Home

Rechtbank Haarlem, 18-11-2008, BG5853, 08/4341

Rechtbank Haarlem, 18-11-2008, BG5853, 08/4341

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
18 november 2008
Datum publicatie
17 december 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG5853
Formele relaties
Zaaknummer
08/4341

Inhoudsindicatie

Eiser heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de beschikking heffingsrente. Voorts leidt het niet opnemen van een inkomstenpost in de aangifte inkomstenbelasting, door een medewerker van de Belastingdienst, niet tot vernietiging van de beschikking heffingsrente.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/4341

Uitspraakdatum: 18 november 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het geding tussen:

X, wonende te Amsterdam, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst / P, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder op het bezwaar tegen de voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2008.

Eiseres is daar vertegenwoordigd door A, gemachtigde. Namens verweerder is verschenen B.

gronden

1. De aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2005 is, onder het aanleveren van informatie door eiseres, opgesteld door een medewerkster van de Belastingdienst. Op basis van deze aangifte heeft verweerder met dagtekening 17 juni 2006 een voorlopige aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.096.

2. Voorafgaand aan het opleggen van de onderhavige aanslag informeert verweerder eiseres over zijn voornemen om af te wijken van de ingediende aangifte omdat in de aangifte alleen de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand [WWB] is verwerkt en niet de (eveneens in het jaar 2005 in de belastingheffing te betrekken) uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars [WIK].

3. Met dagtekening 5 februari 2008 heeft verweerder de onderhavige aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.103.

Tevens is bij beschikking met dezelfde dagtekening heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 230.

4. Bij brief van 12 maart 2007 (de rechtbank leest hierin 12 maart 2008) heeft eiseres tegen deze aanslag pro forma bezwaar gemaakt. Het bezwaar richt zich:

”(…) tegen de aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen 2005. De gronden waarop, stuur ik later.”

Ter zitting heeft gemachtigde een kopie van het desbetreffende aanslagbiljet overgelegd. Rechts aan de bovenzijde van het aanslagbiljet is vermeld: “Aanslag 2005, Inkomstenbelasting, Premie volksverzekeringen.”

Halverwege het biljet wordt vervolgens een cijfermatige opstelling weergegeven met achtereenvolgens de verschuldigde IB/PVV, te verrekenen loonheffing, de eerder opgelegde aanslag(en), en de in rekening gebrachte heffingsrente, hetgeen resulteert in een nog te betalen bedrag.

De rechtbank gaat, gelet op de lay-out van het biljet waarbij de ‘kop’ rechtsboven het eerst en het meest in het oog springt, ervan uit dat eiseres bedoeld heeft om bezwaar te maken tegen de (gehele) aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen zoals vermeld aan de bovenzijde van het biljet. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiseres bij het indienen van het bezwaarschrift het bezwaar al heeft beperkt tot het bedrag aan verschuldigde IB/PVV zoals opgenomen in de cijfermatige opstelling.

Alsdan staat het eiseres vrij om, binnen de door verweerder te stellen termijn, de gronden van haar bezwaar nader aan te vullen, zonder zich daarbij te beperken tot de IB/PVV.

Verweerder heeft in reactie op dit pro forma bezwaar eiseres bij brief van 3 april 2008 in de gelegenheid gesteld om vóór 24 april 2008 het bezwaar inhoudelijk aan te vullen.

Bij brief van 28 maart 2008 (die de brief van verweerder van 3 april 2008 klaarblijkelijk gekruist heeft) heeft eiseres de gronden aangevuld. Als toelichting op haar bezwaar heeft eiseres een herziene aangifte meegestuurd, waarin beide onder 2. genoemde uitkeringen zijn verwerkt en tevens aftrek voor buitengewone uitgaven wordt geclaimd.

Bij brief van 15 april 2008 heeft de gemachtigde van eiseres, onder verwijzing naar en in aanvulling op het door eiseres ingediende bezwaarschrift, het standpunt ingenomen dat de in rekening gebrachte heffingsrente dient te vervallen.

