Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-11-2009, BL3960, 07-00829

Gerechtshof Amsterdam, 26-11-2009, BL3960, 07-00829

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 november 2009
Datum publicatie
17 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BL3960
Formele relaties
Zaaknummer
07-00829

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in 2000 stortingen op zijn eigen bankrekeningen gedaan tot een bedrag van in totaal f 200.000. Bij een boekenonderzoek is een negatief privé van f 114.308,13 geconstateerd.

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in privé aanzienlijke bedragen aan geld beschikbaar had. In de aangiften vermogensbelasting 2000 en voorgaande jaren is daarvan ook geen melding gemaakt.

Belanghebbende verkeerde in de positie om op vele manieren inkomsten te genereren. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het geld van de in geding zijnde stortingen afkomstig was uit door belanghebbende in 2000 en eerdere jaren opgenomen bedragen die hij had gespaard om te kunnen aanwenden voor contante betalingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 07/00829

26 november 2009

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P

de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/2284 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

X, te Z, belanghebbende,

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 16 september 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f x. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 23 december 2005 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen van f y.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 19 september 2007 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen van f z, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 644 en bepaald dat de inspecteur het betaalde griffierecht ad € 37 aan belanghebbende vergoedt.

1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 oktober 2007. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende, (middellijk) aandeelhouder van verscheidene vennootschappen, is sedert de oprichting van de [onderneming] in [jaartal] daarbij betrokken. Belanghebbende is in 1998 begonnen met de bouw van een pand in A-land na aankoop van de grond in datzelfde jaar. De uitgaven ten behoeve van dat pand bedroegen in de jaren 1998 tot en met 2000 achtereenvolgens f 226.465,61, f 377.043,79 en f 928.401,67.

2.2. Bij belanghebbende is over de jaren 1997 tot en met 2000 een boekenonderzoek inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ingesteld. In het rapport naar aanleiding van het boekenonderzoek is, voor zover hier van belang, vermeld:

“3.1 Inkomsten uit arbeid, uitkeringen en pensioen

3.1.1 Inkomsten die onder de loonbelasting vallen

De belastingplichtige heeft in 2000 looninkomsten genoten van B. Hoewel (…) (belanghebbende) een jaaropgave heeft ontvangen waarin deze looninkomsten zijn vermeld, zijn deze inkomsten niet aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting 2000. (…)

De correctie bedraagt f 61.023.

3.2 Inkomsten uit overige onroerende zaken

3.2.1 Afschrijving pand B-straat 0

(…)Het verschil tussen deze afschrijving en de oorspronkelijke afschrijving (…) zal worden gecorrigeerd bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 2000.

(…)

3.4 Ontvangen rente en rentevrijstelling

(…)

3.4.1.2 Ontvangen rente 2000

(…)

Bij gebrek aan een goed onderbouwde verklaring wordt deze rente (…) bijgeteld bij de rente-inkomsten van (…) (belanghebbende) in 2000.

3.5 Vermogensvergelijkingen en kasopstellingen

3.5.1 Inleiding

Over de jaren 1997 tot en met 2000 heb ik vermogensvergelijkingen en kasopstellingen gemaakt. (…)

Bij het opstellen van deze vermogensvergelijkingen en kasopstellingen ben ik uitgegaan van de administratie, zoals die door belastingplichtige is overhandigd naar aanleiding van mijn verzoek om de volledige privé-administratie. Met andere woorden: de door mij gebruikte boeken en bescheiden vormen samen de volledige administratie van belastingplichtige.

(…)

3.5.2 Gecomprimeerd overzicht over de jaren 1997 tot en met 2000

Samengevat leiden de opstellingen (…) tot het volgende overzicht:

1997 1998 1999 2000

Bruto-privé 351.460,89 460.906,44 559.111,73 597.241,70

Benoemde posten 258.314,02 398.217,07 439.313,13 711.549,83

Netto-privé volgens de vermogensvergelijking

93.146,87

62.689,37

119.798,60

-114.308,13

Netto-privé volgens de kasopstelling

93.146,87

62.689,37

119.798,60

-114.308,13

Uit de gemaakte vermogensvergelijkingen en kasopstellingen blijkt dat over de jaren 1997 tot en met 1999 een nettoprivé resteert dat aannemelijk wordt geacht voor de sociale kringen waarin de familie (…) (belanghebbende) zich pleegt te bewegen.

