Home

Hoge Raad, 08-10-2010, BN9665, 09/03024

Hoge Raad, 08-10-2010, BN9665, 09/03024

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 oktober 2010
Datum publicatie
8 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BN9665
Formele relaties
Zaaknummer
09/03024

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Art. 13 Wet Vpb 1969. Nabetaling op verkoopprijs deelneming behoort tot kostprijs deelneming.

Uitspraak

Nr. 09/03024

8 oktober 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 juni 2009, nr. 07/00950, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

1. Het geding in feitelijke instanties

De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting van belanghebbende voor het jaar 2003, het bedrag van het verlies van dat jaar bij beschikking vastgesteld. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/1534) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. In het onderhavige jaar maakte A B.V. (hierna: A) als dochtermaatschappij deel uit van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) met belanghebbende als moedermaatschappij.

3.1.2. A heeft op 6 oktober 2000 85 percent van de aandelen in C B.V. (hierna: C) gekocht. Verkopers waren D B.V. en E B.V. (hierna: de verkopers). Het belang in C vormde voor A, en na voeging voor belanghebbende, een deelneming in de zin van artikel 13 van de Wet. Op het moment van aankoop beschikte de aan C toebehorende zender C Radio (hierna: de Zender), die op dat moment ongeveer een jaar bestond, over een FM-frequentie, maar was het onzeker of de Zender ook in de toekomst over een FM-frequentie kon blijven beschikken omdat dit afhing van een eventuele toekomstige veiling van FM-frequenties en de vraag of C daarbij (financieel) in staat zou zijn om een FM-frequentie te verwerven.

3.1.3. Omdat onzeker was of de Zender in de toekomst via een FM-frequentie zou kunnen blijven uitzenden, is in de koopovereenkomst betreffende de aandelen C bepaald dat naast de 'initiële koopprijs' ten bedrage van ƒ 11.252.000 onder omstandigheden een 'additionele koopprijs' verschuldigd is. Het verschuldigd zijn van de additionele koopprijs en de alsdan vast te stellen hoogte, waren ervan afhankelijk of één of meer in de koopovereenkomst beschreven scenario's zich voordeed.

3.1.4. In 2003 heeft een herverdeling van FM-frequenties plaatsgevonden waarbij aan de Zender een FM-frequentie werd toebedeeld.

3.1.5. In haar aangifte vennootschapsbelasting 2000 heeft A de verplichting om ter zake van de verwerving van C additionele betalingen te verrichten, op nihil gewaardeerd.

3.1.6. In het onderhavige jaar heeft A, omdat een in de koopovereenkomst omschreven scenario van toepassing bleek, een bedrag van € 2.469.000 als additionele koopprijs voldaan aan de verkopers, door partijen omschreven als 'nabetaling'.

3.2. In geschil is of belanghebbende in het onderhavige jaar het voormelde bedrag van € 2.469.000 ten laste van haar fiscale resultaat mag brengen. Het Hof heeft dienaangaande overwogen dat uit het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, nr. 41275, LJN AU0841, BNB 2006/7 (het Netwerkorganisatie-arrest), volgt dat de 'nabetaling' door belanghebbende - alleen dan - ten laste van de winst kan worden gebracht indien moet worden geoordeeld dat de verkopers niet een (economisch) belang (als bedoeld in het arrest) hebben behouden bij de door hen verkochte aandelen in C. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het voorwaardelijke recht van de verkopers op de 'nabetaling' in een zodanig rechtstreeks verband staat met de waarde(ontwikkeling) van de aandelen C dat een gedeelte van het (economische) belang bij die aandelen ook na de verkoop aan belanghebbende bij de verkopers is blijven berusten.

3.3. Het middel klaagt over onbegrijpelijkheid van 's Hofs hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel met het betoog dat uit de vastgestelde feiten blijkt dat geen direct verband bestaat tussen de waarde van de aandelen en de aanwezigheid van een FM-frequentie, in die zin dat de aanwezigheid van een FM-frequentie per definitie tot een hogere winst in C dan wel tot een hogere waarde van de aandelen C zal leiden. Volgens het middel is mitsdien geen sprake van een belang in de zin van het Netwerkorganisatie-arrest.

3.4. In het onderhavige geval is sprake van een initiële koopprijs en van een aanvulling op die initiële koopprijs, waarvan de verschuldigdheid afhankelijk is van de vervulling van de voorwaarde dat C - kort gezegd - op een nader bepaald tijdstip zal kunnen (blijven) beschikken over een FM-frequentie. Het recht op een zodanige 'nabetaling' is niet zonder meer een recht dat naar zijn aard zelfstandig tot winsten en verliezen leidt, als waarvan sprake is in het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 1993, nr. 28598, BNB 1993/180. Bij afwezigheid van een dergelijk recht is de nabetaling aan te merken als louter een aanvulling op de overeengekomen initiële koopprijs.

Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat door belanghebbende omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan in het onderhavige geval sprake is van meer dan louter een aanvulling op de overeengekomen koopprijs. Hiervan uitgaande behoort de aanvulling tot de kostprijs van de deelneming. Het Hof heeft derhalve, wat er zij van de daartoe gevolgde redenering, terecht geoordeeld dat de in het onderhavige jaar verrichte 'nabetaling' niet ten laste van de belastbare winst kan worden gebracht. Het middel faalt mitsdien.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, A.R. Leemreis, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2010.