Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-06-2009, BI9911, 07/00950

Gerechtshof Amsterdam, 18-06-2009, BI9911, 07/00950

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 juni 2009
Datum publicatie
1 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BI9911
Formele relaties
Zaaknummer
07/00950
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13

Inhoudsindicatie

Koop/verkoopovereenkomst van aandelen in vennootschap die radiozender exploiteert. Contractueel bedongen nabetaling, afhankelijk gesteld van verkrijging frequentie, valt onder deelnemingsvrijstelling. Analoge toepassing BNB 2006/7.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 07/00950

18 juni 2009

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z], belanghebbende,

gemachtigde mr. drs. P.R.C. Kraan (KPMG Meijburg & Co te Amstelveen),

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 07/1534 van de rechtbank Haarlem van 9 oktober 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 22 oktober 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil, en heeft met dezelfde dagtekening jegens belanghebbende een beschikking genomen in de zin van artikel 20b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna ook: de Wet) en daarbij het verlies voor het jaar 2003 vastgesteld op € [a] (hierna: de verlies-beschikking).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 10 januari 2007, de verliesbeschikking gehandhaafd.

Bij uitspraak van 9 oktober 2007, verzonden op 18 oktober 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de gemachtigde van belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 29 november 2007, bij het Hof ingekomen op dezelfde dag, aangevuld bij brief van 31 januari 2008.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:

2.1. In het onderhavige jaar maakt [Y] BV (hierna: [Y]), voorheen […] Holding BV genaamd, als dochtermaatschappij deel uit van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet (…) met [belanghebbende] als moeder-maatschappij.

2.2. [Y] heeft op 6 oktober 2000 een belang verworven in [Y] Radio BV (hierna: [Y Radio]) door de aankoop van 85% van de aandelen. Verkopers zijn [X1] BV (tot dan eigenaresse van 55% van de aandelen) en [X2] BV (tot dan eigenaresse van 30% van de aandelen). Het belang in [Y Radio] vormt voor [Y], en na voeging voor [belanghebbende], een deelneming in de zin van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Op het moment van aankoop beschikt de zender [Y] Radio (die op dat moment ongeveer een jaar bestaat) over een FM-frequentie, maar is het onzeker of de zender ook in de toekomst over een frequentie kan blijven beschikken omdat dit afhangt van een eventuele toekomstige veiling van radiofrequenties en de vraag of [Y Radio] daarbij (financieel) in staat zal zijn om een frequentie te verwerven.

In de pleitnota van de gemachtigde van [belanghebbende] is dienaangaande opgenomen:

“Wanneer [A] en [B] diezelfde zomer (via de tussenholding […] BV, thans [Y] Holding BV) het merendeel van de aandelen in de vennootschap [Y] Radio (hierna: [Y Radio] BV) overnemen, is dan ook volstrekt duidelijk dat de waarde van de aandelen [Y Radio] BV op dat moment voor een belangrijk deel afhankelijk is van het voortbestaan van de zender [Y Radio]. Partijen komen daarom met elkaar overeen dat, afhankelijk van de toekomstige (politieke) ontwikkelingen rondom de verdeling van de frequenties, eventueel nabetalingen op de koopprijs zullen worden gedaan. Deze zijn afhankelijk van de vraag of [Y Radio] een frequentie zal weten te bemachtigen, en zo ja wanneer en tegen welke kosten.”

2.3. Omdat onzeker is of de zender [Y] Radio in de toekomst zal kunnen blijven uitzenden, is bij de aankoop door [Y] van de aandelen [Y Radio] in de koopover-eenkomst opgenomen dat naast de ‘initiële koopprijs’ ad f. [b] onder omstandigheden een ‘additionele koopprijs’ verschuldigd is.

Het verschuldigd zijn van de additionele koopprijs en de alsdan vast te stellen hoogte, is afhankelijk van het zich al dan niet voordoen van één van de zeven in de koopover-eenkomst beschreven scenario’s. In de verschillende scenario’s wordt uitgegaan van verschillende momenten waarop een veiling plaatsvindt, zo deze al plaatsvindt, en de periode waarover [Y] Radio (nog) zal kunnen uitzenden.