Voor het jaar 2000 echter is het netto-privé negatief. Dit betekent dat de vermogensmutaties samen met het inkomen in dat jaar ontoereikend zijn geweest om de uitgaven te financieren. De kasopstelling over het jaar 2000 geeft hetzelfde beeld; in dat geval betekent een negatief nettoprivé dat er meer contant geld zou zijn uitgegeven dan dat er is binnengekomen.

3.5.3 Bevindingen

Over de jaren 1997, 1998 en 1999 is een gemiddeld netto-privé te berekenen. Het gemiddelde nettoprivé bedraagt:

(…) f 91.878,28 (…)

Om (tenminste) dit gemiddelde nettoprivé te behalen in het jaar 2000 ontbreekt er een bedrag aan inkomsten en/of vermogen van (114.308,13 + 91.878,28) = f 206.86,41 (…)

Vanuit de kasopstelling heb ik een analyse gemaakt van de stortingen en opnames in het jaar 2000. Het blijkt dat in dat jaar de volgende kasstortingen zijn gedaan:

Nr. Bank-rekening Datum Bedrag in NLG

1. NR. 1 8- 8-2000 50.000,=

2. NR. 2 8- 7-2000 92.500,=

3. NR. 2 28- 7-2000 17.000,=

4. NR. 2 8- 8-2000 50.000,=

5. NR. 2 10-10-2000 100.000,=

In hetzelfde jaar zijn de volgende bedragen contant opgenomen:

Nr. Bank-rekening Datum Bedrag in NLG

1. NR. 1 Aug. t/m nov, 5 opnames 3.450,=

2. NR. 2 Wekelijkse kasopnames 79.622,47

3. NR. 3 26-7-2000 17.000,=

4. NR. 3 6-7-2000 92.500,=

De stortingen nr. 2(f 92.500 (…)) en nr. 3 (f 17.000 (…)) zijn enkele dagen voor de stortingsdatum opgenomen van een andere rekening. Zie de opnames nr. 3 en 4. Deze stortingen zijn dus afdoende verklaard.

Gezien het uitgavenpatroon in de voorgaande jaren worden de wekelijkse kasopnames van NR. 2 gebruikt als huishoudgeld, evenals de opnames van NR. 1.

Tegenover de stortingen nr. 1 (f 50.000 (…)), nr. 4 (f 50.000 (…)) en nr. 5 (f 100.000 (…)) staan geen contante opnames. Het is dus onduidelijk hoe belastingplichtige aan dit bedrag in contanten is gekomen.

Wat opvalt, is dat deze stortingen samen (f 200.000) ongeveer even groot zijn als het hiervoor berekende bedrag aan “ontbrekend” nettoprivé (f 206.186).

(…)

3.5.6 Consequenties van de reaktie dd 1 juni 2004 van dhr. C

Volgens de brief van 1 juni 2004 van de heer C zouden diverse kasopnames in de jaren 1997 tot en met 2000 niet gebruikt zijn voor bestedingen, maar zijn gespaard. Dit zou betekenen dat mijn opstellingen (zowel de kasopstelling als de vermogensvergelijking) wijzigen, omdat de kasopnames nu een andere bestemming hebben gekregen.

