Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2011, BV0112, 09-00404

Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2011, BV0112, 09-00404

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is importeur. Zij betaalde bedragen, aangeduid als commissie aan F.

Vaststaat dat de door F voor belanghebbende verrichte werkzaamheden bestaan uit het nemen van monsters, verrichten van kwaliteitscontroles, controle van de goederen voor verzending, het samenstellen van alle benodigde documenten, boekingen verrichten en de verzending verzorgen. F is met betrekking tot de litigieuze transacties niet opgetreden als vertegenwoordiger van belanghebbende bij de aankoop van goederen. Het Hof concludeert dat geen sprake is van inkoopcommissies in de zin van artikel 32, lid 4, en artikel 33, onder e, van het CDW.

Ten aanzien van de verbindenheid van artikel 54 Douanebesluit concludeert het Hof concludeert dat artikel 3 van de Douanewet, bezien in samenhang met de artikelen 1 en 2, van deze wet voldoende basis bieden om de in artikel 201, lid 3 van het CDW genoemde nationale bepalingen op te nemen in artikel 54 van het Douanebesluit. Dat de regeling van principiële betekenis is doet hier niet aan af. Steun voor dit oordeel vindt het Hof in de parlementaire geschiedenis van artikel 3 van de Douanewet

Het Hof acht het aannemelijk dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de verstrekte gegevens voor de opstelling van de douaneaangifte verkeerd waren. Belanghebbende is derhalve terecht als schuldenaar aangemerkt. De hoger beroepen van belanghebbende zijn ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 09/00404 tot en met 09/00425

22 december 2011

uitspraken van de meervoudige douanekamer

op de hoger beroepen van

X B.V. te Rotterdam, belanghebbende

gemachtigden: mr. E.H. Mennes en mr. A. Wolkers, belastingadviseurs van KPMG Meijburg & Co te Amsterdam

tegen de uitspraken in de zaken met kenmerk AWB 08/1522 tot en met AWB 08/1526, AWB 08/1528 tot en met 08/1539, AWB 08/1541, AWB 08/1542, AWB 08/1544, AWB 08/1545 en AWB 08/1547 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende uitnodigingen tot betaling (hierna: UTB’s) uitgereikt aan douanerechten:

UTB nummer dagtekening bedrag €

1 4-jul-06 15.703,48

2 30-jun-06 8.812,43

3 30-jun-06 8.812,43

4 4-jul-06 248,88

5 6-jul-06 13.336,11

6 6-jul-06 1.149,61

7 6-jul-06 156,56

8 6-jul-06 37,36

9 12-jan-07 15.316,68

10 12-jan-07 1.286,76

11 12-jan-07 137,04

12 26-jan-07 1.070,76

13 26-jan-07 6.331,32

14 26-jan-07 1.729,08

15 16-feb-07 656,88

16 16-feb-07 2.019,60

17 16-feb-07 212,64

18 16-feb-07 1.018,77

19 2-mrt-07 861,48

20 2-mrt-07 2.336,04

21 2-mrt-07 8.284,59

22 2-mrt-07 6.369,00

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken van 27 december 2007 en van 22 januari 2008 de UTB’s gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraken van 28 april 2009 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.4. De tegen deze uitspraken ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 9 juni 2009, aangevuld bij brieven van 13 juli 2009. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

De behandeling is op verzoek van de gemachtigde met instemming van de inspecteur aangehouden. Bij brief van 26 augustus 2011 is aan partijen meegedeeld dat de procedure wordt hervat.

1.5. Op 3 november 2011 heeft het Hof de inspecteur verzocht om afschriften van de onder 1.1. genoemde UTB’s. De UTB’s zijn op 15 november 2011 op de griffie ingekomen. De UTB met nummer 2 ontbrak en is bij brief van 21 november 2011 door de griffier opgevraagd. Bij fax van 24 november 2011, voorafgaand aan de zitting, is voormelde UTB ingekomen.

1.6. Per fax van 11 november 2011 zijn nadere stukken ontvangen van de gemachtigde. Op 14 november 2011 zijn deze stukken per post ontvangen. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.7. Op 22 november 2011 is een fax van de gemachtigde mr. Mennes ontvangen waarin hij meedeelt niet aanwezig te zijn op de zitting van 24 november 2011.

