Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-02-2010, BL3962, 08/00850

Gerechtshof Amsterdam, 04-02-2010, BL3962, 08/00850

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 februari 2010
Datum publicatie
17 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3962
Formele relaties
Zaaknummer
08/00850

Inhoudsindicatie

Het niet binnen de vervoerstermijn aanbrengen van de goederen is een verzuim in de zin van artikel 204 van het CDW. In het onderhavige geval is voldaan aan de voorwaarden van artikel 859 van de UCDW en is er geen douaneschuld ontstaan. Gelet op artikel 110a van de Douaneregeling (destijds geldende tekst) kan ook aanspraak worden gemaakt op terugbetaling van de geheven omzetbelasting. Het verzoek om terugbetaling dient te worden ingewilligd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P08/00850 DK

4 februari 2010

uitspraak van de douanekamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid,

de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 07/3733 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X], te [Y], belanghebbende,

gemachtigde A. Bal, (Customs Support Holland B.V. te Rotterdam, voorheen Port Support Customs Rotterdam B.V).

en

de inspecteur

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 27 december 2005 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (UTB) met nummer […] wegens niet-zuivering van de aangifte voor de regeling extern communautair douanevervoer T1 met nummer T1-[…] uitgereikt ten bedrage van € 1.043,70 aan verschuldigde douanerechten en € 4.919,86 aan omzetbelasting. Na door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2006 de UTB gehandhaafd.

1.2. Bij brief van 9 oktober 2006 heeft belanghebbende op de voet van artikel 236 van het Communautair Douanewetboek (CDW) en artikel 110a Douaneregeling verzocht om terugbetaling van het bedrag van € 1.043,70 aan douanerechten en € 4.919,86 aan omzetbelasting. Bij beschikking van 4 december 2006 heeft de inspecteur dit verzoek afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend dat op 5 januari 2007 bij de inspecteur is binnengekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 2 mei 2007 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft bij de rechtbank beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 24 juni 2008, verzonden op 25 juni 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de inspecteur opgedragen het verzoek van belanghebbende tot terugbetaling toe te wijzen en de inspecteur opgedragen aan belanghebbende € 1.043,70 aan douanerechten en € 4.919,86 aan omzetbelasting terug te betalen. De rechtbank heeft de inspecteur voorts veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966 en de Staat opgedragen dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; tevens dient het griffierecht ten bedrage van € 285 door de Staat aan belanghebbende te worden vergoed.

1.5. Het door de inspecteur tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) ingekomen op 30 juli 2008, aangevuld bij brief van 26 augustus 2008. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.7. De gemachtigde, die bij aangetekende brief van 29 juni 2009 verzonden aan Port Support Customs Rotterdam B.V. ,[adres], is uitgenodigd voor de zitting, is niet verschenen. Blijkens gegevens van TNT Post is de brief waarin de uitnodiging is verzonden op 1 juli 2009 is afgehaald.

1.8. In het dossier was geen machtiging voor het vertegenwoordigen van belanghebbende in hoger beroep aanwezig. Naar aanleiding van brieven van de griffier van 21 september 2009 aan belanghebbende, van 6 oktober 2009, van 16 november 2009 en van 3 december 2009 aan de gemachtigde, is op 18 december 2009 de gevraagde machtiging op de griffie ingekomen.

2.Feiten

2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.8 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld, welke de Douanekamer overneemt. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“ 2.1. Eiseres houdt zich onder andere bezig met het samenstellen en verhandelen van machines, installaties, werktuigen, apparaten, instrumenten, gereedschappen en andere technische artikelen.

2.2. Op 26 oktober 2005 heeft eiseres aangifte gedaan tot plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer, document T1 […], van een Caterpillar Industrial Diesel Engine model [..] met delen en toebehoren (hierna te noemen: de motor) met een waarde van € 24.850 en een brutogewicht van 1665 kilogram. Het kantoor van vertrek is [adres]. De uiterste datum voor het aanbrengen van de motor op het kantoor van bestemming, [adres], was 28 oktober 2005. Geadresseerde is [ naam en adres geadresseerde].