Allereerst heb ik de specificaties van de heer C van de kasopnames die zouden zijn gespaard, aangesloten met de kasopnames zoals die door mij zijn vastgesteld. Daarna heb ik de resterende kasopnames verwerkt in de kasopstellingen. Deze berekeningen leveren het volgende resultaat op:

1997

Contante opnames

volgens

rekeningsafschriften Volgens adviseur

gebruikt als

spaargeld Resteert als

kasopnames voor

netto privé

nr. 2 60.059,41 57.800 2.259,41

nr. 1 40.509,87 36.500 4.009,87

Het netto-privé over 1997 was: f 93.146,87

Correctie rekening nr. 2 - 57.800,=

Correctie rekening nr. 1 - 36.500,=

Gecorrigeerd netto-privé over 1997: f 1.153,13 -/-

1998

Contante opnames

volgens

rekeningsafschriften Volgens adviseur

gebruikt als

spaargeld Resteert als

kasopnames voor

netto privé

nr. 2 54.019,93 51.990 2.029,93

nr. 1 4.005,89 3.300 705,89

Het netto-privé over 1998 was: f 62.689,37

Correctie rekening nr. 2 - 51.990,=

Correctie rekening nr. 1 - 3.300,=

Gecorrigeerd netto-privé over 1998: f 7.399,37

1999

Contante opnames

volgens

rekeningsafschriften Volgens adviseur

gebruikt als

spaargeld Resteert als

kasopnames voor

netto privé

nr. 2 104.357,62 76.500 27.857,62

nr. 1 7.897,22 6.000,= 1.897,22

Het netto-privé over 1999 was: f 119.798,60

Correctie rekening nr. 2 - 76.500,=

Correctie rekening nr. 1 - 6.000,=

Gecorrigeerd netto-privé over 1999: f 37.298,60

Na verwerking van de correctie inzake

de opname van f 17.100 voor een paard: f 20.198,60

2000

Contante opnames

volgens

rekeningsafschriften Volgens adviseur

gebruikt als

spaargeld Resteert als

kasopnames voor

netto privé

nr. 2 88.622,47 71.000 17.622,47

nr. 1 3.450 3.450 0

Het netto-privé over 2000 was: f 114.308,13 -/-

Correctie rekening nr. 2 - 71.000,=

Correctie rekening nr. 1 - 3.450,=

Storting van het gespaarde geld - 306.540,=

Gecorrigeerd netto-privé over 2000: f 117.781,87

(…)

3.5.7 Conclusies

Na verwerking van de verklaring van de heer C resteren de volgende bedragen aan netto-privé voor belastingplichtige en zijn gezin:

Jaar Netto-privé:

1997 1.153.13 -/-

1998 7.399,37

1999 20.198,60

2000 117.781,87

In het jaar 1997 is het netto-privé negatief geworden, de jaren 1998 en 1999 zijn nu onacceptabel laag geworden. Het jaar 2000 toont nu een aanvaardbaar netto-privé. De jaren 1997 en 1998 zijn onaanvaardbaar voor een doorsnee gezin van 4 personen. Het jaar 1999 is zeer laag, zeker gezien het uitgavenpatroon dat gebruikelijk is in de kringen waarin (…) (belanghebbende) zich pleegt te begeven. Gezien de bedragen die in deze 3 jaren resteren voor netto-privé is het niet aannemelijk dat er in die jaren contante opnames zijn gespaard. Dat betekent dat het netto-privé voor het jaar 2000 ook niet kan kloppen, omdat dit jaar alleen een positief netto-privé toont door de kasstortingen van de in eerdere jaren gespaarde contante opnames.

Verder is het niet aannemelijk dat iemand 4 jaar lang elke week een bedrag pint, en deze opnames dan thuis contant bewaard. (…) Daarnaast beschikte belastingplichtige over een bankrekening in A-land, zodat het veel logischer zou zijn om (periodiek) bedragen over te boeken naar deze A-landse bankrekening en hiervan de contante opnames te doen. Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de eerste uitgave ten behoeve van het pand in A-land heeft plaatsgevonden in mei 1998. Dit betrof een aanbetaling voor de grondaankoop. Het is niet aannemelijk dat reeds anderhalf jaar voor deze uitgave er gespaard gaat worden voor komende uitgaven. In de aangiften vermogensbelasting over de betrokken jaren wordt overigens geen melding gemaakt van kasgeld, zoals dat aanwezig zou zijn geweest als er contant was gespaard.