Telefonisch heeft voormelde gemachtigde op 23 november 2011 de griffie meegedeeld dat hij wel ter zitting zal verschijnen.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraken wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.4. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser(es)’, de inspecteur als ‘verweerder’. Nu daartegen door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

“2.1. In de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 zijn in opdracht van eiseres door verscheidene douane-expediteurs diverse aangiften gedaan voor de regeling brengen in het vrije verkeer van kleding. Nadien, in augustus 2005, heeft verweerder een controle na invoer op grond van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) uitgevoerd ten kantore van eiseres. Het onderzoek richtte zich in het bijzonder op de bij invoer gehanteerde douanewaarde van de ingevoerde kleding.

2.2. Van het onder 2.1. genoemde onderzoek is op 21 juni 2006 een rapport over het kalenderjaar 2003, en op 23 juli 2007 een rapport over het kalenderjaar 2004 opgemaakt. Het rapport over het kalenderjaar 2003 vermeldt, voor zover van belang, als volgt:

“(…)

2.1 Bedrijfsactiviteiten, goederenassortiment en goederenstromen

De bedrijfsactiviteiten van [eiseres] bestaan uit de im- en export alsmede fabricage van en de handel in textielgoederen. Het goederenassortiment bestaat uit textielproducten zoals gebreide kleding, kleding van weefsels en lederen kleding. De goederen komen voornamelijk uit China en Turkije en zijn merendeels bestemd voor de verkoop in Nederland. De logistieke processen v.w.b. de inklaring en transport zijn uitbesteed aan A BV, B B.V. en C B.V.

(…)

3 Bevindingen

3.1 Algemeen

Uit de administratie van [eiseres] is bevonden dat van de in bijlage 2 genoemde aangiften ten invoer niet de werkelijk betaalde prijzen zijn aangegeven voor het bepalen van de douanewaarde.

Voornamelijk worden er naast de betalingen van de goederenfactuur, nadere bedragen betaald voor de goederen. Deze nadere bedragen worden gefactureerd op een tweede of derde factuur met een zelfde nummer als de goederenfactuur. Aan het nummer van de tweede of derde factuur wordt een letter of een cijfer toegevoegd. Op de tweede of derde factuur wordt als omschrijving een vermelding gemaakt van “fee for conduct production” of wordt een vermelding gemaakt van de goederen. De goederenfactuur wordt gebruikt voor het bepalen van de douanewaarde.

Uit de administratie van [eiseres] is bevonden dat zowel de betaling van de goederenfactuur als de betaling voor de tweede en/of derde factuur worden gedaan aan de verkoper van de goederen.

(…)

Doordat niet de werkelijk betaalde prijs is aangegeven met het doen van de in bijlage 2 genoemde aangiften ten invoer zijn er in deze aangiften onjuiste douanewaarden aangegeven. Voor een overzicht van de aangegeven en bevonden douanewaarde per aangifte zijn bijlage 2.

(…)

4.4 Standpunt gecontroleerde

Op 16 mei 2006 hebben wij dit rapport besproken met de heer D en de heer E van [eiseres]. Zij geven aan dat er sprake is van een inkoopagent maar kunnen, behoudens een “Inkoopcommissionair overeenkomst” geen nader bewijs overleggen waaruit blijkt dat de heer F een vergoeding krijgt voor de vertegenwoordiging bij de aankoop van de goederen voor [eiseres]. Tevens heeft [eiseres] als standpunt ingebracht dat, middels een accountantscontrole bij de agent, de inkoopcommissie aangetoond kan worden.

4.5 Gemaakte afspraken

Met [eiseres] is afgesproken dat met betrekking tot de controle over het jaar 2004 een apart controlerapport opgemaakt wordt.

(…)”

2.3. Het door verweerder over het jaar 2004 opgemaakte rapport bevat gelijkluidende bevindingen over de door of namens eiseres gehanteerde douanewaarde als geciteerd hiervoor onder 2.2., onder kopje “3.1. Algemeen”.

2.4. Tot de stukken van het geding behoort een stuk met dagtekening 26 november 2001 met als opschrift “Purchasing Agency Agreement” gesloten tussen eiseres en de heer F, alsmede een Nederlandse vertaling van dit stuk waarin, voor zover relevant, het volgende is vermeld:

“Hiermede bevestigen wij onze besprekingen in 2001 dat wij u een vergoeding wensen te betalen voor uw kosten en werkzaamheden ten behoeve van de producties welke wij voor een belangrijk deel in geheel China onderbrengen.