2.3. Op 14 november 2005 heeft Port Support Customs Import B.V., als vertegenwoordiger van [geadresseerde], bij het douanekantoor te Moerdijk aangifte ten invoer (nummer IMA […] gedaan voor plaatsing van de motor onder de economische douaneregeling actieve veredeling (vergunning op aangifte). Op de aangifte is vermeld dat deze aangifte dient ter zuivering van T1 […].

2.4. Verweerder heeft op 22 november 2005 aan eiseres een mededeling niet-beëindiging regeling douanevervoer gezonden met het verzoek het bewijs te leveren dat de regeling op regelmatige wijze is beëindigd. Dit bewijs kan door eiseres worden geleverd door overlegging van een bescheid dat voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 365, tweede of derde lid, van de Uitvoeringsverordening van het CDW (UCDW).

2.5. Op 28 november 2005 heeft eiseres aan verweerder een brief gezonden waarin, voor zover van belang, is vermeld:

“Wij ontvingen van u de mededeling niet beëindiging regeling douanevervoer T betreffende document nr […] dd 26 oktober 2005

Uit ons onderzoek is naar voren gekomen dat genoemd NCTS document door de Firma Port Support Customs Rotterdam,[adres] is aangeboden aan de douane post[adres]. De goederen welke in het document worden genoemd zijn aangegeven met IMA[…]dd 14-11-2005 en hiervoor is een toestemming tot wegvoering ontvangen.

Toen het T-document op de douane post[adres] werd aangeboden bleek dat de vervoerstermijn verstreken was. Hierop is door de heer [naam] besloten de ImA buitenwerking te stellen de betaalde rechten te crediteren en het document ongeuizverd (ongezuiverd - aanvulling rechtbank) in te zenden.”

2.6. In deze brief heeft verweerder geen bewijs gezien dat de regeling op regelmatige wijze is beëindigd. Daarop heeft verweerder, met datum 27 december 2005, aan eiseres de onderhavige UTB opgelegd. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder de UTB gehandhaafd.

2.7. Op 16 mei 2006 heeft verweerder een brief gezonden aan Port Support Customs Import B.V. waarin, voor zover van belang, is vermeld:

“Aangiftenummer […] Datum aanvaarding : 14-11-2005 kantoor van plaatsing: [adres] (..) Onlangs heb ik met betrekking tot bovengenoemde aangifte- waarbij u als direct vertegenwoordiger zekerheid heeft gesteld voor de eventueel verschuldigde belasting - op de hoogte gesteld van het feit dat de aanzuiveringstermijn voor de betrokken regeling was verlopen. Omdat de regeling inmiddels is beëindigd, kan de door u gestelde zekerheid vervallen.”

2.8. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van de aangever Port Support Customs Import B.V. ten behoeve van de afzender/exporteur [naam geadresseerde], met datum 19 januari 2006. In deze aangifte wordt de motor ten uitvoer aangegeven. In deze aangifte staat vermeld dat deze dient ter zuivering van de aangifte tijdelijke invoer/A.V. IM-A […], op 14 november 2005 te Moerdijk gedaan. Op deze aangifte staat een stempelafdruk van de douane te Antwerpen met datum 16 november 2006. Voorts een stempel met de tekst: “[naam], Assistent” en met de handgeschreven tekst: “Alternatief Bewijs” en een paraaf.”

2.2. Aan de door de rechtbank vastgestelde feiten wordt door de Douanekamer nog het volgende toegevoegd.

Uit vak D van het ‘Begeleidingsdocument’ T1 […] volgt dat belanghebbende de motor zelf, zonder ambtelijke tussenkomst, onder de regeling extern communautair douanevervoer heeft geplaatst in haar hoedanigheid van ‘toegelaten afzender’. [Naam geadresseerde], de geadresseerde, noch Port Support Customs Import B.V., de vertegenwoordiger van [geadresseerde], beschikt over een vergunning toegelaten geadresseerde voor de bedrijfslocatie van [geadresseerde].