2.4. In 2003 heeft een herverdeling van radiofrequenties plaatsgevonden waarbij aan de zender [Y] Radio een frequentie is toebedeeld.

2.5. In haar aangifte vennootschapsbelasting 2000 heeft [Y] de verplichting om ter zake van de verwerving van [Y Radio] additionele betalingen te moeten verrichten, op nihil gewaardeerd. [De inspecteur] heeft in dit verband aan [Y] nadere gegevens gevraagd en gekregen. Op 18 november 2003 schrijft [de inspecteur] aan de gemachtigden van [Y] onder meer het volgende:

“Bij brief van 29 april 2003 heeft u enkele vragen beantwoord. Die vragen had ik gesteld in het kader van de behandeling van bezwaarschriften tegen de aanslagen vpb 2000 van [[Y]]. Bij brief van 19 mei 2003 heeft u nog aanvullende informatie geleverd.

Sindsdien heeft de Belastingdienst een grootscheepse reorganisatie ondergaan. Dat heeft invloed gehad op het tempo en op de inhoud van de behandeling van de bezwaarschriften. Ik betreur dat als gevolg daarvan de inhoudelijke behandeling van de bezwaren nog niet is afgerond. (…)

Op korte termijn zie ik geen versnelling in die inhoudelijke beoordeling tot stand komen. Dat heeft mij er toe gebracht er voor te kiezen op praktische gronden tegemoet te komen aan de bezwaren tegen de aanslagen. (…)

Deze keuze voor een praktische afwikkeling is ingegeven door de wens de belemmering in de behandeling niet ten nadele van belastingplichtigen te laten voortduren. Deze praktische invals¬hoek brengt mee dat geen sprake is van expliciet ingenomen standpunten omtrent de aan de orde gestelde onderwerpen. Opgewekt vertrouwen voor latere jaren kan daarom niet aan de orde zijn.”

2.6. In het onderhavige jaar heeft [Y] nadat het in de koopovereenkomst omschreven scenario BIII van toepassing bleek, een bedrag van € [c] als additionele koopprijs voldaan aan de verkopers, door partijen omschreven als ‘nabetaling’.

[Belanghebbende] heeft bij aanvulling op haar aangifte gesteld dat deze nabetaling in mindering op haar resultaat moet worden gebracht.

2.1.2. Het Hof verenigt zich met de door de rechtbank vastgestelde feiten en maakt deze tot de zijne.

2.1.3. In aanvulling hierop stelt het Hof nog de volgende feiten vast:

2.1.3.1. De in het jaar 2003 verrichte nabetaling van € [c] was verschuldigd ingevolge hetgeen in de koopovereenkomst is bepaald omtrent de ‘additionele koopprijs B2’.

2.1.3.2. Ingevolge de koopovereenkomst zou per 30 augustus 2002 – indien vóór die datum geen veiling had plaatsgevonden, ook overigens niet was komen vast te staan dat [Y] Radio ononderbroken gebruik kon maken van FM-frequenties tot minimaal 31 december 2008, en [Y] Radio op 30 augustus 2002 gebruik kon maken van FM-frequenties – voor de aandelen een ´additionele koopprijs B1´ van (in totaal)

f [d] ofwel € [e] verschuldigd zijn. Aangezien aan de gestelde voorwaarden was voldaan, heeft [Y] deze additionele koopprijs B1 op voormelde datum aan verkopers betaald.

2.1.3.3. Naar aanleiding van bezwaarschriften van [Y] en [Y Radio] betreffende de aanslagregeling voor het jaar 2000 heeft de inspecteur vragen gesteld waarop door de toenmalige gemachtigde bij brief van 29 april 2003 onder meer als volgt is geantwoord:

“Ten aanzien van deze aangifte [van [Y]] vraagt u om een toelichting ter zake van de earn out verplichting welke samenhangt met de aankoop van de aandelen [Y Radio]. (…) Een afschrift van [de koopovereenkomst] zenden wij u zo spoedig mogelijk na.