Dit geldt voor [eiseres] e/o gelieerde ondernemingen.

Inkoopcommissionair overeenkomst

U bent verantwoordelijk:

1. - Het nemen monsters

- Kwaliteitscontrole van de producties en ons tijdig te informeren – overleg – indien afwijkingen worden geconstateerd.

- Controle van de goederen vóór verzending

2. - Alle benodigde documenten samenstellen

- Boekingen – reserveringen, in overleg, met verladers, quota mogen niet prijsverhogend werken.

- Verzending naar Europese – of andere havens, zonodig via luchtvracht.

3. U bent gemachtigd voornoemde producties via Export company’s te laten verzenden.

4. Alle reis en verblijfkosten in China zijn geheel voor uw rekening.

5. Alleen bij calamiteiten zal de vracht voor uw rekening komen.

6. Uw vergoeding voor o.a. onder 4 genoemd, zal 30% van de totale inkoop bedragen, etc, etc.

De fabrieken in China zullen uw vergoeding berekenen aan [eiseres] e/o gelieerde ondernemingen, separaat met de inkoopprijs van de goederen en uw vergoeding omschrijven als conduct fee.

Na ontvangst van de goederen door [eiseres] e/o gelieerde ondernemingen wordt de inkoop van de goederen, betaald aan de fabrikant in China en wordt tevens de conduct fee als hiervoor omschreven gelijktijdig aan de fabrikant betaald, de conduct fee dient aan U te worden doorbetaald door de fabrikant. U ontvangt kopie van alle facturen en zonodig overige bescheiden en informatie.””

2.2. Het Hof voegt het volgende toe aan de hiervoor vermelde feiten.

2.2.1. Tot de gedingstukken behoren drie facturen gericht aan belanghebbende met opschrift “Commercial Invoice” van de in China gevestigde producent G Import & Export Co. Ltd., welke facturen alle gedateerd zijn op 26 mei 2003. Op deze facturen staat, voor zover hier van belang, het volgende.

“Nummer bedrag

(tekst weggelakt) […]A-2 USD 9763,25

70% […]A-2 USD 9763,25

30% […]A-1 USD 4184,25.”

2.2.2. Tot de gedingstukken behoort een brief, gedagtekend 28 november 2006, van H, I & Company, Certified Public Accountants, gericht aan F, waarin het volgende staat vermeld:

“We are engaged to perform the procedures agreed with you and enumerated below with respect to the factual finding of your accounting books and records. The procedures were performed solely to assist you in evaluating the validity of the following financial information of your accounting books and records:

A We obtained a schedule prepared by you showing the amounts of commission income received by you on behalf of X B.V. […] for the years ended 31 December 2003 and 2004 respectively (the "Schedule A").

B. We agreed the commission income received by you on behalf of X (the “Commission Income”) as per the Schedule A to the invoices issued by you for the respective transactions of purchases of goods by you on behalf of X.

C. We obtained the bank records from you and agreed the Commission Income to these bank records.

We report our findings below:

1. With respect to item A above, we found that the calculation of the Commission Income for the years ended 31 December 2003 and 2004 respectively is accurate.

2. With respect to item B above, we found that the Commission Income is properly supported by the invoices issued by you for the respective transactions of purchases of goods by you on behalf of X

3. With respect to item C above, we found that the Commission Income is entirely and finally received by you and deposited into your designated bank accounts.

Our report is solely for the purpose set forth in the first paragraph of this report and for your information only and is not to be otherwise filed with, referred to (either in whole or in part), quoted, circulated or used for. Moreover, this report relates only to the items specified above and does not extend to any other financial information of your accounting books and records, taken as a whole.”

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen.

“4.2. Douaneschuld

4.2.1. Eiseres heeft de douanewaarde vastgesteld met toepassing van artikel 29 van het CDW, dat wil zeggen volgens de methode van waardebepaling op basis van de transactiewaarde van de goederen. De transactiewaarde wordt in genoemd artikel gedefinieerd als de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht. Ingevolge artikel 29, lid 3, onderdeel a, van het CDW is de werkelijk betaalde prijs of te betalen prijs de totale betaling die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan en omvat alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, hetzij door de koper aan de verkoper, hetzij door de koper aan een derde ter nakoming van een verplichting van de verkoper, werkelijk zijn of moeten worden gedaan.