5. In de bestreden uitspraak komt verweerder geheel tegemoet aan het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV (inclusief de geclaimde aftrek voor buitengewone uitgaven) en verlaagt de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.539.

In de bestreden uitspraak wordt voorts (als direct gevolg van deze verlaging van de aanslag IB/PVV) de heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 208.

6. De aanslag IB/PVV is tussen partijen niet (meer) in geschil. Partijen houdt alleen nog verdeeld of verweerder terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht.

7. De rechtbank zal als eerste beoordelen of eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de heffingsrente. Eiseres heeft de gronden van het onder 4. genoemde bezwaar aangevuld bij brief van 28 maart 2008, waarbij, naar blijkt uit de bij de aanvulling van de gronden meegestuurde herziene aangifte, alleen wordt ingegaan op de hoogte van het inkomen uit werk en woning, en bij brief van 15 april 2008, waarbij de gemachtigde van eiseres voor het eerst ingaat op de heffingsrente. Anders dan verweerder merkt de rechtbank deze brief van gemachtigde niet aan als een tweede (apart te beoordelen) bezwaarschrift. De omstandigheid dat verweerder, na ontvangst van de aanvulling door eiseres (zonder het einde af te wachten van de door hem zelf gegeven termijn) het bezwaar al administratief had afgewikkeld, maakt dit oordeel niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee tijdig (dat wil zeggen, binnen de door verweerder gegeven termijn tot 24 april 2008) bezwaar gemaakt tegen de heffingsrente.

8. Op eiseres rust vervolgens de bewijslast om aannemelijk te maken dat het door de medewerkster van de Belastingdienst niet opnemen in de aangifte van de WIK-uitkering, geheel aan verweerder is te wijten zodat de heffingsrente moet worden teruggenomen (Rechtbank Breda, 17 september 2007, LJN BB5497).

9. Eiseres is in deze bewijslast niet geslaagd. Zo heeft gemachtigde voor zijn (blote) stelling dat bij het opmaken van de aangifte de door eiseres verstrekte jaaropgave ten onrechte is genegeerd waardoor de aangifte door de medewerkster van de Belastingdienst apert onjuist is ingevuld, niet onderbouwd.

Veeleer valt aan te nemen dat eiseres de door de Sociale Dienst verstrekte Loonopgaaf helemaal niet heeft overgelegd bij het opstellen van de aangifte, nu er sprake is van onverklaarbare verschillen tussen de bedragen aan WBB-uitkering en bijbehorende loonbelasting zoals opgenomen in de aangifte, en zoals vermeld in de door de Sociale Dienst verstrekte Loonopgaaf. Gemachtigde heeft, hoewel daartoe ter zitting uitgenodigd, voor deze verschillen geen verklaring kunnen geven.

Gelet op deze verschillen gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres niet de door de Sociale Dienst verstrekte Loonopgaaf (waarop niet alleen de WBB-uitkering is vermeld maar tevens de WIK-uitkering) heeft overgelegd aan de medewerkster van de Belastingdienst, maar een ander stuk waarop alleen de WBB-uitkering is vermeld.

Zo de medewerkster van de Belastingdienst al op de hoogte was van de WIK-uitkering valt voorts niet uit te sluiten dat eiseres het standpunt heeft ingenomen dat de WIK-uitkering (die al in een voorafgaand jaar is uitbetaald) buiten de heffing dient te blijven welke keuze (zo heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld) bij het invullen door de medewerkers van de Belastingdienst wordt gevolgd.

Alsdan heeft eiseres onvoldoende bewijs aangedragen voor haar stelling dat het niet vermelden in de aangifte van de WIK-uitkering geheel aan verweerder is te wijten. Gelet hierop dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.

proceskosten:

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 18 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door dr. mr. A.M. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van drs. A.M. Jones, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.