Uit de overeenkomst blijkt dat een eventuele nabetaling en de hoogte daarvan afhankelijk is gesteld van het verkrijgen van dan wel het voortdurend gebruik kunnen blijven maken van de reeds aanwezige radiofrequentie. Ten tijde van de aankoop van [Y] Radio B.V. en [Z] Radio B.V. was het politieke klimaat dusdanig dat de verdeling van de radio-frequenties op korte termijn zou plaatsvinden (…). Destijds werd slechts gesproken over het verdelen van de frequenties door middel van een openbare veiling. De schatting van de daarmee gemoeide kosten was dusdanig dat in overleg met de accountant is geconcludeerd dat een nabetaling waarschijnlijk niet aan de orde zou zijn en aldus de earn out verplichting op nihil diende te worden gewaardeerd.’

Inmiddels is het politieke klimaat gewijzigd; nog steeds heeft de verdeling niet plaatsgevonden en de nu voorgestelde methodiek is ook veranderd. Met name de eerste omstandigheid heeft ertoe geleid dat in augustus 2002 een cash nabetaling heeft plaatsgevonden van circa NLG [d].”

2.1.3.4. In de aangifte van [Y] voor het jaar 2002 was de nabetaling van de additionele koopprijs B1 niet als zodanig kenbaar. De aanslag van [Y] voor het jaar 2002 is zonder nader onderzoek conform de gedane aangifte opgelegd.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, uiteindelijk uitsluitend in geschil of belanghebbende in het onderhavige jaar ter zake van de koop van de aandelen in [Y Radio] de additionele koopprijs B2 ad € [c] (hierna: de additionele koopprijs) ten laste van haar fiscale resultaat mag brengen.

3.2. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. Partijen baseren hun standpunten op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting dat aan deze uitspraak is gehecht en daarvan deel uitmaakt.

3.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gelijk aan de inspecteur is en heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van rechtbank en inspecteur en tot vaststelling van het verlies voor het onderhavige jaar op € [f].

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Vaststaat dat het meerderheidsbelang in [Y Radio] voor de verkopers een deelneming in de zin van artikel 13 van de Wet heeft gevormd en dat het belang na de verkoop aan [Y] en na voeging van [Y] met belanghebbende, voor belanghebbende eveneens een deelneming is gaan vormen. Vaststaat voorts dat de initiële koopprijs f [b] (€ […]) bedroeg en dat belanghebbende per 31 december 2000 niet enig bedrag uit hoofde van de eventuele verplichting tot betaling van de additionele koopprijs op haar balans heeft gepassiveerd.

4.2.1. Voor de beoordeling van het onderhavige geschil neemt het Hof, in zoverre met partijen, naast de zogeheten earn-outjurisprudentie van de Hoge Raad, tot uitgangspunt het arrest HR 14 oktober 2005, nr. 41.275, BNB 2006/7, waarin - kort gezegd - is beslist dat indien het belang bij tot een deelneming behorende aandelen wordt opgesplitst, het met de strekking van de deelnemingsvrijstelling strookt om bij beide belanghebbenden bij die aandelen de deelnemingsvrijstelling toe te passen, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt voor alle voor- en nadelen van die aandelen.

4.2.2. Voor de onderhavige casus volgt naar 's Hofs oordeel uit dit arrest dat de additionele koopprijs door belanghebbende - alleen dan - ten laste van de winst kan worden gebracht indien moet worden geoordeeld dat de verkopers niet een (economisch) belang (als bedoeld in het arrest) hebben behouden bij de door hen verkochte aandelen [Y Radio]. Immers, indien de verkopers wel een zodanig belang hebben behouden brengt, naar mede volgt uit het arrest, de deelnemingsvrijstelling met zich dat de uit hoofde van dat belang door de verkopers ontvangen additionele koopprijs (evenals de initiële koopprijs) onder de deelnemingsvrijstelling valt en dat die additionele koopprijs door belanghebbende tot het voor de deelneming opgeofferde bedrag moet worden gerekend en als onderdeel van de kostprijs van de deelneming moet worden geactiveerd. In dat geval kan de additionele koopprijs derhalve niet ten laste van de winst van belanghebbende worden gebracht.