4.2.2. Nu verweerder van de aangiften wil afwijken ligt op hem ten eerste de bewijslast aannemelijk te maken dat er een onjuiste douanewaarde is toegepast.

4.2.3. Met hetgeen verweerder in dat kader heeft aangevoerd, in het bijzonder de twee onderzoeksrapporten en de onder 2.5. genoemde stukken, heeft hij aannemelijk gemaakt dat bij de in geding zijnde aangiften slechts 70% van de waarde van de transactieprijs is aangegeven als douanewaarde van de goederen. Eiseres heeft dit niet, althans onvoldoende, weersproken en de rechtbank heeft evenmin reden hieraan te twijfelen.

4.2.4. Eiseres heeft, in reactie hierop, gesteld dat 30% van de waarde van de goederen aan de producent is betaald in het kader van de onder 2.4. genoemde “Purchasing Agency Agreement” gesloten tussen eiseres en de heerF, en dat de inkoopcommissie op de voet van artikel 33 aanhef en onder sub e, van het CDW buiten de douanewaarde kan blijven. Onder het begrip inkoopcommissie moet worden verstaan de vergoeding die door de importeur wordt betaald aan zijn agent (inkoopagent) voor diens verrichtingen als vertegenwoordiger bij de aankoop van goederen. De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat 30% van de waarde van de goederen dient te worden aangemerkt als inkoopcommissie in de zin van artikel 33 aanhef en onder sub e, van het CDW. Eiseres heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat de voor de 30% vergoeding gestelde activiteiten, welke zouden bestaan uit kwaliteitscontrole, daadwerkelijk zijn verricht. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij voor die activiteiten daadwerkelijk een vergoeding van 30% van de transactieprijs van de goederen heeft voldaan aan de door haar genoemde inkoopagent. Hierdoor heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat 30% van de transactiewaarde van de goederen dient te worden aangemerkt als inkoopcommissie. De door verweerder vastgestelde 30% van de transactiewaarde van de goederen dient derhalve wel in de douanewaarde te worden begrepen. De douaneschuld is daarmee terecht vastgesteld.

4.3. Douaneschuldenaar

4.3.1. Eiseres is als douaneschuldenaar aansprakelijk gesteld als bedoeld in artikel 201, derde lid, laatste volzin, van het CDW. Ingevolge deze bepaling kunnen, wanneer een douaneaangifte voor een van de in het eerste lid bedoelde regelingen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar worden beschouwd. Als “overeenkomstig de geldende nationale bepalingen” in de zin van dit artikel moet ten tijde van het doen van de onderhavige aangiften worden aangemerkt artikel 54 van het Douanebesluit, in welke bepaling de “persoon” als bedoeld in artikel 201, derde lid, laatste volzin, van het CDW als schuldenaar wordt aangewezen.

4.3.2. De stelling van eiseres dat artikel 54 van het Douanebesluit in strijd zou zijn met het in artikel 104 van de Grondwet vervatte legaliteitsbeginsel dat belasting geheven dient te worden uit kracht van een wet en niet uit kracht van het Douanebesluit, faalt. De bevoegdheid tot de heffing van douanerechten is gebaseerd op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en op het daarop stoelende CDW. Hierbij is op dit gebied een zelfstandig en rechtstreeks werkend communautair systeem ingesteld, zodat in zoverre een wet als bedoeld in artikel 104 van de Grondwet niet noodzakelijk is. Wel wordt aan de lidstaten de vrijheid gelaten de in artikel 201, derde lid, laatste volzin, van het CDW geregelde medeaansprakelijkheid, nader gestalte te geven. In Nederland is dit op rechtsgeldige wijze geschied in artikel 54 van het Douanebesluit.

4.3.3. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat eiseres aan de aangever gegevens heeft verstrekt, die ertoe hebben geleid dat de wettelijk verschuldigde rechten niet zijn geheven, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren. Eiseres erkent dat zij gegevens heeft verstrekt aan de aangever, maar stelt in dit kader dat de gegevens niet onjuist waren. Gezien het hiervoor onder 4.2.4. gegeven oordeel is vast komen te staan dat de gegevens onjuist waren. Naar het oordeel van de rechtbank is er voor het standpunt dat de douanewaarde slechts 70% van de transactiewaarde bedroeg geen enkele draagkracht, zodat de rechtbank oordeelt dat de 70% facturen slechts aan de douane-expediteurs zijn verstrekt ter vermindering van de douanewaarde en daarmee verlaging van de te betalen rechten bij invoer. Dit blijkt volgens de rechtbank uit het door eiseres niet of onvoldoende weersproken feit dat de benoeming “70%” op een groot deel van de aan de aangever verstrekte facturen was zwart gemaakt.”

