Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2010, BO4790, 09/00018
Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2010, BO4790, 09/00018
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2010
- Datum publicatie
- 24 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4790
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2008:BG5853, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 09/00018
Inhoudsindicatie
In geschil is of de inspecteur terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht, meer in het bijzonder of het aan onzorgvuldig handelen van de Belastingdienst is te wijten dat heffingsrente is verschuldigd. Belanghebbende heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat het onjuist invullen van de aangifte het gevolg is geweest van een fout van de medewerkster van de Belastingdienst dan wel gehandeld is in strijd met beleid.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P09/00018
vierde meervoudige belastingkamer
proces-verbaal
van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
gemachtigde mr. J.A.L. Vooijs (Stichting Belastingwinkel Amsterdam),
tegen de uitspraak in de zaak no AWB 08/4341 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 18 november 2008 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam,
de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2010.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden
1. De aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) 2005 van belanghebbende is, onder het aanleveren van informatie door belanghebbende, opgesteld door een medewerkster van de Belastingdienst. In deze aangifte is onder ‘Pensioen en dergelijke’ een bedrag als inkomsten vermeld, afkomstig van de sociale dienst, van € 11.352. Met inachtneming van het eveneens in de aangifte vermelde bedrag voor aftrek ziektekosten of andere buitengewone uitgaven van € 256 heeft de inspecteur met dagtekening 17 juni 2006 een voorlopige aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.096.
2. Tot de gedingstukken behoort een jaaropgave 2005, verstrekt door de Sociale Dienst Amsterdam aan belanghebbende, waarin onder meer is vermeld:
‘regeling belastbaar loon
WWB € 12997.05
WIK/BZ € 11106.82
Totaal € 24103.87’
3. Voorafgaand aan het opleggen van de (definitieve) aanslag met dagtekening 5 februari 2008 informeert de inspecteur bij schrijven van 23 november 2007 belanghebbende over zijn voornemen om af te wijken van de ingediende aangifte omdat in de aangifte alleen de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is vermeld en niet de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WIK), die eveneens in de aangifte had moeten worden vermeld.
4. Tot de gedingstukken behoort een brief van belanghebbende met datum 18 december 2007 aan de inspecteur, waarin voor zover van belang, is vermeld:
‘Bijgevoegd 2 kopieën waaruit blijkt het misverstand omtrent mijn belastbaar inkomen.’
Bij deze brief is naast de hiervoor onder 2. bedoelde jaaropgave een brief meegezonden afkomstig van de Gemeente Amsterdam, Dienst Werk en Inkomen, met datum 10 december 2007, gericht aan belanghebbende en waarin, voor zover van belang, is vermeld:
‘Hierbij bevestigen wij dat de WIK-uitkering op de jaaropgave 2005 (zie bijlage) aan u is verstrekt in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002.
Het bedrag is als volgt samengesteld:
Netto in 2002 verstrekte WIK-uitkering € 5.609
ZFW premie 2002 € 776,81
Loonbelasting/Pr./Volksverz. € 3.820,79
Belastbaar loon € 11.106,82’
5. In een brief van de inspecteur aan belanghebbende met datum 18 januari 2008 heeft de inspecteur medegedeeld dat hij bij zijn voornemen blijft om van de aangifte af te wijken. Voor zover van belang is in deze brief vermeld:
‘Op grond van de Algemene bijstandswet geldt een inkomstenverrekening per jaar, waarbij de maandelijkse uitkering voorlopig het karakter van een lening heeft. Indien na afloop van het jaar blijkt dat het inkomen van de kunstenaar onder de voor hem of haar geldende norm is gebleven, dan wordt de lening voor dat deel omgezet in een bedrag om niet.
Op het moment dat de lening wordt omgezet in een bedrag om niet is de uitkering belast en moet de loonheffing worden berekend. Tevens is de uitkering dan in hetzelfde jaar belast voor de inkomstenbelasting.’
6. De aanslag van 5 februari 2008 is opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.103. Tevens is bij beschikking met dezelfde dagtekening heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 230. Bij uitspraak op bezwaar van 23 april 2008 is de aanslag verlaagd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.539. Het bedrag van de heffingsrente is bij de uitspraak op bezwaar verminderd tot € 208.
7. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht. De inspecteur heeft ter zitting het incidenteel hoger beroep ingetrokken, zodat de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de beschikking heffingsrente niet langer in geschil is.