4.2.3. Mitsdien dient te worden beoordeeld of het economisch belang bij de deelneming in [Y Radio] - deels - bij de verkopers is blijven berusten.

4.3 Belanghebbende heeft in dit verband primair gesteld dat voor de verkopers de deel-nemingsvrijstelling niet van toepassing is omdat geen althans geen rechtstreekse relatie bestaat tussen de additionele koopprijs en de waarde(ontwikkeling) van de aandelen [Y Radio] of de winst-(capaciteit) en het vermogen van [Y Radio]. Volgens belanghebbende hebben de verkopers slechts een belang gehouden bij een bepaald activum - (het kunnen beschikken over) een FM-frequentie - en staat de omvang van dat belang in alle in de koopovereenkomst voorziene scenario's geheel los van de waarde(ontwikkeling) van de aandelen [Y Radio] of [Y]. Die waarde(ontwikkeling) is mede afhankelijk van andere factoren, zoals de kwaliteit van de presentatoren en de programmering van de zender [Y] Radio, het imago van de zender in het algemeen en marktontwikkelingen zoals de stand van de advertentiemarkt (voor radiozenders) en ontwikkelingen als de opkomst van internetradio. Voorts zou [Y Radio] ook andere activiteiten (hebben) kunnen ontwikkelen en/of zou, niettegenstaande de verwerving van de FM-frequentie, de waarde van de aandelen zich in negatieve zin hebben kunnen bewegen, aldus belanghebbende.

Voor gevallen als het onderhavige is volgens haar de oude earn-outjurisprudentie van de Hoge Raad (belanghebbende heeft verwezen naar het arrest van 30 juni 1999, nr. 33.996, BNB 2001/139) onverkort van toepassing. Daaronder geldt dat de earn-outverplichting (respectievelijk -vordering), zijnde het deel van de koopsom dat (mede) afhankelijk is van toekomstige resultaten van de verkochte vennootschap, bij het ontstaan ervan dient te worden gewaardeerd en dat waardeveranderingen van die verplichting (respectievelijk vordering) vervolgens in het belastbare resultaat van de koper respectievelijk verkoper dienen te worden opgenomen. In de commerciële jaarrekening voor het jaar 2000 van belanghebbende is de potentiële verplichting tot betaling van de additionele koopprijs in overleg met de accountant niet opgenomen, gezien de daaromtrent bestaande onzekerheid en de omstandigheid dat de omvang daarvan redelijkerwijs niet viel te schatten. Mitsdien kan het uiteindelijke bedrag van die verplichting, de additionele koopprijs, in het onderhavige jaar ten laste van de winst worden gebracht, aldus - nog steeds - belanghebbende.

4.4. De inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende onder verwijzing naar de ontwikkeling in de jurisprudentie van de Hoge Raad zoals deze blijkt uit de arresten HR 16 oktober 1985, nr. 23.033, BNB 1986/118, HR 22 november 2002, nr. 36.272, BNB 2003/34 en het eerdergenoemde arrest BNB 2006/7, gemotiveerd bestreden.

4.5. Ook het Hof volgt belanghebbende niet in haar standpunt, omdat het van oordeel is dat het bestaan van een (opgesplitst) belang bij tot een deelneming behorende aandelen niet slechts naar zijn formeel-juridische, doch tevens naar zijn materiële (economische) inhoud en betekenis moet worden beoordeeld en dat in casu voor de verkopers van de aandelen [Y Radio] sprake is van een dergelijk economisch belang, als volgt.