4. Geschil in hoger beroep

4.1. In hoger beroep is in geschil of de bedragen, aangeduid als “fee for conduct production” zijn aan te merken als inkoopcommissies in de zin van artikel 32, lid 4, en artikel 33, onder e, van het Communautair douanewetboek (hierna CDW) die niet tot de douanewaarde behoren, hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist.

4.2.Voor het geval het gelijk met betrekking tot geschilpunt 4.1. aan de inspecteur is, is in geschil of artikel 54 van het Douanebesluit, op grond waarvan belanghebbende als douaneschuldenaar is aangemerkt, verbindend is, hetgeen de inspecteur verdedigt doch belanghebbende betwist.

4.3. Indien het gelijk met betrekking tot geschilpunt 4.2. aan de inspecteur is, is in geschil of wordt voldaan aan de voorwaarde gesteld in artikel 54 van het Douanebesluit dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de door haar aan de aangevers verstrekte gegevens verkeerd waren, hetgeen belanghebbende betwist en de inspecteur stelt.

4.4. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting.

5. Relevante bepalingen zoals die gelden voor het onderhavige geschil

5.1. De wettelijke bepalingen betreffende de douanewaarde en in het bijzonder de inkoopcommissie luiden, voor zover hier van belang, als volgt.

Artikel 32 CDW

“1. Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:

a) de volgende elementen, voor zover zij ten laste komen van de koper en niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs:

i) commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies (…),

3. Voor de vaststelling van de douanewaarde worden aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs geen elementen toegevoegd, met uitzondering van die welke in dit artikel zijn genoemd.

4. In dit hoofdstuk wordt onder "inkoopcommissies" verstaan, de door een importeur aan zijn agent betaalde vergoedingen voor de dienst die erin bestaat hem te vertegenwoordigen bij de aankoop van de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald. (…)”

Artikel 33 CDW

“De hierna genoemde elementen maken geen deel uit van de douanewaarde, op voorwaarde dat zij van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn onderscheiden:

(…)

e) inkoopcommissies; (…).”

5.2. De wettelijke bepalingen inzake het schuldenaarschap luiden, voor zover hier van belang, als volgt.

Artikel 201 CDW

“1. Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

(…)

3. Schuldenaar is de aangever. (…)

Wanneer een douaneaangifte voor een van de in lid 1 bedoelde regelingen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde

rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, kunnen de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar worden beschouwd.”

Artikel 1 Douanewet

“ (…)

4. Onder de naam "douanerechten" wordt een belasting geheven overeenkomstig hetgeen dienaangaande, mede onder de benaming invoerrecht, is bepaald bij of krachtens het Koninkrijk verbindende verdragen en in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties. ”

Artikel 2 Douanewet

“1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder Communautair douanewetboek: verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302).

2. In deze wet en de andere wetten inzake de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer, alsmede de daarop berustende bepalingen, wordt in aanvulling op de begripsbepalingen van het Communautair douanewetboek verstaan onder:

a. wettelijke bepalingen: de bepalingen inzake de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer, waaronder begrepen de regelingen bedoeld in artikel 1, vierde lid; (…)”

Artikel 3 Douanewet

“Indien in wettelijke bepalingen is voorzien dat nationale voorschriften van toepassing zijn dan wel dat de bevoegde ministers of de bevoegde autoriteiten van de lid-staten algemeen verbindende voorschriften vaststellen of kunnen vaststellen, kunnen die voorschriften worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling.”

Artikel 58 Douanewet

“Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wettelijke bepalingen nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in de wettelijke bepalingen geregelde onderwerpen.”

Artikel 54 Douanebesluit

“Indien een douaneaangifte als bedoeld in artikel 201, derde lid, van het Communautair douanewetboek, is opgesteld op basis van gegevens die er toe leiden dat de verschuldigde rechten bij invoer gedeeltelijk niet worden geheven, is de persoon die de voor de opstelling van die aangifte benodigde gegevens heeft verstrekt terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze gegevens verkeerd waren, eveneens schuldenaar voor de verschuldigde rechten bij invoer.”

6. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de inkoopcommissies

6.1.1. Vaststaat dat aan belanghebbende ter zake van iedere transactie twee facturen werden uitgereikt; één met de vermelding “70%” (hierna: factuur 1) en één met de vermelding “30%” (hierna: factuur 2). Op de laatste factuur staat voorts vermeld “fee for conduct production”. Beide bedragen dienen door belanghebbende aan de leverancier te worden betaald. Het bedrag vermeld op factuur 2 dient, gelet op de “Purchasing Agency Agreement” (zie punt 2.4. van de uitspraak van de rechtbank), door de leverancier te worden doorbetaald aan F.

Rekenkundig geldt dat ingeval beide bedragen worden opgeteld 70% van het totale verschuldigde bedrag op factuur 1 staat vermeld en 30% op factuur 2.

De “fee for conduct production” bedraagt derhalve 42,86% (30/70e deel) van het per saldo door belanghebbende aan de leverancier verschuldigde bedrag.

Het bedrag vermeld op factuur 2 betreft volgens belanghebbende inkoopcommissie die belanghebbende via de leverancier betaalt aanF. Dat brengt mee, aldus belanghebbende, dat het op factuur 2 vermelde bedrag inzake de “fee for conduct production” niet tot de douanewaarde behoort.

6.1.2. Ter zitting is komen vast te staan dat de door F voor belanghebbende verrichte werkzaamheden inzake de transacties waar de invoeren betrekking op hebben, bestaan uit het nemen van monsters, verrichten van kwaliteitscontroles, controle van de goederen voor verzending, het samenstellen van alle benodigde documenten, boekingen verrichten en de verzending verzorgen (zie ook de onder punt 2.4. van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overeenkomst). Ter zitting is voorts door belanghebbende verklaard datF met betrekking tot de litigieuze transacties niet is opgetreden als belanghebbendes vertegenwoordiger bij de aankoop van goederen.

6.1.3. Het Hof concludeert uit het onder 6.1.2. overwogene dat geen sprake is van inkoopcommissies in de zin van artikel 32, lid 4, en artikel 33, onder e, van het CDW. Het kenmerkende element van inkoopcommissies is immers dat deze betrekking hebben op de diensten die erin bestaan de importeur te vertegenwoordigen bij de aankoop van de goederen. De stelling van belanghebbende dat F belanghebbende in het verleden heeft bijgestaan bij het leggen van contact met leveranciers doet daaraan niet af nu deze bijstand geen betrekking heeft op de voor dit geschil relevante transacties, nog daargelaten of het in contact brengen met leveranciers kan worden aangemerkt als het vertegenwoordigen bij de aankoop van goederen.

6.1.4. Het Hof vindt steun voor dit oordeel in de ongebruikelijke wijze waarop is gefactureerd. Daar waar normaal gesproken een vergoeding wordt overeengekomen met een leverancier en daarenboven (mogelijk) inkoopcommissie wordt verschuldigd aan een inkoopagent is in casu, aldus belanghebbende, overeengekomen dat 70% van de totale vergoeding bestemd is voor de leverancier en 30% voor de inkoopagent te betalen via de leverancier. Deze wijze van factureren lijkt veeleer betrekking te hebben op een verkoopcommissie dan op een inkoopcommissie.

6.1.5. De stelling van belanghebbende dat F activiteiten verricht die vaak ook door inkoopagenten worden verricht doet aan ’s Hofs oordeel niet af. Dat inkoopagenten mogelijk bijkomend aan de kenmerkende activiteiten als vertegenwoordiger van de importeur in de zin van artikel 32, lid 4 van het CDW, dezelfde werkzaamheden verrichten als F heeft geen gevolgen voor de kwalificatie van de door F verrichte activiteiten.

6.1.6. De verwijzing van belanghebbende naar het door H, I & Company (zie punt 2.2.2.) opgestelde accountantsrapport kan haar evenmin baten nu het rapport uitsluitend ingaat op betalingen die hebben plaatsgevonden doch geen enkele aanwijzing bevat over de aard van de door belanghebbende verrichte activiteiten waarvoor de betalingen hebben plaatsgevonden.

