Gerechtshof Amsterdam, 05-04-2012, BW3276, 11/00031
Gerechtshof Amsterdam, 05-04-2012, BW3276, 11/00031
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 april 2012
- Datum publicatie
- 25 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3276
- Zaaknummer
- 11/00031
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00031
5 april 2012
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde mr. W. den Harder (Van Diepen Van der Kroef Advocaten),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 09/314 van de rechtbank Alkmaar van 9 december 2010 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Castricum,
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 29 februari 2008, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als[A-straat] [1] te [Z], voor het kalenderjaar 2008 vastgesteld op € 393.000, waarbij is uitgegaan van 1 januari 2007 als waardepeildatum.
1.2. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 10 november 2008 (verzonden op 12 december 2008) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 9 december 2010 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 januari 2011, aangevuld bij brief van 15 februari 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend welke op het Hof zijn ontvangen op 13 februari 2012.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2012. Daarbij is het beroep gezamenlijk behandeld met het beroep van belanghebbende met kenmerk 11/00032. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met de uitspraak 11/00032 wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten, voor zoveel van belang, als volgt vast.
2.2. De waardebeschikking is gedagtekend 29 februari 2008. De termijn van zes weken eindigde op 11 april 2008. Het bezwaarschrift is door de gemeente voorzien van de ontvangstdatum 15 april 2008.
2.3. Tot de stukken behoort de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden. Deze is door TPG Post voorzien van een datumstempel.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.2. Voorts is evenals bij de rechtbank in geschil of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Deze vraag wordt door belanghebbende bevestigend beantwoord en door de heffingsambtenaar ontkennend.
4. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft voor zoveel van belang als volgt overwogen:
1. De rechtbank dient ambtshalve de vraag te beantwoorden of het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking van 29 februari 2008 ontvankelijk is.
2. Voor de beantwoording van die vraag is de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
De beroepstermijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 231 van de Gemeentewet aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan één week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest.
3. Eiser heeft verklaard dat hij zijn bezwaarschrift op 9 april 2008 heeft geschreven en diezelfde dag ter post heeft bezorgd. Eiser heeft voorts verklaard hij de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift altijd nauwlettend in de gaten houdt en dat hij zonodig zijn bezwaarschrift zelf bij de gemeente bezorgt.
4. De rechtbank stelt vast dat de beschikking van verweerder is gedagtekend op 29 februari 2008, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 1 maart 2008 en is geëindigd op (vrijdag) 11 april 2008.
Verweerder heeft het op (woensdag) 9 april 2008 gedateerde bezwaarschrift blijkens de ontvangststempel op (dinsdag) 15 april 2008 ontvangen. De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat de datum van het poststempel op de envelop waarin het bezwaarschrift zich bevond 14 april 2008 is. Gelet op het poststempel op de envelop is de rechtbank van oordeel dat, uitgaande van een normale postverwerking, eiser zijn bezwaarschrift vóór de lichting van (maandag) 14 april 2008 maar nà de lichting van (zondag) 13 april 2008 in de brievenbus moet hebben gedeponeerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn bezwaarschrift niet voor het einde van de bezwaartermijn ter post heeft bezorgd en dat het bezwaarschrift dus niet tijdig is ingediend.
5. Eiser, die het standpunt heeft ingenomen dat zijn bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd, heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar zou moeten worden geacht.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard, zodat de bestreden uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. Gelet hierop is het beroep gegrond. De rechtbank zal de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 29 februari 2008 niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder hoeft dus geen nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat hij het bezwaarschrift op 9 april 2008 had verzonden en dat, indien de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvankelijk verklaart, hij er van mag uitgaan dat deze daarbij alle zorgvuldigheid in acht heeft genomen.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat hij zich met betrekking tot de ontvankelijkheid richt naar de uitspraak van de rechtbank.
4.2. Het bezwaarschrift vermeldt een ontvangststempel 15 april 2008. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof geen feiten of omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit zou kunnen blijken dat de datering van het ontvangststempel door de gemeente niet in overeenstemming zou zijn met de datum van ontvangst.
4.3. In het onderhavige geval spitst de vraag of het bezwaarschrift ontvankelijk is, zich door de ontvangst door de gemeente na de laatste dag van de bezwaartermijn, zijnde 11 april 2008, toe op het tijdstip waarop het door belanghebbende ter post is bezorgd. Belanghebbende heeft aangevoerd dat ter zitting van de rechtbank geen van de aanwezigen heeft geconstateerd dat op de enveloppe een stempel staat met de datum 14 april 2008. Partijen hebben ter zitting van het Hof wederom de enveloppe bekeken. De heffingsambtenaar heeft aangegeven dat het stempel de cijfers “1” en “4” bevat en belanghebbende heeft te kennen gegeven geen datum te kunnen ontwaren. Het Hof heeft de enveloppe eveneens bestudeerd en gelijk de rechtbank heeft gedaan, geconstateerd dat van de datum in ieder geval het getal ‘14’ leesbaar is. Het Hof neemt op grond hiervan aan dat het bezwaarschrift, nu nader bewijs met betrekking tot de gestelde datum 9 april ontbreekt, op maandag 14 april 2008 ter post is bezorgd, na afloop van de bezwaartermijn.
Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat er sprake is geweest van een verschoonbare termijnoverschrijding heeft de rechtbank, gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.4. Anders dan belanghebbende stelt is niet van belang of de heffingsambtenaar al dan niet zorgvuldig heeft gehandeld bij zijn oordeel omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. De belastingrechter dient ambtshalve te onderzoeken of de wettelijke termijnen in acht zijn genomen (zie ook Hoge Raad 13 mei 2011, LJN BQ4291).
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Aan inhoudelijke behandeling van de waardebeschikking komt het Hof niet toe.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 5 april 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.