Gerechtshof Amsterdam, 16-06-2011, BR0289, 09/00588
Gerechtshof Amsterdam, 16-06-2011, BR0289, 09/00588
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 juni 2011
- Datum publicatie
- 6 juli 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BR0289
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BX4024, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4024
- Zaaknummer
- 09/00588
Inhoudsindicatie
Waardering van een op 1 januari 2001 lopende kapitaalverzekering voor het regime "resultaat uit overige werkzaamheden". Het Hof oordeelt dat met vóór 1 januari 2001 betaalde kosten rekening mag worden gehouden indien en voor zoverre deze kosten zijn toe te rekenen aan de periode dat de kapitaalverzekeringen na 1 januari 2001 nog niet zijn afgekocht of (anderzins) tot uitkering zijn gekomen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P09/00588
16 juni 2011
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 08/5592 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor Rijswijk,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 30 juni 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.145 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.368.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 22 juli 2008, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.019 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van (ongewijzigd) € 7.368.
Bij uitspraak van 13 juli 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 augustus 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Bij brieven aan partijen van 11 mei 2011 heeft het Hof inlichtingen ingewonnen. Hierop is door partijen gereageerd bij brief van 18 mei 2011.
2. Feiten
2.1. In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld:
“2.1. Tot het vermogen van [belanghebbende] behoren rechten uit vóór 1 januari 2001 afgesloten kapitaalverzekeringen met [Y] Beheer B.V. en [Y] Holding B.V. , in welke vennootschappen [belanghebbende] een (middellijk) aandeelhoudersbelang heeft.
2.2. Ter verwerving van de kapitaalverzekeringen is vóór 1 januari 2001 premie betaald. In deze premies was een opslag begrepen voor kosten ter uitvoering van de verzekeringovereenkomst. Deze opslag bedroeg 5% van de nettopremie.
2.3. De reservewaarde van alle kapitaalverzekeringen tezamen bedroeg op 1 januari 2001
€ 636.440.
[2.4.] [Belanghebbende] heeft met ingang van 1 januari 2001 in verband met de invoering van de Wet IB 2001 op grond van artikel AJ van de Invoeringswet Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: IW IB 2001) de kapitaalverzekeringen op de openingsbalans opgenomen tegen een waarde in het economische verkeer met als uitgangspunt de reservewaarde van de kapitaalverzekeringen met een kostenopslag van 5%. [Belanghebbende] heeft de waarde in het economische verkeer van de verzekeringen aldus vastgesteld op € 668.262, bestaande uit € 636.440 reservewaarde vermeerderd met € 31.822 kostenopslag.
[2.5] [Belanghebbende] heeft op 15 januari 2001 twee kapitaalverzekeringen afgekocht. De afkoopwaarde bedroeg € 90.661, gelijk aan 98% van de reservewaarde van de verzekeringen.
[2.6] [De inspecteur] heeft de waarde in het economische verkeer van de kapitaalverzekerin-gen op 1 januari 2001 vastgesteld op 100% van de reservewaarde. Voor zover de kapitaalverzekeringen op 15 januari 2001 zijn afgekocht heeft [de inspecteur] de waarde in het economische verkeer daarvan op 1 januari 2001 gesteld op 98% van de reservewaarde. Aldus heeft [de inspecteur] de waarde in het economische verkeer van de kapitaalverzekeringen gesteld op € 634.589 (€ 636.440 -/- € 935 -/- € 916).
[2.7] [Belanghebbende] heeft het bedrag ter grootte van de kostenopslag ad € 31.822 in 2001 ten laste gebracht van het resultaat uit overige werkzaamheden. Voorts heeft [belangheb-bende] het verschil tussen de reservewaarde van de afgekochte kapitaalverzekeringen en de afkoopwaarde van die verzekeringen ad € 1.851 in mindering gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden.
[2.8.] [De inspecteur] heeft het belastbaar inkomen bij de uitspraak op het bezwaarschrift nader vastgesteld op € 41.019, waarbij rekening is gehouden met de volgende correcties:
afwaardering 5% kostenopslag € 31.822
afkoopverschil 88001 € 935
afkoopverschil UAP € 916 +
totale correctie € 33.670”
2.2. Nu partijen tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten geen bezwaren hebben geuit, zal ook het Hof van die feiten uitgaan.
2.3. Bij brief van 18 mei 2011 heeft de inspecteur een door hem en door gemachtigde – respectievelijk op 2 en 16 februari 2011 – ondertekende verklaring toegezonden. Deze verklaring luidt als volgt:
“Voor het geval het Gerechtshof (…) oordeelt dat de in het verleden in betaalde premies begrepen kostenopslagen voor een gedeelte nog van invloed is op de waarde in het economische verkeer (WEV) van de rechten uit de in onderdeel 2.1 van de uitspraak van Rechtbank Haarlem bedoelde kapitaalverzekeringen per 1 januari 2001, zijn ondergetekenden het erover eens dat de kostencomponent in de WEV in dat geval kan worden gesteld op
€ 12.750.
