Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2012, BW7906, 11-00089

Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2012, BW7906, 11-00089

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 mei 2012
Datum publicatie
13 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW7906
Formele relaties
Zaaknummer
11-00089
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:75

Inhoudsindicatie

Bezwaarschrift kan niet worden beschouwd als taxatierapport: slechts forfaitaire vergoeding van kosten van professionele bijstand

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00089

31 mei 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z, belanghebbende,

gemachtigden mr. C.J.J.C. Arnouts en mr. A.M. Bos (Boekel de Nerée, Amsterdam),

tegen

de uitspraak in de zaak no. AWB 10/3832 van de rechtbank Amsterdam in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), gedateerd 31 december 2009, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend A-straat 0 te P (hierna: de onroerende zaak) op de waardepeildatum 1 januari 2008, belastingjaar 2009 (hierna: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 1.653.000. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 1 juli 2010 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 1.521.000. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende tevens een proceskostenvergoeding van € 218 toegekend.

1.2. Belanghebbende heeft bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar. Bij uitspraak van 20 december 2010, verzonden op 27 december 2010, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding, de vergoeding voor de proceskosten in de bezwaarfase vastgesteld op € 318, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 218,50 en de inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden.

1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is – per fax – bij het Hof ingekomen op 4 februari 2011, aangevuld bij brief van 8 maart 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend, aangevuld bij brief van 30 mei 2011.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1.1. Bij brief van 2 februari 2010 deelde B (Makelaarsgroep C, vestiging P en Omstreken BV) (hierna: respectievelijk B en C) namens belanghebbende de heffingsambtenaar – voor zover van belang – mede:

“Bijgaande treft u de bezwaarschriften inzake het bovengenoemd adres, graag verzoeken wij u deze in behandeling te nemen.”

2.1.2. Als bijlage bij voormelde brief was gevoegd een brief van 28 januari 2010, waarin – voor zover van belang – is vermeld:

“Hierbij dien ik, B, makelaar/taxateur RMT geregistreerd (…) namens mijn opdrachtgever (…) (Hof: belanghebbende) een bezwaarschrift in tegen de door uw dienst vastgestelde waarde van de onroerende zaak genoemd in bovenstaand biljetnummer. Het bezwaar behelst de waarde van het adres A-straat 0 te P.

(…)

De in het taxatieverslag gebruikte objectomschrijving is correct. Het gaat hier om een winkelruimte, bestaande uit de begane grond met uitbouw alsmede het souterrain doorlopend onder de uitbouw. Het geheel is gelegen in een drukke A - 1 winkelstraat in het […]”. Ook de kadastrale aanduiding is correct.

De verdeling en opgave van de opgegeven oppervlakte van de diverse ruimten is correct per peildatum 1 januari 2008. Tevens is de door de dienst gebruikte kapitalisatiefactor een juiste weergave van de onroerend goed markt.

Het verschil is gelegen in de door de dienst gebruikte huurwaarde van de winkel cum annexis. Deze is vastgesteld in het taxatieverslag op ruim € 125.000,-- netto per jaar. Feit is dat de huidige huurwaarde, na zwaar onderhandelen met de huidige gebruiker / huurder € 110.000,-- netto per jaar bedraagt. Ik verwijs hiervoor naar het bijgesloten huurcontract welke nog steeds van toepassing is. Gesteld kan worden dat de betaalde huurprijs een economische actuele volledig marktconforme huurwaarde is.

De huidige huurwaarde gekapitaliseerd met de gebruikte kapitalisatiefactor betekent dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2008 door ondergetekende geschat wordt op € 1.452.000 (…).

Derhalve verzoek ik u namens belastingplichtige om (…) het taxatieverslag met waardebeschikking nummer (…) aan te passen tot de grondslag zoals hierboven door mij geschat op € 1.452.000,--. Vervolgens dient het bedrag van de aanslag aangepast te worden.

(…)

Ten slotte verzoek ik namens (…) (Hof: belanghebbende) om de gemaakte kosten behorende bij dit bezwaarschrift vergoed te krijgen na uitspraak.