4.5.1. Het (blijven) beschikken over een radiofrequentie moet voor een radiostation als [Y] Radio zodanig essentieel voor de bedrijfsvoering worden geacht (naar blijkt uit de koopovereenkomst van 6 oktober 2000 wordt met een FM-frequentie minimaal 50% van de Nederlandse bevolking bereikt) dat in het algemeen moet worden geoordeeld dat sprake is van een bedrijfsmiddel zonder hetwelk de onderneming - het radiostation - geen recht of reden van bestaan (meer) zou hebben. Een dergelijk essentieel bedrijfsmiddel moet geacht worden een overwegende invloed op de winstcapaciteit en winstontwikkeling van de onderneming te hebben. In zoverre en uit dien hoofde bestaat naar het oordeel van het Hof derhalve een (voldoende) direct oorzakelijk verband met de waarde(ontwikkeling) van de aandelen van het lichaam dat die onderneming drijft.

4.5.2. Het Hof acht aannemelijk dat dit een en ander in casu, voor de onderneming van [Y Radio] zoals die ten tijde van de verkoop van haar aandelen werd gedreven, niet anders was en dat, naar mede volgt uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting is verhandeld, ook de bij de verkoop van de aandelen [Y Radio] betrokken partijen destijds van deze premisse zijn uitgegaan.

Zo is in de pleitnota van belanghebbende voor de rechtbank te lezen dat het ten tijde van de verkoop "dan ook volstrekt duidelijk (is) dat de waarde van de aandelen [Y Radio] (…) op dat moment voor een belangrijk deel afhankelijk is van het voortbestaan van de zender [Y Radio]. (…) Op het moment van de overname is een scenario waarbij [Y Radio] uiteindelijk geen frequentie zal verkrijgen nog zeer reëel (…)".

Ook komt het het Hof voor dat dit uitgangspunt mede tot uiting is gekomen in de omvang van de – ten tijde van de koopovereenkomst nog potentiële – additionele koopprijs (ruim 48% daarvan en tezamen met de additionele koopprijs B1 zelfs ruim 85%) alsmede in de wijze waarop die additionele koopprijs werd berekend.

4.5.3. Op grond van het vorenstaande staat naar 's Hofs oordeel het in de overeenkomst tot verkoop van [Y Radio] opgenomen voorwaardelijk recht van de verkopers op de additionele koopprijs betreffende het door [Y Radio] (blijven) beschikken over de FM-radiofrequentie voor [Y] Radio, in een zodanig rechtstreeks oorzakelijk verband met de waarde(ontwikkeling) van de aandelen [Y Radio], dat moet worden geoordeeld dat een gedeelte van het (economische) belang bij die aandelen ook na de verkoop aan [Y]/belanghebbende en op grond van de voorwaarden waaronder is verkocht, bij de verkopers is blijven berusten. Dat [Y Radio] haar ondernemingsactiviteiten na de overname zou (hebben) kunnen uitbreiden of verleggen maakt zulks niet anders, nu een zodanige feitelijke wijziging van ondernemingsstrategie voor het bestaan van het (economische) belang bij de aandelen - slechts - zou impliceren dat dit navenant zou wijzigen (afnemen). Overigens is tussen partijen niet in geschil dat een dergelijke strategiewijziging zich niet heeft voorgedaan.

