opgegeven.

De onderwerpelijke partij kalkoenvlees was door K B.V. gekocht van E S/A te S, Brazilië. De partij vlees was, voordat het in kartons werd verpakt, handmatig met witte peper gekruid.

3.1.2. In het kader van de verificatie van de aangifte heeft de douane op 26 februari 2004 van de aangegeven partij drie kartons, elk met 15 kg vlees, als monsters van de goederen genomen en deze voor onderzoek naar het Douane Laboratorium (hierna: het laboratorium) overgebracht.

3.1.3. Bij brief van 26 april 2004 is de uitslag van het door het laboratorium gedane onderzoek met betrekking tot één van de genomen monsters aan belanghebbende medegedeeld, welke uitslag - voor zover hier van belang - als volgt luidt:

"(...)

Onderzocht produkt: kalkoenvlees, gekruid

Monster in ongeschonden staat en met ongeschonden verzegeling ontvangen.

Bij onderzoek bevonden:

Het monster bestaat uit een plastic zak met bevroren borstvlees van kalkoenen.

Waarneming na ontdooien: het vlees bevat geen been, is niet gekookt, is niet gebakken, en bevat meer dan 57 gewichtspercenten vlees.

Op het monster is met het blote oog wel peper waarneembaar, echter het monster is NIET over het totale oppervlak gekruid.

Het monster is NIET duidelijk waarneembaar aan de smaak gekruid.

Beschouwingen t.a.v. de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur:

Het monster voldoet niet aan de aanvullende aantekening 6a op hoofdstuk 2.

Het monster heeft geen behandeling ondergaan die indeling in hoofdstuk 2 in de weg staat.

Advies goederencode: 0207 2710

(...)."

3.1.4. Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht om een heronderzoek. Bij brief van 28 juni 2004 heeft de Inspecteur de uitslag van het heronderzoek, waarbij een andere doos is onderzocht dan die bij het eerdere onderzoek is gebruikt, aan belanghebbende medegedeeld. De uitslag van het heronderzoek is nagenoeg gelijkluidend aan de hiervoor in 3.1.3 geciteerde uitslag.

De Inspecteur heeft de verificatie van de aangifte beëindigd en zich op het standpunt gesteld dat de goederen onder post 0207 27 10 van de GN moeten worden ingedeeld. Daarop is de in geding zijnde uitnodiging tot betaling vastgesteld.

3.1.5. Tot de stukken van het geding behoort onder meer een aan de Inspecteur gerichte brief van het laboratorium van 10 januari 2006, waarin is uiteengezet hoe het laboratorium op grond van visuele waarnemingen van stukken vlees beoordeelt of voldaan wordt aan aanvullende aantekening 6a op hoofdstuk 2 van de GN (hierna: aanvullende aantekening 6a). Uit deze brief komt naar voren dat het laboratorium het antwoord op de vraag of het in een monster aanwezige vlees voldoet aan de voorwaarden van aantekening 6a, afhankelijk doet zijn van een combinatie van omstandigheden, te weten de mate van dekking van elk stuk vlees, de gebruikte hoeveelheid peper per stuk vlees, en de mate van kruiding van alle stukken vlees bezien in hun totaliteit.

Voorts is in deze brief omtrent de visuele beoordeling in het algemeen en met betrekking tot de onderhavige partij in het bijzonder, het volgende opgemerkt:

"....

Zoals al meerdere malen aan producenten van gekruid pluimveevlees is uitgelegd en gedemonstreerd hanteert het Laboratorium altijd de stelregel dat bij twijfel het voordeel bij belanghebbende wordt gelegd. Dat houdt in dat een enkele "witte vlek" op een, voor het overige zichtbaar geheel gekruid deelstuk, niet leidt tot indeling in hoofdstuk 2.

Uit de foto's die gemaakt zijn van het monster blijkt duidelijk dat het hier niet gaat om een enkele "witte vlek", doch dat sommige deelstukken aan één zijde bijna geheel zonder peper zijn.

...."

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de in aanvullende aantekening 6a voorkomende zinsnede 'over de totale oppervlakte' buiten twijfel stelt dat dan ook de gehele oppervlakte van het vlees moet zijn gekruid, en dat, gelet op de bevinding van het laboratorium bij het visuele onderzoek van het vlees, te weten dat het monster niet over de totale oppervlakte is gekruid, het vlees terecht is ingedeeld in post 0207 27 10 van de GN.

3.3.1. Middel 1 richt zich tegen de hiervoor in 3.2 vermelde oordelen van het Hof met het betoog dat het Hof een onjuiste uitlegging heeft gegeven van de in aanvullende aantekening 6a opgenomen zinsnede 'over de totale oppervlakte', dan wel dat 's Hofs oordeel dat het vlees niet over de totale oppervlakte is gekruid niet of onvoldoende is gemotiveerd.

3.3.2. De posten 0207 27 10 en 1602 31 11 van de GN zijn in Verordening (EG) nr. 1789/2003 van 11 september 2003 als volgt omschreven:

"0207Vlees en eetbare slachtafvallen van pluimvee (bedoeld bij post 0105), vers, gekoeld of bevroren:

(...)