3. Geschil in hoger beroep

In geschil is of de door belanghebbende verzochte terugbetaling van douanerechten en omzetbelasting op de voet van artikel 236 Communautair douanewetboek (CDW), respectievelijk artikel 110a Douaneregeling (destijds geldende regeling), terecht is geweigerd door de inspecteur. Het geschil spitst zich meer in het bijzonder toe op de vraag of er een douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 203 CDW danwel artikel 204 CDW.

4. De standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de overgelegde stukken en naar het proces-verbaal van de zitting van 8 september 2009.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Ten aanzien van de douanerechten

5.1.1. Ingevolge artikel 203 CDW zijn rechten bij invoer, waaronder douanerechten, verschuldigd indien goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) van 1 februari 2001, zaak C-66/99 (Wandel), volgt dat het begrip ‘onttrekking’ moet worden uitgelegd als elk handelen of elk nalaten dat tot gevolg heeft dat de bevoegde douaneautoriteit, al is het maar tijdelijk, geen toegang heeft tot onder douanetoezicht staande goederen en de in de douanewetgeving voorziene controles niet kan uitvoeren. In casu is het kantoor van vertrek identiek aan het kantoor van bestemming [adres]. Nu sprake is van een zending van een ‘toegelaten afzender’ gericht aan een geadresseerde zonder vergunning ‘toegelaten geadresseerde’, had de zending binnen de vervoerstermijn aangebracht moeten worden bij dit kantoor ter beëindiging van het vervoer. Vast staat dat de zending pas op 14 november 2005, dus 17 dagen ná het verstrijken van de vervoerstermijn, bij het opgegeven kantoor van bestemming is aangebracht, op het moment dat het goed door de geadresseerde werd aangegeven voor een opvolgende douaneregeling (actieve veredeling). De inspecteur verbindt aan deze vaststelling de conclusie dat het goed aan het douanetoezicht is onttrokken, omdat hij gedurende deze periode van 17 dagen geen toegang had tot de onder douanetoezicht staande motor.

5.1.2. De Douanekamer is van oordeel dat onder deze omstandigheden van een ‘onttrekking’ als bedoeld in artikel 203 CDW geen sprake is. Eén van de kenmerken van de regeling extern communautair douanevervoer is dat het douanetoezicht (op afstand) wordt uitgeoefend via een te zuiveren document of via NCTS (New Computerized Transit System). De inspecteur heeft de bevoegdheid om goederen die onder deze douaneregeling zijn geplaatst te allen tijde aan een controle te onderwerpen, maar uit de aard der zaak is hem feitelijk nooit bekend waar de goederen zich op een bepaald tijdstip daadwerkelijk bevinden. Zoals de rechtbank overweegt zijn de goederen mogelijk onderweg dan wel reeds gearriveerd. In dit opzicht onderscheidt de periode ná het verstrijken van de vervoerstermijn zich niet van periode gedurende welke de vervoerstermijn nog niet was verstreken. Derhalve kan niet worden gezegd dat louter ten gevolge van het overschrijden van de vervoerstermijn de inspecteur geen toegang meer had tot de onder douanetoezicht staande motor. Daar er geen sprake is van een ‘onttrekking’ is er ten gevolge van de overschrijding van de vervoerstermijn geen douaneschuld ontstaan op de voet van artikel 203 CDW.

5.1.3. De inspecteur heeft ter zitting, zijn stelling in zoverre aangevuld dat hem na het uitreiken van de uitnodiging tot betaling, is gebleken dat het goed – op enig moment – rechtstreeks gebracht is naar de geadresseerde en dat dit meebrengt dat sprake is van een onttrekking. Dienaangaande geldt dat reeds omdat, zonder nadere toelichting, niet valt in te zien dat deze omstandigheid meebrengt dat de douane op enig moment geen toegang meer zou hebben gehad tot het goed, ook deze stelling faalt.