4.6. Het Hof heeft bij zijn voorgaande oordeel mede in aanmerking genomen dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad in de loop der tijd een (steeds) verdergaande betekenis wordt toegekend aan economische rechten die voortvloeien uit een rechtsverhouding met de juridische eigenaar/aandeelhouder in die zin dat (de vruchten of voordelen van) die rechten onder de toepassing van de deelnemingsvrijstelling worden gebracht. Immers, waar in het arrest BNB 1986/118 nog werd overwogen dat, teneinde - naast de juridische eigenaar/ aandeelhouder - als aandeelhouder te gelden, het gehele belang bij de aandelen de derde/ houder en niet de eigenaar/aandeelhouder moet aangaan, is in het arrest BNB 2003/34 beslist dat ook een gedeeltelijk afgesplitst, economisch belang bij de aandelen toepassing van de deelnemingsvrijstelling met zich kan brengen en is in het arrest BNB 2006/7 uiteindelijk meer in het algemeen overwogen dat, ingeval van een opsplitsing van het (economisch) belang bij tot een deelneming behorende aandelen, bij alle belanghouders de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Een zodanige benadering past naar het oordeel van het Hof bij het objectieve karakter van de deelnemingsvrijstelling, welke immers bedoeld is van toepassing te zijn op alle voordelen "uit hoofde van" een deelneming.

4.7. In dit verband heeft het Hof mede in de beschouwing betrokken het per 1 januari 2002 gewijzigde artikel 13 van de Wet zoals dat van toepassing is op gevallen waarin een deelneming is vervreemd op of na 1 januari 2002 (Wet van 14 december 2001, Stb. 2001, 641). Ingevolge die gewijzigde regeling wordt, kort gezegd, onder de deelnemingsvrijstelling gebracht een (elke) prijs welke "geheel of ten dele bestaat uit een recht op een of meer termijnen waarvan het aantal of de omvang in het jaar van de vervreemding of de verkrijging nog niet vaststaat". De nieuwe regeling, welke nadien nog op onderdelen is aangepast,

is aldus betrekkelijk ruim geformuleerd en brengt een additionele koopprijs als de onderhavige zonder meer binnen het bereik van de deelnemingsvrijstelling. Hieruit kan naar ’s Hofs oordeel niet – a contrario – worden afgeleid dat de onderhavige, nog onder de ‘oude’ regeling vallende nabetaling buiten het bereik van de deelnemingsvrijstelling valt. Veeleer beschouwt het Hof de nieuwe wettelijke regeling (mede) als een codificatie van voortge-schreden inzicht zoals dat tot uiting komt in de jurisprudentie die zich onder de ‘oude’ – in casu nog toepasselijke – regeling heeft ontwikkeld.

4.8.1. Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op het in de bezwaarfase van de aanslagregeling voor het jaar 2000 gewekte vertrouwen heeft de rechtbank onder meer overwogen dat "niet (valt) in te zien hoe [de inspecteur] bij de behandeling van het bezwaar-schrift over het jaar 2000 een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt ten aanzien van de fiscale behandeling van een additionele koopsom die in een later jaar wordt voldaan" en dat "[d]e enkele omstandigheid dat op een eerder moment vragen zijn gesteld over de waardering van een eventuele nabetaling per ultimo 2000 (…) daartoe onvoldoende (is), zeker nu [de inspecteur] in zijn brief van 18 november 2003 nadrukkelijk heeft aangegeven dat terzake geen standpunt wordt ingenomen en dat aan het tegemoetkomen aan het bezwaar-schrift geen vertrouwen kan worden ontleend in latere jaren".

Het Hof sluit zich bij dit oordeel van de rechtbank aan.

4.8.2. Voorzover belanghebbende haar beroep op het vertrouwensbeginsel in verband met de aanslagregeling voor het jaar 2002 heeft gehandhaafd, is het Hof van oordeel dat de recht-bank terzake op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen door te overwegen dat "[n]u in de aangifte over het jaar 2002 de in dat jaar gedane nabetaling - zoals [de inspecteur] onweersproken heeft gesteld - niet als zodanig kenbaar was (en derhalve niet nadrukkelijk door [belanghebbende] aan de orde is gesteld) en evenmin door [de inspecteur] ter zake vragen zijn gesteld of door hem een expliciet standpunt is ingenomen, (…) er geen sprake (kan) zijn van in rechte te beschermen vertrouwen".

4.9. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd met verbetering althans aanvulling van gronden als hiervoor aangegeven.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mr. J. den Boer, voorzitter, mr. E.A.G. van der Ouderaa en mr. E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 18 juni 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.