Partijen zijn het er voor dat geval ook over eens dat dit bedrag in vijftien jaar op lineaire wijze ten laste van het inkomen uit werk en woning wordt afgeschreven. De jaarlijkse afschrijving bedraagt aldus € 850 (…). Het inkomen uit werk en woning bedraagt in dat geval [€ 41.019 -/- € 850 =] € 40.169.”
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is – evenals dat voor de rechtbank het geval was – uitsluitend nog in geschil of ter zake van de kostenopslag die vóór 2001 bij verwerving van de kapitaalverzekeringen door belanghebbende is betaald in 2001 een bedrag in mindering kan worden gebracht op het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: row) en – zo ja – welk bedrag daarvoor in aanmerking kan worden genomen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
4.1.Tussen partijen is niet in geschil dat het hebben van rechten uit een kapitaalverzekering waarbij een vennootschap, waarin eiser een aanmerkelijk belang heeft, als verzekeraar optreedt, kan worden aangemerkt als een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 en als zodanig behoort tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden krachtens artikel 3.90 van de Wet IB 2001.
4.2. Bij beantwoording van de vraag of het bedrag van € 6.325 in mindering kan worden gebracht op het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is allereerst van belang vast te stellen wat de waarde van de kapitaalverzekeringen was op 1 januari 2001 toen de levensverzekeringen moesten worden gerekend tot het vermogen van de werkzaamheid.
4.3. Artikel AJ, eerste lid, van de IW IB 2001 bepaalt in dat verband:
“Voorzover vermogensbestanddelen op grond van artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2001 tot een werkzaamheid worden gerekend, worden deze bij het begin van het kalenderjaar 2001 te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer op dat tijdstip.”
4.4. Bij de parlementaire behandeling (MvT, Kamerstukken II, 1998/1999, nr. 26 728) bij de totstandkoming van artikel AJ van de IW IB 2001 is met betrekking tot de waardering van vermogensbestanddelen het volgende opgemerkt:
“Op grond van het eerste lid worden de bezittingen en daarmee samenhangende schulden voor de beginbalans van de werkzaamheid gewaardeerd op de waarde in het economisch verkeer. Hiermee wordt aangesloten bij de waardering van activa en passiva bij inbreng in een onderneming.”
4.5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de waarde van de kapitaalverzekeringen op de openingsbalans dient te worden uitgegaan van het bedrag dat is opgeofferd of had moeten worden opgeofferd voor de verkrijging van het activum krachtens een normale overeenkomst, waarbij de waarde langs zuiver zakelijke weg is bepaald, welk bedrag veelal zal overeenstemmen met de bedrijfswaarde. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn standpunt in het bijzonder verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 11 december 1985, nr. 23 159, BNB 1987/187, waarin de bedrijfswaarde wordt gesteld op de marktwaarde verhoogd met overdrachtskosten. De reservewaarde van onderhavige kapitaalverzekeringen dient naar de mening van eiser ter bepaling van de waarde in het economische verkeer op de openingsbalans van de werkzaamheid aldus te worden verhoogd met 5% kostenopslag.
4.6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de waarde in het economische verkeer moet worden aangesloten bij de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor deze kapitaalverzekeringen meest geschikte wijze na de beste voorbereiding van de meestbiedende gegadigde zou zijn verkregen. Bij de bepaling van die waarde speelt de kostenopslag geen rol.
4.7. Het staat vast dat genoemde kosten zijn betaald bij de verwerving van de kapitaalverzekeringen in privé maar toen de kapitaalverzekeringen per 1 januari 2001 gerekend moesten worden tot het vermogen van werkzaamheid, feitelijk niet zijn gemaakt.
4.8. Het door eiser aangehaalde arrest uit BNB 1987/187 betrof de waardering van een door een ondernemer aangeschafte onroerende zaak die als gevolg van dalende marktprijzen diende te worden gewaardeerd op de kostprijs of de lagere bedrijfswaarde. Waardering op de lagere bedrijfswaarde, waarbij bovenop de marktwaarde de door de ondernemer betaalde overdrachtskosten dienden te worden geactiveerd achtte de Hoge Raad onder die omstandigheden in overeenstemming met goed koopmansgebruik. In het onderhavige geval echter dient bij de waardebepaling van de kapitaalverzekering op de openingsbalans geen rekening te worden gehouden met de kostenopslag. Nog daargelaten dat niet kan worden vastgesteld dat en in welke mate de door eiser opgevoerde en door een verzekeraar onder de noemer ‘kosten’ in rekening gebrachte bedragen deel zullen uitmaken van het op te offeren bedrag bij de teboekstelling van de kapitaalverzekeringen op de balans van de werkzaamheid, is tussen partijen niet in geschil dat de kosten toen feitelijk niet zijn gemaakt. Reeds op die grond kunnen de (fictieve) kosten niet op de openingsbalans worden geactiveerd.