8. Belanghebbende stelt dat de inspecteur ten onrechte heffingsrente in rekening heeft gebracht omdat een medewerkster van de Belastingdienst, die hulp heeft verleend bij het invullen van de aangifte, onzorgvuldig heeft gehandeld. Deze medewerkster is volgens belanghebbende afgeweken van de aan belanghebbende verstrekte jaaropgave en heeft daardoor de inkomsten op grond van de WIK-uitkering (ten onrechte) niet in de aangifte vermeld.
9. De inspecteur voert aan dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, geen bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat het onjuist invullen van de aangifte het gevolg is van een fout van de medewerkster van de Belastingdienst die haar te verwijten valt.
10. Dat de heffingsrente in dit geval in overeenstemming met de wet is berekend, staat niet ter discussie. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het zorgvuldigheidsbeginsel in afwijking van de wet kan meebrengen dat geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt (vlg. o.m. HR 28 maart 2001, nr. 35968, LJN AB0764, BNB 2001/297).
11. Het is aan belanghebbende om feiten en omstandigheden aan te voeren en bij betwisting te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat het aan onzorgvuldig handelen van de Belastingdienst is te wijten dat belanghebbende heffingsrente is verschuldigd.
12. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast is geslaagd. Belanghebbendes gemachtigde stelt dat de jaaropgave zoals hiervoor bedoeld onder 2. aan de medewerkster van de Belastingdienst ter beschikking is gesteld en (in zijn op 24 oktober 2008 bij de rechtbank ingekomen brief) dat de medewerker van de Belastingdienst de gegevens van de jaaropgave bewust niet over heeft genomen, maar belanghebbende heeft haar betoog inhoudende dat de fout door de Belastingdienst is veroorzaakt niet nader onderbouwd. Onduidelijk is bijvoorbeeld of de (juiste) jaaropgave ten tijde van het bezoek aan de medewerkster van de Belastingdienst is overhandigd. De inspecteur wijst er in zijn verweerschrift in hoger beroep terecht op dat de fout ook kan zijn ontstaan doordat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Gelet op het verschil tussen het in de aangifte vermelde bedrag voor de uitkering van de sociale dienst (€ 11.352) en het op de jaaropgave voor deze uitkering vermelde bedrag (€ 12.997,05) acht het Hof veeleer aannemelijk dat de juiste jaaropgave niet is overhandigd zodat niet kan worden aangenomen dat de medewerkster ten onrechte bij het invullen van de aangifte hiervan is afgeweken. Gelet op de hiervoor onder 3. tot en met 5. vermelde correspondentie is het bovendien niet onwaarschijnlijk dat belanghebbende zelf pas na het indienen van de aangifte er mee bekend is geworden dat de WIK-uitkering over een eerder jaar gevolgen had voor de te belasten inkomsten in het jaar 2005. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende met de medewerkster van de Belastingdienst ten tijde van het invullen van de aangifte heeft gesproken over de WIK-uitkering. Hetgeen door belanghebbende is aangevoerd is gelet op het voorgaande onvoldoende om te voldoen aan haar bewijslast.
13. Gemachtigde heeft ter zitting nog gesteld dat het beleid is bij de Belastingdienst om alleen dan assistentie bij het invullen van een aangifte te verlenen indien een jaaropgave wordt overgelegd. Deze stelling, daargelaten of een dergelijk beleid bestaat, treft evenmin doel.
Uit het voorgaande volgt immers dat geen duidelijkheid bestaat over de informatie die door belanghebbende aan de medewerkster van de Belastingdienst is verstrekt zodat evenmin kan worden geconcludeerd dat de medewerkster op basis van de (wel) verstrekte gegevens en de daarbij al dan niet verstrekte toelichting niet tot invulling van de aangifte had mogen overgaan. Dit brengt mee dat bijvoorbeeld niet kan worden uitgesloten dat belanghebbende een andere (jaar)opgave heeft laten zien, dan wel dat zij er van uitgegaan is dat de WIK-uitkering niet in de aangifte hoefde te worden opgenomen omdat dit een lening betrof. Belanghebbende is er niet in geslaagd om te voldoen aan de op haar rustende bewijslast, dat is gehandeld in strijd met beleid.
14. Uit het voorgaande volgt dat de uitspraak van de rechtbank in stand moet blijven.
proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 19 oktober 2010 door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.