Hoge Raad, 21-12-2012, BX4024, 11/03377
Hoge Raad, 21-12-2012, BX4024, 11/03377
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 december 2012
- Datum publicatie
- 21 december 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BX4024
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4024
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2011:BR0289, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/03377
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AJ, lid 1, Invoeringswet Wet IB 2001. Begrip ‘waarde in het economische verkeer’ in dit artikellid. Overgang van met eigen BV gesloten kapitaalverzekeringen per 1 januari 2001 van privé naar werkzaamheidsvermogen.
Uitspraak
21 december 2012
Nr. 11/03377
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 juni 2011, nr. P09/00588, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/5592) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verder verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 26 juni 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Tot het vermogen van belanghebbende behoren rechten uit overeenkomsten van kapitaalverzekering die vóór 1 januari 2001 zijn gesloten met vennootschappen waarin belanghebbende een (middellijk) aanmerkelijk belang heeft.
3.1.2. Ter verwerving van de kapitaalverzekeringen zijn vóór 1 januari 2001 premies betaald. In deze premies was een opslag van 5 percent van de nettopremie begrepen voor kosten ter uitvoering van de verzekeringsovereenkomst.
3.1.3. De reservewaarde, waarmee kennelijk wordt bedoeld de op actuariële wijze berekende waarde van de toekomstige uitkeringen, van alle kapitaalverzekeringen tezamen bedroeg op 1 januari 2001 € 636.440.
3.1.4. Belanghebbende heeft op de openingsbalans van het werkzaamheidsvermogen per 1 januari 2001 de kapitaalverzekeringen opgenomen voor de waarde in het economische verkeer die hij heeft gesteld op de reservewaarde van de kapitaalverzekeringen met een kostenopslag van 5 percent.
3.1.5. Belanghebbende heeft het bedrag van de kostenopslag, zijnde € 31.822, in 2001 ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden gebracht. De Inspecteur heeft dit bedrag gecorrigeerd.
3.2. Voor het Hof was in geschil of ter zake van de kostenopslag die vóór 2001 bij verwerving van de kapitaalverzekeringen door belanghebbende is betaald in 2001 een bedrag in mindering kan worden gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden en - zo ja - welk bedrag daarvoor in aanmerking komt.
3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat er geen grond is voor het (fictief) in aanmerking nemen van kosten die verschuldigd zouden zijn indien op 1 januari 2001 overigens vergelijkbare nieuwe kapitaalverzekeringen zouden worden overeengekomen, nu het gaat om de waardebepaling van bestaande (lopende) kapitaalverzekeringen.
3.3.2. Het Hof heeft het niettemin mogelijk geacht om voor de waardering per 1 januari 2001 rekening te houden met een gedeelte van de 'oude' (vóór 2001 voldane) kosten, omdat dat gedeelte van de kosten haar nut afwerpt in de periode dat de kapitaalverzekeringen na 1 januari 2001 nog niet zijn afgekocht of (anderszins) tot uitkering zijn gekomen. In die zin is sprake van (indertijd) vooruitbetaalde kosten. Naar het oordeel van het Hof zouden zakelijk handelende partijen bij de overgang van (de rechten voortvloeiende uit) de kapitaalverzekeringen van de één op de ander een vergoeding overeenkomen voor die kosten, indien en voor zover deze kosten zijn toe te rekenen aan de periode waarin de kapitaalverzekeringen na 1 januari 2001 nog niet zijn afgekocht of (anderszins) tot uitkering zijn gekomen. In zoverre dienen die kosten per 1 januari 2001 bij de waardering van de kapitaalverzekeringen mede in aanmerking te worden genomen en kan het, tussen partijen in dat geval niet in geschil zijnde, aan het jaar 2001 toe te rekenen gedeelte van die kosten ten laste van het resultaat over 2001 worden gebracht, aldus het Hof.
3.4.1. Bij de beoordeling van de klachten wordt het volgende vooropgesteld.
3.4.2. Artikel AJ, lid 1, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Invoeringswet) bepaalt dat vermogensbestanddelen die op grond van artikel 3.92 Wet IB 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2001 tot een werkzaamheid worden gerekend, bij het begin van het kalenderjaar 2001 te boek worden gesteld voor de waarde in het economische verkeer op dat tijdstip. Hiermee wordt beoogd de heffing over de waardemutaties van dergelijke vermogensbestanddelen - afgezien van de in de overige leden van het artikel vermelde uitzonderingen - te beperken tot de waardemutaties die zich na 1 januari 2001 hebben voorgedaan.
3.4.3. In het onderhavige geval moet de waarde in het economische verkeer worden vastgesteld van de rechten uit een overeenkomst van kapitaalverzekering, gesloten met een vennootschap waarvan de verzekeringnemer alle aandelen houdt. Voor dergelijke rechten bestaat, naar in cassatie niet in geschil is, geen markt. Daardoor kan de waarde in het economische verkeer niet worden vastgesteld door de prijs vast te stellen die bij aanbieding van de verzekering ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde daarvoor zou zijn betaald. In het licht van de in
3.4.1 hiervoor omschreven doelstelling van artikel AJ, lid 1, van de Invoeringswet moet daarom die waarde worden vastgesteld op basis van het nut dat de desbetreffende verzekering in de periode na 1 januari 2001 zal afwerpen. De waarde kan daarom worden gesteld op de reservewaarde van de kapitaalverzekeringen, vermeerderd met kostenopslagen ter zake van kosten die in de periode na 1 januari 2001 nut zullen afwerpen.
3.4.4. In het licht van het hiervoor in 3.4.3 overwogene is het hiervoor in 3.3.1 vermelde oordeel van het Hof juist en falen de klachten waar zij inhouden dat de waarde in het economische verkeer dient te worden bepaald door uit te gaan van sluiting van nieuwe overeenkomsten op 1 januari 2001.
3.4.5. De klachten houden voor het overige in dat het Hof geen rekening heeft gehouden met de bijkomende kosten, zoals de kosten die zijn verschuldigd aan de bemiddelaar voor het bij elkaar brengen van partijen en de kosten van een actuaris om de waarde van de bestaande polis te bepalen ("kosten koper"). De klachten falen ook in zoverre. Indien wel een markt zou bestaan voor rechten als de onderhavige zou de aankoopsom worden bepaald op de waarde in het economische verkeer zoals hiervoor in 3.4.3 vastgesteld. De bijkomende kosten, gemoeid met de verwerving van die rechten tegen die waarde in het economische verkeer vormen dan niet een element van die waarde.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.