Gezien het bovenstaande is de verklaring van de heer C niet aannemelijk. Dat betekent dat er geen afdoende verklaring is gegeven voor het feit dat er in het jaar 2000 kasstortingen hebben plaatsgevonden van f 200.000,=

Dit bedrag wordt daarom als een onbekende bron van inkomen aangemerkt, en bijgeteld bij het inkomen van belastingplichtige.(…)”

2.3. In de in het rapport van het boekenonderzoek vermelde brief van 1 juni 2004 van C is onder meer vermeld:

“Naar aanleiding van het bezoek bij u (…) zou ik u nog nader informeren omtrent de volgende stortingen:

(…)

Totaal dus f 200.000

Navraag bij belastingplichtige heeft geleerd, dat het betreffende bedrag in de loop van 1996 t/m 1999 is opgebouwd uit in deze periode gedane pin- en kasopnames. Bijgaand zend ik u een opstelling van deze pin- en kasopnames voor de jaren 1997 t/m 2000. Deze opnames zijn exclusief de opnames voor huishoudelijke uitgaven. (…)

Het aanhouden van een dusdanig bedrag in contanten heeft te maken met de omstandigheid, dat het aanvankelijk de bedoeling was om de facturen i.v.m. de bouw van het onroerend goed in A-land in contanten te betalen. Uiteindelijk zijn evenwel nagenoeg alle facturen per bank betaald, zodat het kasgeld overbleef. Het bedrag ad f 200.000 is vervolgens in augustus en oktober 2000 op de bankrekeningen teruggestort.”

2.4. De aanslag is vastgesteld in overeenstemming met de conclusies van het boekenonderzoek. Het belastbare inkomen is als volgt berekend:

- aangegeven belastbaar inkomen f p

- onverklaarbare stortingen f 200.000

- salaris A f q

- gebruikelijk loon f r

- rente f s

- afschrijving pand B-straat f t

f x

2.5. Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is de correctie gebruikelijk loon vervallen en is de correctie rente verminderd tot f u. Het belastbare inkomen is aldus verminderd tot f y.

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard waarbij zij heeft overwogen:

“De omkering van de bewijslast.

De rechtbank is van oordeel dat eiser (Hof: belanghebbende) met het niet vermelden van het genoten loon een onvolledige aangifte heeft gedaan. Hier staat tegenover dat door het eveneens niet vermelden van de op dit loon ingehouden loonheffing de gevolgen voor de heffing van IB/PVV gering zijn. De rechtbank hecht geloof aan de stelling van eiser dat bij het invullen van de aangifte door een gerenommeerd belastingadvieskantoor het loon en de loonheffing abusievelijk zijn vergeten.

De hoogte van de afschrijving op het pand B-straat is onderwerp van besprekingen tussen eiser en verweerder geweest en hierover bestonden reële juridische verschillen van inzicht, zodat ten aanzien van dit punt niet kan worden gezegd dat eiser een onjuiste aangifte heeft gedaan.

Het enkele feit dat eiser ter zake van de stortingen van f 200.000 op zijn bankrekening niets in zijn aangifte heeft vermeld betekent, nu de correctie ter zake van deze stortingen in deze procedure onderwerp van geschil is, nog niet dat hij op dit punt een onjuiste aangifte heeft gedaan.

Nu uitsluitend ten aanzien van het niet vermelden van het genoten loon en de daarop ingehouden loonheffing in de aangifte vast staat dat een onvolledige aangifte is gedaan, rechtvaardigt dit naar het oordeel van de rechtbank, gezien de verklaring die eiser hiervoor heeft gegeven en het feit dat deze onjuistheid nagenoeg geen invloed kan hebben op de hoogte van de aanslag, in casu niet het toepassen van de zware sanctie van omkering van de bewijslast.

De primaire stelling van verweerder (Hof: de inspecteur) wordt derhalve verworpen.

De storting van f 200.000.