(…)

Bijlagen:

- gecombineerde aanslag

- taxatieverslag

- huurcontract”

2.2. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 1 juli 2010 de vastgestelde waarde verminderd tot € 1.521.000 alsmede de aanslag verminderd. De heffingsambtenaar overwoog hierbij onder meer het volgende:

“Uw verzoek om vergoeding van de door u gemaakte kosten in de bezwaarfase wordt toegewezen. Het betreft hier een proceskostenvergoeding terzake van professionele externe rechtsbijstand. Het bedrag van de vergoeding is berekend conform de wettelijke regeling “Besluit proceskosten bestuursrecht”. Ik geef u hierna de berekening van de vergoeding, te weten:

Indienen bezwaarschrift 1 punt x € 218,- x wegingsfactor 1 = € 218,-”

2.3.1. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij brief van 12 juli 2010 bericht niet akkoord te gaan met de door deze voorgestelde berekening. Belanghebbende verzocht de heffingsambtenaar de kosten zoals door belanghebbende gespecificeerd te voldoen conform artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 ad € 81,23 per uur exclusief omzetbelasting. De kosten waren gespecificeerd in een nota van 6 april 2010 van C aan belanghebbende en luidde als volgt:

omschrijving werkzaamheden aantal uren uurtarief totaal

overleg en bespreken stukken met cliënt 2 € 90 € 180,00

Bezichtiging object, incl. reistijd 1,5 € 90 € 135,00

Inlezen in WOZ-problematiek m.b.t. ITZA 1 € 90 € 90,00

Opstellen en uitwerken taxatierapport 4 € 90 € 360,00

Recherchekosten (o.a. Kadaster) € 25,00

Opstellen ITZA en mailverkeer hr. D 2 € 90 € 180,00

Bespreken eindresultaat met cliënt (incl. 2010) 1 € 90 € 90,00

Subtotaal € 1.060,00

Kantoorkosten 10% € 106,00

Subtotaal € 1.166,00

19% BTW € 221,54

Totaal € 1.387,54

2.3.2. De heffingsambtenaar deelt belanghebbende bij brief van 23 juli 2010 mee diens brief van 12 juli 2010 aan de rechtbank te hebben door gezonden.

2.4. Tot de stukken behoort een brief van 13 augustus 2010 van belanghebbende aan B betreffende een machtiging voor het voeren van procedures met betrekking tot WOZ-beschikkingen. In deze brief is – voor zover van belang – vermeld:

“Hierna treft u de machtiging aan m.b.t. het indienen en afhandelen van bezwaar- en beroepschriften ter zake van opgemelde aangelegenheid.

Ondergetekende,

(…) (belanghebbende)

verleent hierbij machtiging aan:

(…) (B)

inhoudende het verrichten van alle handelingen, met de macht van substitutie, ten behoeve het indienen en de afwikkeling van bezwaar- en beroepschriften tegen opgelegde WOZ-aanslagen.”

2.5. Als productie 3 bij de pleitnotitie van belanghebbende bij de mondelinge behandeling door de rechtbank zijn onder meer overgelegd de eerder genoemde brief van 28 januari 2010 en de in deze brief vermelde bijlagen, alsmede een bescheid voorzien van de kop ‘Berekening huurwaarde A-straat 0 begane grond en souterran via ITZA methodiek / peildatum 1-1-2008 belastingjaar 2009’.

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard, waarbij zij – voor zover van belang – het volgende heeft overwogen. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“10. De rechtbank ziet aanleiding het aantal uren dat kan worden toegeschreven aan werkzaamheden van een deskundige te beperken. De posten ‘overleg en bespreken stukken met cliënt’ en ‘Bespreken eindresultaat met cliënt’ zijn naar hun aard handelingen die worden verricht in het kader van rechtsbijstandverlening. De keuze van eiser om deze handelingen door een taxateur te laten verrichten leiden er niet toe dat daarvoor een hoger bedrag kan worden vergoed dan die welke in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair zijn bepaald. Ook het ‘opstellen en uitwerken taxatierapport’, dat in het bezwaarschrift is geïncorporeerd en daarvan deel uitmaakt, merkt de rechtbank aan als verlening van rechtsbijstand.

De rechtbank stelt vast dat het dossier geen taxatie bevat die aan de hand van de ITZA-methode is opgemaakt. De daarmee verband houdende kosten behorende dan ook niet tot de kosten die eiser in verband met de procedure in redelijkheid heeft moeten maken. Aan de niet in tijd gespecificeerde post ‘e-mailverkeer met hr D’ kent de rechtbank een half uur toe. Ook de post ‘Bezichtiging object, incl reistijd’ komt in aanmerking voor vergoeding. Uit het vorenstaande vloeit voort dat twee uren als kosten van een deskundige dienen te worden vergoed.

11. De hoogte van het te vergoeden uurtarief dient te worden vastgesteld aan de hand van Artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken.

(…)

De rechtbank acht een vergoeding van € 50 per uur, inclusief omzetbelasting, redelijk. Weliswaar is een taxateur een deskundige zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, Besluit proceskosten bestuursrecht, maar de taxatiewerkzaamheden zijn niet zodanig van wetenschappelijke of bijzondere aard dat daaraan het maximumtarief dient te worden toegekend. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift / taxatierapport, waarvan het taxatietechnisch deel slechts bestaat uit een verwijzing naar de huurovereenkomst, acht de rechtbank een hoger uurtarief in het onderhavige geval niet aangewezen.

