Home

Hoge Raad, 04-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:779, 12/00576

Hoge Raad, 04-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:779, 12/00576

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 april 2014
Datum publicatie
4 april 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:779
Formele relaties
Zaaknummer
12/00576

Inhoudsindicatie

Douanerechten; art. 201, lid 3, derde volzin, Communautair douanewetboek; art. 3 Douanewet; art. 54 Douanebesluit, art. 104 en 120 van de Grondwet in samenhang gelezen met art. 11 van de Wet algemene bepalingen. Aanwijzing douaneschuldenaar bij algemene maatregel van bestuur is verbindend.

Uitspraak

4 april 2014

nr. 12/00576

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 december 2011, nrs. 09/00404 tot en met 09/00425, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten.

1 Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende is bij verschillende aanslagbiljetten uitgenodigd tot betaling van douanerechten. De uitnodigingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 08/1522 tot en met AWB 08/1526, AWB 08/1528 tot en met AWB 08/1539, AWB 08/1541, AWB 08/1542, AWB 08/1544, AWB 08/1545 en AWB 08/1547) heeft bij één uitspraak de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 22 november 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3 Beoordeling van het middel

3.1.1. Het Hof heeft geoordeeld dat ter zake van het in het vrije verkeer brengen van de onderhavige goederen te weinig douanerechten zijn geheven, omdat in de aangiften voor het vrije verkeer onjuiste gegevens waren vermeld over de voor de goederen betaalde prijs met als gevolg dat een te lage douanewaarde in aanmerking is genomen. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur belanghebbende terecht op grond van artikel 54 van het Douanebesluit (tekst van 1 juni 1996 tot 1 augustus 2008) in samenhang gelezen met artikel 201, lid 3, derde volzin, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW), als schuldenaar heeft aangemerkt voor de te weinig geheven douanerechten, omdat zij wist of redelijkerwijze had moeten weten dat de door haar verstrekte voor de opstelling van de onderhavige aangiften benodigde gegevens verkeerd waren.

3.1.2. Het Hof heeft verworpen de stelling van belanghebbende dat artikel 54 van het Douanebesluit niet verbindend is vanwege het ontbreken van een delegatiebepaling in een wet in formele zin. Naar het oordeel van het Hof biedt artikel 3 van de Douanewet, in samenhang gelezen met de artikelen 1 en 2 van de Douanewet, een voldoende basis voor de bevoegdheid van de besluitgever om in het Douanebesluit de in artikel 201, lid 3, derde volzin, van het CDW bedoelde personen als schuldenaar aan te wijzen.

Tegen deze oordelen is het middel gericht met het betoog dat de aanwijzing van een douaneschuldenaar gebaseerd moet zijn op een wet in formele zin en dat – blijkens de wetsgeschiedenis - de wetgever met artikel 3 van de Douanewet niet heeft willen bepalen dat de aanwijzing van een douaneschuldenaar kan geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

3.2.1. Artikel 104 van de Grondwet bepaalt dat belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. De formulering van dit artikel vindt haar oorsprong in een amendement van het kamerlid Van Rooijen (Kamerstukken II 1979/80, nr. 15 575, nr. 10). De toelichting op dit amendement luidt (voor zover van belang):

“Het amendement beoogt (…) met de handhaving van de term ‘uit kracht van een wet’ uit artikel 188, lid 1, van de huidige Grondwet tot uitdrukking te brengen dat bij delegatie in de belastingwetgeving grote terughoudendheid geboden is. Toekenning van een legislatieve macht aan de Regering in fiscalibus is ongewenst voor zover het betreft de elementen van het belastbaar feit, de basis van het tarief en de kring van de belastingplichtigen. Een ruime bevoegdheid tot delegatie zou de mogelijkheid openen dat afbreuk wordt gedaan aan het van oudsher hier te landen en ook elders gehuldigde beginsel dat geen belasting wordt geheven zonder consent van de wetgever.”

3.2.2. Ingevolge artikel 201, lid 3, derde volzin, van het CDW kunnen lidstaten naast de in artikel 201, lid 3, eerste en tweede volzin, van het CDW aangewezen personen, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen als schuldenaar beschouwen de personen die de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt. Daarvoor is nodig dat de douaneaangifte is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven en dat de personen die deze gegevens hebben verstrekt wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren. Lidstaten die deze mogelijkheid willen benutten, dienen het als schuldenaar aanmerken van de hiervoor bedoelde personen in nationaal recht vast te leggen. Deze aanwijzing heeft plaatsgevonden bij artikel 54 van het Douanebesluit. Het middel houdt in wezen het betoog in dat dit artikel, anders dan artikel 104 van de Grondwet eist, niet is gegrond op een wet in formele zin.

3.2.3. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Douanewet is de formele wetgever ervan uitgegaan dat, voor zover het CDW en de daarop gebaseerde toepassingsverordening in verschillende formuleringen voorschrijven of toestaan dat nationaal algemeen verbindende voorschriften worden vastgesteld, dit laatste plaatsvindt bij – onder meer – algemene maatregel van bestuur (zie de memorie van toelichting op artikel 3 van de Douanewet, Kamerstukken II 1993/94, 23 716, nr. 3, blz. 17 en 18). Dit uitgangspunt is neergelegd in de tekst van artikel 3 van de Douanewet. Dit betekent dat artikel 54 van het Douanebesluit voldoende grond vindt in de wet in formele zin. Daaraan doet niet af dat het hier gaat om een algemene delegatiebepaling. Anders dan het middel betoogt, wordt derhalve de douaneschuldenaar aangewezen uit kracht van een wet. Op grond van artikel 120 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 11 van de Wet algemene bepalingen (Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk) kan de rechter niet ingaan op de vraag of de delegatie heeft plaatsgevonden overeenkomstig de bedoeling van de grondwetgever.

Op grond van het vorenstaande faalt het middel.

4 Proceskosten

5 Beslissing