- van kalkoenen:

(...)

0207 27-- delen en slachtafvallen, bevroren:

--- delen

0207 27 10 ---- zonder been"

1602andere bereidingen en conserven, van

vlees, van slachtafvallen of van bloed

(...)

- van pluimvee bedoeld bij post 0105:

1602 31 -- van kalkoenen

--- 57 of meer gewichtspercenten

vlees of slachtafvallen, van

pluimvee, bevattend (3)

1602 31 11 ---- uitsluitend niet-gekookt en

niet-gebakken vlees van

kalkoenen bevattend."

3.3.3. Aanvullende aantekening 6a luidt:

"Niet-gekookt en niet-gebakken, gekruid vlees valt onder hoofdstuk 16. Als 'gekruid vlees' wordt aangemerkt, vlees, niet gekookt en niet gebakken, dat, waarneembaar met het blote oog of duidelijk waarneembaar aan de smaak, inwendig of over de totale oppervlakte is gekruid."

Aanvullende aantekening 6a is ingevoerd bij Verordening (EEG) nr. 3678/83 van 23 december 1983. In de considerans van deze verordening is de invoering van de aanvullende aantekening toegelicht als volgt:

"Overwegende dat men heeft geconstateerd dat bepaalde vleessoorten niet geheel zijn gekruid of dat dit niet met het blote oog of aan de smaak waarneembaar is;

Overwegende dat het dienstig is deze produkten aan eenzelfde invoerregeling te onderwerpen als die voor ongekruide produkten; dat het dienstig is de eerstbedoelde produkten eventueel aan de in artikel 9, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1837/80 bedoelde regeling te onderwerpen; dat moet worden bepaald dat de betrokken vleessoorten alleen als "gekruid vlees" zullen worden beschouwd wanneer het gehele produkt is gekruid en dit waarneembaar is met het blote oog of duidelijk waarneembaar aan de smaak..."

3.4.1. In het onderhavige geval is in kartons verpakt bevroren kalkoenvlees, bestaande uit deelstukken (borstvlees), als 'gekruid vlees' voor het vrije verkeer aangegeven. De inhoud van twee als monster genomen kartons is door het laboratorium beoordeeld, waarbij - zoals blijkt uit de hiervoor in 3.1.5 aangehaalde brief van het laboratorium - is geconstateerd dat "sommige deelstukken aan één zijde bijna geheel zonder peper" waren.

3.4.2. De Inspecteur heeft zijn standpunt dat het onderzochte vlees - en daarmee de totale zending vlees - niet is gekruid in de zin van aanvullende aantekening 6a gegrond op de hiervoor in 3.4.1 vermelde bevinding van het laboratorium. Het Hof heeft dit standpunt tot het zijne gemaakt.

3.4.3. Vooropgesteld wordt dat de bevinding van het laboratorium klaarblijkelijk inhield dat het onderzochte vlees enerzijds bestond uit stukken kalkoenvlees die waarneembaar met het blote oog over de totale oppervlakte waren gekruid, en anderzijds uit stukken kalkoenvlees, die weliswaar aan de buitenzijde waren gekruid maar waarvan één zijde op het oog bijna geheel zonder peper was.

Het Hof heeft aan zijn oordeel dat het onderzochte vlees niet vatbaar was voor indeling in post 1602 31 11 van de GN, kennelijk ten grondslag gelegd het oordeel dat een stuk vlees waarvan één zijde op het oog bijna geheel zonder peper is, niet voldoet aan de in aanvullende aantekening 6a voorkomende zinsnede "over de totale oppervlakte is gekruid". Dat laatste oordeel is juist, zodat middel 1 in zoverre faalt.

Gelet op de bevinding van het laboratorium bestond het onderzochte vlees echter uit twee soorten goederen, te weten uit stukken vlees die als ongekruid kalkoenvlees moeten worden ingedeeld in postonderverdeling 0207 27 10 van de GN, alsmede uit stukken vlees die als bereid kalkoenvlees moeten worden ingedeeld in postonderverdeling 1602 31 11 van de GN. Voor het Hof was niet in geschil dat dit vlees als zodanig wordt verhandeld als vlees dat is bestemd om te worden verwerkt tot gerede vleeswaar (kalkoenfilet als broodbeleg), dan wel verwerkt in snacks en gerede maaltijden. Een dergelijke gemengde partij vlees wordt met toepassing van algemene indelingsregel 3b van de GN ingedeeld in de tariefpost van die stukken vlees waaraan de totale partij vlees zijn wezenlijke karakter ontleent. Aangezien uit de bevinding van het laboratorium volgt dat het onderzochte vlees overwegend bestond uit stukken vlees van postonderverdeling 1602 31 11 van de GN, dient de partij vlees als geheel onder die post te worden ingedeeld.

3.5. Gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank,

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, alsmede de uitnodiging tot betaling,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 428, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 414 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 273, derhalve in totaal € 1115,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2173,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2010.