12. Tevens ziet de rechtbank aanleiding eiser in aanmerking te brengen voor de forfaitaire vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eiser heeft weliswaar aangegeven van die vergoeding af te zien maar deze stellingname dient te worden toegeschreven aan de door eiser voorgestane - onjuiste - etikettering van deze kosten.

De hoogte van deze vergoeding is door verweerder in de uitspraak op bezwaar overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 218, als vergoeding van 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift. Deze vergoeding is niet te laag.

13. Nu de gestelde ‘Recherchekosten’ door eiser niet zijn gespecificeerd, kan niet worden vastgesteld of deze kosten op grond van artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden aangemerkt als mogelijk te vergoeden kosten. De rechtbank wijst het verzoek daarom ook ten aanzien van deze post af.

14. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard. De totale te vergoeden proceskosten, toe te rekenen aan de bezwaarfase, bedraagt, gelet op het vorenstaande, € 318.

15. De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor ¼). De rechtbank is van oordeel dat het gewicht van de beroepszaak als zeer licht moet worden gekwalificeerd. Voor vergoeding van de overige door eiser genoemde proceskosten, te weten de kosten van een tweede gemachtigde, acht de rechtbank geen termen aanwezig.”

4. Geschil in hoger beroep

In geschil is de hoogte van de aan belanghebbende voor de bezwaarfase toegekende kostenvergoeding.

Tevens is in geschil of aan belanghebbende een schadevergoeding dient te worden toegekend.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de brief van 28 januari 2010 (opgenomen in onderdeel 2.1.2 van deze uitspraak) met de daarin vermelde bijlagen dient te worden aangemerkt als een taxatierapport, opgesteld door een daartoe bevoegde deskundige.

De heffingsambtenaar stelt daartegenover dat van een taxatierapport geen sprake is, en dat deze brief met bijlagen als een bezwaarschrift moet worden aangemerkt dat de juridische onderbouwing omvat met daarin uiteraard opmerkingen over de waardebepaling en dat in dit bezwaarschrift niet eens een rapportage wordt genoemd. Volgens de heffingsambtenaar bevat de machtiging van 13 augustus 2010, gericht aan B, een juridische volmacht die losstaat van deskundigenwerkzaamheden.

6.2. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bezwaarschrift dat in wezen als een taxatierapport zou moeten dan wel kunnen worden aangemerkt. De inhoud van de desbetreffende brief is volgens het Hof juridisch en niet taxatietechnisch van aard. Daarbij komt dat het geschil in feite één punt betrof, te weten de huurwaarde. Over de oppervlakte en de kapitalisatiefactor bestond tussen partijen geen verschil van mening. De brief kan naar het oordeel van het Hof daarom niet als een deskundigenrapport/taxatierapport worden aangemerkt nu daarin enkel de feitelijke huurprijs als argument is ingebracht. De door belanghebbende in dit verband gemaakte kosten kunnen niet worden aangemerkt als kosten ter zake van een taxatierapport.

6.3. Gelet op het onder 6.2 overwogene is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar belanghebbende voor de kosten van professionele rechtsbijstand in de bezwaarfase terecht een vergoeding van € 218 heeft toegekend. Het Hof ziet geen redenen voor toekenning van een hogere vergoeding.

6.4. De vraag of de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden door de voor vergoeding in aanmerking te nemen uren te beperken tot twee behoeft niet meer te worden beantwoord nu, gelet op het hiervoor onder 6.2 overwogene, ervan uitgegaan dient te worden dat geen sprake is van een taxatierapport.

6.5. Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat de door de rechtbank voor de beroepsprocedure toegekende proceskostenvergoeding te laag is, omdat de rechtbank een onjuiste wegingsfactor heeft toegepast.

Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank met betrekking tot de hoogte van de wegingsfactor in redelijkheid kunnen oordelen zoals zij heeft gedaan.

6.6. Belanghebbende verzoekt een schadevergoeding voor schade die hij heeft geleden en zal lijden.

Dienaangaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld, noch is daarvan overigens gebleken waaruit kan worden afgeleid dat, en zo ja in hoeverre, belanghebbende schade heeft geleden.

Voor zover belanghebbendes verzoek ziet op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, moet dit worden afgewezen, reeds omdat de redelijke termijn sedert de indiening van het hoger beroep op 4 februari 2011 niet is overschreden.

6.7. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

6.8. De heffingsambtenaar heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Dit brengt mee dat hetgeen door de heffingsambtenaar is aangevoerd geen bespreking behoeft nu het Hof de door de rechtbank voor de bezwaarfase toegekende vergoeding niet op een lager bedrag kan stellen.

Slotsom

6.9. Op grond van al het vorenoverwogene dient te worden geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 31 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.