5.1.4. Vast staat dat het goed niet binnen de vervoerstermijn is aangebracht bij het kantoor van bestemming. Door aldus te handelen heeft belanghebbende één van de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de regeling extern communautair douanevervoer niet nageleefd. Dit plichtsverzuim leidt tot het ontstaan een douaneschuld op grond van artikel 204, lid 1, letter a CDW, tenzij het verzuim ‘zonder werkelijke gevolgen’ is gebleken voor de juiste werking van de betrokken douaneregeling. Mogelijke verzuimen zonder werkelijke gevolgen worden limitatief opgesomd in artikel 859 Uitvoeringsverordening van het CDW (UCDW), waarbij het overschrijden van de vervoerstermijn voor onder de regeling douanevervoer geplaatste goederen met name wordt genoemd (lid 2, aanhef en sub c). Basisvoorwaarden voor het kwalificeren van een verzuim als een verzuim ‘zonder werkelijke gevolgen’ zijn dat:

1. geen sprake is van een poging tot onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht

2. geen sprake is van duidelijke nalatigheid van belanghebbende en

3. alle formaliteiten voor het regulariseren van de situatie van de goederen alsnog worden vervuld

Daarnaast stelt het tweede lid van artikel 859, specifiek voor plichtsverzuimen bij toepassing van de regeling douanevervoer, de voorwaarde dat:

4. de onder de regeling geplaatste goederen in ongeschonden staat bij het kantoor van bestemming zijn aangebracht;

5. het kantoor van bestemming erop heeft kunnen toezien dat deze goederen bij het beëindigen van het douanevervoer een douanebestemming hebben gekregen;

6. de goederen binnen een redelijke termijn bij het kantoor van bestemming zijn aangebracht.

5.1.5. De Douanekamer is van oordeel dat aan de onder 5.1.4. vermelde voorwaarden is voldaan. De geadresseerde, [naam geadresseerde], heeft het goed op 14 november 2005 op haar naam en voor haar rekening onder de regeling actieve veredeling laten aangeven. In deze aangifte is nadrukkelijk verwezen naar de voorafgaande T1-regeling en bij de aangifte is een T1-begeleidingsdocument gevoegd. De aangifte tot plaatsing onder de regeling actieve veredeling is aanvaard en de goederen zijn vrijgegeven voor deze opvolgende douaneregeling. Daarmee staat vast dat de regeling extern communautair douanevervoer is beëindigd. Na veredeling heeft het goed via de haven van Antwerpen de Europese Unie weer verlaten.

5.1.6. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de Douanekamer af dat van een poging tot onttrekking geen sprake is geweest. Op 14 november 2005 was belanghebbende door de douane nog niet aangesproken op het niet-bereiken van de bestemming. Eerst op 22 november 2005 heeft de douane een ‘mededeling niet-beëindiging regeling douanevervoer’ gezonden aan belanghebbende. Hieruit blijkt dat er weliswaar een procedurele fout is gemaakt, maar dat deze fout op eigen initiatief door de betrokken marktpartijen is hersteld. Van duidelijke nalatigheid is dan geen sprake en ook is de termijn van 17 dagen in dit verband niet als ‘onredelijk’ te kwalificeren.

5.1.7. Gelet op het voorgaande is er weliswaar sprake geweest van een verzuim, maar dit verzuim is zonder gevolgen gebleven voor een juiste werking van de douaneregeling. Er is dientengevolge geen douaneschuld ontstaan op de voet van artikel 204 CDW.

5.1.8. Nu er geen douaneschuld is ontstaan staat vast dat er meer douanerechten zijn geheven dan wettelijk verschuldigd waren. Belanghebbende komt derhalve op de voet van artikel 236 CDW in aanmerking voor terugbetaling van de geheven douanerechten.

5.2. Ten aanzien van de omzetbelasting

Daar op de voet van artikel 236 CDW aanspraak kan worden gemaakt op terugbetaling of kwijtschelding van de geheven douanerechten kan tevens aanspraak worden gemaakt op terugbetaling van de geheven omzetbelasting op de voet van artikel 110a Douaneregeling (destijds geldende tekst). Verwezen zij in dit verband naar het arrest Hoge Raad 20 maart 2009, nr. 40 612, BNB 2009/131c*.

Slotsom

5.3. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6. Kosten

De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een der partijen in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

De Douanekamer:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

- bepaalt dat van de Staat een griffierecht worden geheven van € 433.

Aldus gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, A.P.M. van Rijn en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 4 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.