Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2011, BR1269, 11/00110

Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2011, BR1269, 11/00110

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 juli 2011
Datum publicatie
13 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR1269
Formele relaties
Zaaknummer
11/00110
Relevante informatie
Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-01-2025] art. 71d, Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-01-2025] art. 66

Inhoudsindicatie

Het ligt op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat de huurders het vliegtuig voor commerciële doeleinden hebben gebruikt. Aan de hand van de door belanghebbende in het geding gebrachte logboeken, tankbonnen en andere bescheiden kan dit niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk P11/00110

7 juli 2011

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

P B.V. te R, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/10166 van de rechtbank ’s-Gravenhage in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag accijns opgelegd, alsmede een boete.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank).

1.3. Bij uitspraak van 31 januari 2008 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, alsmede de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd.

1.4. De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 1 mei 2009 de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de inspecteur veroordeeld in de kosten van het geding bij het Hof, in totaal € 222,50.

1.6. De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 4 februari 2011, nr. 09/02234, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage vernietigd, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

1.7. Belanghebbende heeft bij brieven, bij het Hof ingekomen op 21 maart 2011 en 6 juni 2011, gereageerd op het arrest van de Hoge Raad. Aan de inspecteur zijn afschriften van de reactie van belanghebbende gezonden.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Geding na cassatie

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 februari 2011, voor zover voor het geding na verwijzing van belang, het volgende overwogen:

“3.1.1. Belanghebbende is eigenaresse van een vliegtuig van het type Piper PA-28R-201T (hierna: het vliegtuig). Zij heeft in de periode van 1 januari 2003 tot en met 3 december 2004 het vliegtuig verhuurd aan derden tegen een prijs naar rato van de gedurende de huurperiode feitelijk gevlogen tijd. De kosten van brandstof, verbruikt tijdens de verhuur van het vliegtuig, waren in de huurprijs inbegrepen. Ter zake van de verhuur reikte belanghebbende facturen uit aan haar afnemers.

3.1.2. Belanghebbende heeft acht maal een verzoek gedaan om teruggaaf van accijns voor brandstof die gedurende de hiervoor in 3.1.1 vermelde periode tijdens de verhuur van het vliegtuig werd verbruikt, op de grond dat de minerale oliën zijn afgeleverd in de brandstoftanks van en zijn gebruikt voor de voortstuwing van luchtvaartuigen, andere dan plezierluchtvaartuigen.

De Inspecteur heeft op de voet van artikel 71d, lid 1, van de Wet op de accijns (tekst 2003 en 2004; hierna: de Wet) telkens teruggaaf van accijns verleend.

Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld onderzoek naar de juistheid van de verleende teruggaven heeft de Inspecteur bij de onderhavige aanslag de teruggegeven bedragen aan accijns nageheven.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat indien een vliegtuig door de eigenaar daarvan voor commerciële doeleinden wordt gebruikt, geen sprake is van een plezierluchtvaartuig in de zin van artikel 66, lid 3, van de Wet. Omdat voor het Hof tussen partijen vaststond dat belanghebbende het vliegtuig op commerciële basis verhuurde, was te deze sprake van gebruik door de eigenaar voor commerciële doeleinden en was het vliegtuig mitsdien niet te duiden als plezierluchtvaartuig, aldus het Hof.

3.3. Het middel verzet zich tegen dit oordeel met het betoog dat het getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2005, nr. 41009, LJN AT8190, BNB 2005/323.

Het middel treft doel. Anders dan het Hof heeft overwogen, houdt de definitie van plezierluchtvaartuig in artikel 66, lid 3, van de Wet niet in dat geen sprake is van een plezierluchtvaartuig indien de eigenaar daarvan het vliegtuig voor commerciële doeleinden gebruikt. Volgens die definitie is immers sprake van een plezierluchtvaartuig indien of de eigenaar of (bijvoorbeeld) de huurder het vliegtuig voor andere dan commerciële doeleinden gebruikt. Derhalve was in de gegeven omstandigheden voor de aanspraak op teruggaaf van accijns van belang welk gebruik de huurders van het vliegtuig maakten.”

3. Feiten

Het Hof verwijst hiervoor naar de door de rechtbank ’s-Gravenhage en het Gerechtshof ’s-Gravenhage vastgestelde feiten.

4. Geschil na verwijzing

In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het vliegtuig in de onderhavige jaren is gebruikt voor andere dan commerciële doeleinden, zodat het dient te worden aangemerkt als “plezierluchtvaartuig” in de zin van artikel 66, lid 3, van de Wet op de accijns (tekst t/m 31 december 2004).

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Ook na cassatie heeft belanghebbende haar stelling verdedigd dat op grond van de omstandigheid dat zij het onderhavige vliegtuig tegen een redelijke vergoeding heeft verhuurd aan derden, moet worden geoordeeld dat zij het vliegtuig heeft gebruikt voor commerciële doeleinden, zodat geen sprake is van een “plezierluchtvaartuig”.

6.2. Deze stelling faalt, aangezien zij zich niet verdraagt met de sub 2. weergegeven overwegingen van het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2011, nr. 09/02234, waarin is geoordeeld dat in de gegeven omstandigheden van belang is welk gebruik de huurders van het vliegtuig maakten. Het Hof is aan deze interpretatie van de wettelijke bepalingen gebonden. Gelet op dit arrest is in dit stadium van het geding niet meer van belang dat de rechtbank en het Gerechtshof te ’s-Gravenhage in andere zin hebben geoordeeld.

6.3. Het ligt op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat de huurders het vliegtuig voor commerciële doeleinden hebben gebruikt. Aan de hand van de door belanghebbende in het geding gebrachte logboeken, tankbonnen en andere bescheiden kan dit niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Ook hetgeen belanghebbende daarover ter zitting heeft verklaard levert - tegenover de betwisting daarvan door de inspecteur -onvoldoende bewijs op.

6.4. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd inzake “concurrentievervalsing” kan, wat er ook van die stelling moge zijn, niet leiden tot vernietiging van de aanslag.

6.5. Belanghebbende heeft voorts naar voren gebracht dat de inspecteur de procedure tot aan de Hoge Raad heeft gevoerd om jurisprudentie te verkrijgen en dat in soortgelijke zaken door verjaring “wellicht”geen naheffing meer mogelijk is. Zo beoogd is hiermee een beroep op het gelijkheidsbeginsel te doen, kan dit beroep niet slagen, nu slechts sprake is van een - niet nader gemotiveerde - veronderstelling.

6.6. Belanghebbendes financiële positie is niet van invloed op de beoordeling van de rechtmatigheid van de litigieuze naheffingsaanslag.

6.7. Gelet op het vorenoverwogene dient de naheffingsaanslag in stand te blijven.

6.8. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de boete kan vervallen.

Het Hof zal hem hierin volgen.

Slotsom

6.9. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.

7. Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor het Hof te ‘s-Gravenhage en het Hof heeft moeten maken. Het stelt deze kosten vast op € 222,50 (verlet- en reiskosten) + € 26,80 (reiskosten) = € 249,30.

8. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank te ’s-Gravenhage, behoudens voorzover deze het

griffierecht betreft;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover deze de boetebeschikking betreft;

- vernietigt de boetebeschikking;

- bevestigt de uitspraak op bezwaar voor het overige;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van

€ 249,30.

Aldus gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en B. Emmerig, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 7 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.