Ten aanzien artikel 54 Douanebesluit

6.2.1. Belanghebbende stelt dat zij niet op grond van artikel 54 van het Douanebesluit kan worden aangemerkt als douaneschuldenaar. Belanghebbende stelt in dit verband primair dat artikel 54 van het Douanebesluit niet verbindend is omdat dit artikel niet gebaseerd is op een wettelijke bepaling. Belanghebbende meent dat deze basis onontbeerlijk is gelet op het principiële karakter van het aanwijzen van een belastingschuldige. Dienaangaande geldt het volgende.

6.2.2. Ingevolge artikel 201, lid 3, van het CDW kunnen personen die de gegevens hebben verstrekt voor het doen van de aangifte onder voorwaarden, overeenkomstig de nationale bepalingen worden aangemerkt als douaneschuldenaar. In Nederland is dit als volgt geregeld.

Artikel 1, lid 4, van de Douanewet voorziet in de heffing van een belasting onder de naam van douanerechten. In artikel 2 van deze wet is opgenomen dat de bepalingen van het CDW, voor de toepassing van de Douanewet, worden aangemerkt als wettelijke bepalingen. In artikel 3 van de Douanewet is vervolgens geregeld dat indien in wettelijke bepalingen is voorzien dat, voor zover hier van belang, nationale voorschriften van toepassing zijn die voorschriften kunnen worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Het Hof concludeert dat artikel 3 van de Douanewet, bezien in samenhang met de artikelen 1 en 2, van deze wet voldoende basis bieden om de in artikel 201, lid 3 van het CDW genoemde nationale bepalingen op te nemen in artikel 54 van het Douanebesluit. Dat de regeling van principiële betekenis is doet hier niet aan af.

6.2.3. Steun voor dit oordeel vindt het Hof in de parlementaire geschiedenis van artikel 3 van de Douanewet (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 716) waarin is vermeld dat ook regelingen van principiële betekenis bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden vastgesteld. In de Memorie van Toelichting staat, voor zover hier van belang het volgende vermeld:

“Artikel 3

(…)Het gaat hierbij voornamelijk om toepassingsbepalingen die zich naar hun aard minder lenen voor een regeling bij wet in formele zin. Het artikel voorziet in de mogelijkheid dat de nadere uitwerking bij algemene maatregel vanbestuur of bij ministeriële regeling geschiedt. Regelingen die van meer principiële betekenis zijn zullen - voor zover dit niet bij wet geschiedt – bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld.”.

In de nota naar aanleiding van het verslag staat, onder meer, het volgende.

“5. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

(…)

De nationale bepalingen zullen in het algemeen geen principiële aangelegenheden omvatten. Voor zover bij de opstelling van het onderhavige wetsvoorstel bepalingen van meer of minder principiële aard konden worden onderkend, zijn deze hierin opgenomen dan wel in het ontwerp-Douanebesluit.”

6.2.4. Het Hof concludeert dat de stelling van belanghebbende inzake het niet verbindend zijn van artikel 54 van het Douanebesluit faalt.

6.2.5. Belanghebbende stelt vervolgens dat zij niet als schuldenaar kan worden aangemerkt voor de niet geheven douanerechten omdat zij niet wist of had moeten weten dat de verstrekte gegevens verkeerd waren.

6.2.6. Het Hof acht in dit kader van belang dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat de aangever en zijzelf in onderling overleg, de vermelding “70%” op een groot deel van de facturen 1 hebben weggelakt. Het Hof acht het aannemelijk dat, gezien de verhouding tussen een aangever en een importeur, het weglakken van deze vermelding onder verantwoordelijkheid van belanghebbende zijnde de importeur is geschied. Vervolgens zijn in een groot aantal gevallen de facturen met het weggelakte deel aan de douane bij de aangiften overgelegd. De stelling van belanghebbende dat dit is gebeurd om verwarring bij de douane te voorkomen acht het Hof niet geloofwaardig. De facturen met de vermelding “30%” zijn nimmer aan de douane overgelegd. Door deze gezamenlijke handelwijze van belanghebbende en de aangevers zijn relevante gegevens aan het zicht van de douane onttrokken. Gelet op deze omstandigheden alsmede gelet op de hiervoor onder 6.1.4. beschreven ongebruikelijke wijze van factureren, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de verstrekte gegevens voor de opstelling van de douaneaangifte verkeerd waren. Belanghebbende is derhalve terecht als schuldenaar aangemerkt.

6.3. Slotsom

De hoger beroepen van belanghebbende zijn ongegrond. De uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd.

7. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8 . Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, D.B. Bijl en G.D. van Norden, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op 22 december 2011 in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.