De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de verklaring van eiser met betrekking tot de herkomst van de in het jaar 2000 op de bankrekening gestorte gelden als ongeloofwaardig dient te worden gekwalificeerd. Het is volstrekt onaannemelijk dat eiser […] gedurende een lange periode een grote hoeveelheid contant geld onder zich heeft gehouden. Bovendien stroken de relatief geringe onbenoemde opnames die eiser in de loop van meerdere jaren stelt te hebben gedaan om werkzaamheden in A-land contant te financieren niet met de feitelijke financiering en betaling van die werkzaamheden.

Dit betekent dat eiser, om de in dat jaar gedane storting op zijn bankrekeningen te kunnen verklaren, de beschikking moet hebben gehad over ten minste f 200.000 contant geld dat afkomstig is uit een andere bron dan door hem is gesteld.

Het vorenstaande neemt echter niet weg dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat het bedrag waarmee de stortingen zouden kunnen worden verklaard in 2000 is genoten uit één van de in artikel 4 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 genoemde bronnen. In dit bewijs is verweerder niet geslaagd. De constatering dat eiser in staat moet worden geacht op vele manieren inkomsten te genereren is hiertoe onvoldoende. Ook de stelling dat de bedragen die eiser heeft gestort op zijn bankrekening afkomstig zijn uit inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten kan zonder nadere onderbouwing niet worden gevolgd. De constatering dat de onbenoemde privé-uitgaven in de jaren 1997-2000, overigens naast substantiële benoemde uitgaven, een opmerkelijk verloop hebben gehad, is op zichzelf onvoldoende voor een ander oordeel.

Nu verweerder niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast met betrekking tot de herkomst van het gestorte bedrag van f 200.000 moet dit tot de conclusie leiden dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.”

4. Geschil in hoger beroep

In geschil is of de inspecteur het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen terecht met f 200.000 wegens onverklaarbare stortingen heeft verhoogd. De overige correcties zijn niet in geschil.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de stortingen van in totaal f 200.000 door belanghebbende op diens bankrekeningen tot belanghebbendes inkomen moeten worden gerekend. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst de inspecteur naar de resultaten van het bij belanghebbende ingestelde boekenonderzoek, waarvan gedeelten zijn opgenomen in onderdeel 2.2 van deze uitspraak, met name naar de uitkomsten van de vermogensvergelijkingen en van de kasopstellingen waaruit voor het jaar 2000 een netto privé van negatief f 114.308,13 resulteert. De inspecteur acht dit bedrag onaanvaardbaar gezien het gemiddelde netto privé in de jaren 1997 tot en met 1999, te weten een bedrag van f 91.878,28. Volgens de inspecteur ontbreekt, daarvan uitgaande, een bedrag van f 206.186,41 aan inkomsten en/of vermogen, welk bedrag volgens hem ongeveer overeenkomt met het bedrag van de door belanghebbende gestelde stortingen van in totaal f 200.000. De inspecteur acht de stelling van belanghebbende met betrekking tot de stortingen ongeloofwaardig en stelt dat de bedragen daarvan tot de door belanghebbende in 2000 behaalde inkomsten moeten worden gerekend. Daartoe heeft de inspecteur aangevoerd dat belanghebbende in de positie verkeert om op vele manieren inkomsten te genereren. Dit kan geschieden onder meer door […] waarbij belanghebbendes bijzondere kennis hem in staat stelde een voorzienbaar voordeel te behalen, dan wel door een combinatie van deze mogelijkheden. Het onverklaarde inkomen moet worden aangemerkt als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten.

6.2. Belanghebbende stelt dat de gestorte bedragen niet als inkomen kunnen worden aangemerkt, omdat het gaat om geld dat belanghebbende zelf heeft gespaard uit contanten die door hem op tijdstippen voorafgaande aan de stortingen zijn opgenomen. Daartoe heeft belanghebbende aangevoerd dat hij via bankopnamen over contant geld wilde beschikken, omdat hij ervan houdt contant geld beschikbaar te hebben en omdat het in A-land gebruikelijk is allerlei betalingen niet per bank te doen, maar in contanten af te rekenen. Ter zitting heeft belanghebbende dit nader geëxpliciteerd in die zin dat voor klussen ter verfraaiing van het huis in A-land aan aannemers en onderaannemers contant werd betaald.