4.9. Voor zover eiser zich nog op het standpunt heeft gesteld dat de waarde van de kapitaalverzekeringen dient te worden verhoogd met de kostenopslag omdat een koper bij verwerving van de verzekering bereid zal zijn een dergelijk bedrag te betalen kan de rechtbank eiser in dat standpunt niet volgen. Eiser heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat een koper onder alle omstandigheden bereid zal zijn de kosten die de verkoper ter zake van de aankoop aan de verzekeraar verschuldigd was en heeft betaald in de koopprijs van de reeds bestaande verzekeringsovereenkomst te vergoeden. Voor de koper zal dat immers niet leiden tot een hogere waarde van de te verwerven verzekering.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
4.2.1. In hoger beroep heeft belanghebbende onder meer gesteld dat bij de overgang van diens kapitaalverzekeringen per 1 januari 2001 van privé naar het row-regime ervan dient te worden uitgegaan dat sprake is van een ‘nagebootste sluiting’ van de op 1 januari 2001 lopende kapitaalverzekeringen (hierna: de kapitaalverzekeringen) per diezelfde datum. Voorts verwijst belanghebbende naar r.o. 4 van het arrest HR 11 december 1985, nr. 23.159, BNB 1987/187.
4.2.2. De inspecteur acht ‘fictieve nieuwe verzekeringen’ geen juiste vergelijkingsmaatstaf voor de bepaling van de op de voet van artikel AJ Invoeringswet Wet Inkomstenbelasting 2001 vast te stellen waarde in het economische verkeer van de kapitaalverzekeringen per 1 januari 2001. Volgens de inspecteur dient te worden bepaald wat de waarde van de kapitaalverzekeringen zou zijn indien deze op 1 januari 2001 door een derde zouden worden overgenomen. Daarbij speelt een opslag voor kosten zoals die bij het afsluiten van nieuwe verzekeringen in aanmerking wordt genomen volgens de inspecteur geen rol.
4.3.1. Vaststaat dat ter zake van de kapitaalverzekeringen vóór 1 januari 2001 premie is betaald en dat in deze premies een opslag is begrepen voor kosten ter uitvoering van de verzekeringsovereenkomst (hierna: de kosten). Het gaat aldus bij de in geschil zijnde overgang naar het row-regime om bestaande kapitaalverzekeringen die vanaf 1 januari 2001 tot het row-vermogen gaan behoren.
4.3.2. Nu het gaat om de waardebepaling op de voet van artikel AJ Invoeringswet Wet Inkomstenbelasting 2001van bestaande (lopende) kapitaalverzekeringen is er geen grond voor het (fictief) in aanmerking nemen van kosten die verschuldigd zouden zijn, indien op 1 januari 2001 overigens vergelijkbare nieuwe kapitaalverzekeringen zouden worden overeengekomen. Het Hof verwerpt derhalve de stelling van belanghebbende dat zou moeten worden uitgegaan van een ‘nagebootste sluiting’.
4.3.3. Het Hof acht het niettemin mogelijk om voor een deel per 1 januari 2001 rekening te houden met de ‘oude’ (vóór 2001 voldane) kosten. Het betreft hier immers kosten die gedeeltelijk hun nut afwerpen in de periode dat de kapitaalverzekeringen na 1 januari 2001 nog niet zijn afgekocht of (anderszins) tot uitkering zijn gekomen. In die zin is sprake van (indertijd) vooruitbetaalde kosten. Naar het oordeel van het Hof zouden zakelijk handelende partijen bij de overgang van (de rechten voortvloeiende uit) de kapitaalverzekeringen van de één op de ander een vergoeding overeenkomen voor die kosten, indien en voorzover deze kosten zijn toe te rekenen aan de periode dat de kapitaalverzekeringen na 1 januari 2001 nog niet zijn afgekocht of (anderszins) tot uitkering zijn gekomen. In zoverre dienen de kosten per 1 januari 2001 bij de waardering van de kapitaalverzekeringen mede in aanmerking te worden genomen en kan het aan het jaar 2001 toe te rekenen gedeelte van die kosten ten laste van de winst over 2001 worden gebracht.
4.3.4. Desgevraagd hebben partijen in de onder 2.3 weergegeven verklaring te kennen gegeven dat aldus een bedrag groot € 850 ten laste van het belastbaar inkomen over 2001 kan worden gebracht. Het Hof zal partijen hierin volgen.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het Hof het belastbaar inkomen uit werk en woning, zoals dat bij de uitspraak op bezwaar nader is vastgesteld, verminderen tot
€ 40.169.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze vast op € 23,06 ter zake van de door belanghebbende gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank en van het Hof.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning
van € 40.169 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.368;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 23,06,
en gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 39 (beroep bij de
rechtbank) en € 110 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 149, te vergoeden.
Aldus gedaan door mrs. E.F. Faase, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel als griffier.
De beslissing is op 16 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.