6.3.Tussen partijen is klaarblijkelijk niet in geschil dat belanghebbende in het jaar 2000 voor privédoeleinden meer geld heeft uitgegeven dan uit zijn inkomen in dat jaar en uit de uit de administratie van belanghebbende blijkende vermogensmutaties in dat jaar kan worden verklaard. Naar het oordeel van Hof is onder deze omstandigheden belanghebbende de meest gerede partij om een verklaring te geven van dit tekort aan middelen. Belanghebbende stelt dat hij in privé aanzienlijke bedragen aan geld beschikbaar had. Nu de inspecteur dit gemotiveerd betwist, ligt het naar het oordeel van het Hof op de weg van belanghebbende zijn stelling aannemelijk te maken. Dit te meer nu belanghebbende van evenbedoelde bedragen aan geld nimmer melding heeft gemaakt in de aangiften vermogensbelasting met betrekking tot 2000 en daaraan voorafgaande jaren.

6.4. Met de rechtbank acht het Hof niet geloofwaardig dat een persoon als belanghebbende, die over meerdere bankrekeningen - ook in A-land -, spaarrekeningen en creditcards beschikt, gedurende meerdere jaren bedragen als hier aan de orde in contanten zou aanhouden. Indien belanghebbende in A-land contanten nodig zou hebben voor de door hem gestelde betalingen, dan zou hij de benodigde bedragen van zijn bankrekening aldaar kunnen opnemen. Voorts ligt het, bij de veronderstelde juistheid van de stelling dat onder anderen aannemers en onderaannemers in contanten betaald wensen te worden, niet in de rede dat het door belanghebbende opgenomen geld vervolgens weer – in drie porties – op bankrekeningen wordt gestort.

Belanghebbende heeft voorts verklaard dat in 2000 meer bedragen zijn gespaard. Het Hof acht dit onaannemelijk, omdat volgens andere verklaringen van belanghebbende in 2000 niet is ‘gespaard’, maar alleen stortingen van contanten zijn gedaan, waarvan belanghebbende in een eerder stadium heeft gesteld dat deze afkomstig zijn uit in aan het jaar 2000 voorgaande jaren gespaarde bedragen.

In dit kader is ook niet duidelijk geworden hoe belanghebbendes stelling dat uit gespaarde bedragen stortingen zijn gedaan, zich verhoudt met het feit dat in 2000 een bedrag ad f 19.450 zou zijn gespaard, nadat het besteed was. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde hieromtrent verklaard dat niet alles stipt was terug te vinden, omdat de controle vier jaar na dato was. Naar het oordeel van het Hof is deze verklaring volstrekt onvoldoende. Er valt immers niet in te zien dat de bedragen van opnamen van en van stortingen op bankrekeningen in de loop der tijd veranderen.

Het Hof acht voorts ongeloofwaardig dat een belastingplichtige in de positie van belanghebbende […] genoegen zou opbrengen met een opbrengst van nihil van de, op de door hem gestelde wijze, gespaarde gelden.

6.5. Gelet op het in 6.4. overwogene heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat het geld van de in geding zijnde stortingen afkomstig was uit door belanghebbende in 2000 en eerdere jaren opgenomen bedragen die hij had gespaard om te kunnen aanwenden voor contante betalingen.

6.6. Op grond van het hiervoor overwogene en op grond van het feit dat overigens gesteld noch gebleken is dat een bedrag ter grootte van f 200.000, of althans een deel daarvan, afkomstig zou zijn uit onbelaste vermogensmutaties, heeft de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 ten onrechte geen melding heeft gemaakt van een bedrag van f 200.000 uit door belanghebbende verrichte werkzaamheden.

Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur voormeld bedrag dan ook terecht als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in het belastbare inkomen begrepen.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd en dat het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mrs. D.B. Bijl, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 26 november 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.