Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-06-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1808, 11-00606

Gerechtshof Amsterdam, 13-06-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1808, 11-00606

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 juni 2013
Datum publicatie
11 november 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:1808
Formele relaties
Zaaknummer
11-00606

Inhoudsindicatie

Terugwijzing rechtbank houdt in hoger beroep geen stand. De inspecteur heeft de in redelijkheid van hem te vergen onderzoeksinspanning verricht en niet gezegd kan worden dat hij onzorgvuldig is geweest in de voorbereiding van zijn uitspraak op bezwaar.

Uitspraak

kenmerk 11/00606

13 juni 2013

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam, de inspecteur.

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/5803 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

de inspecteur

en

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. M.J. van Dam (Van Dam & Kruidenier Advocaten).

1 Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 27 mei 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.533.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 15 oktober 2009, de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 27 juni 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de inspecteur opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 juli 2011, aangevuld bij brief van 12 augustus 2011. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

Op 10 april 2013 zijn van de inspecteur nadere stukken ingekomen. Van deze stukken is een afschrift aan de gemachtigde gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

"2.1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2003 in Nederland.

2.2.

In het jaar 2003 werkte eiser in loondienst op het binnenvaartschip motorschip[A] (hierna: het schip). Heel 2005 staat eiser op de loonlijst van [B] S.A., een vennootschap naar Luxemburgs recht (hierna ook [B]). [B] maakt onderdeel uit van [C] te [plaats].

2.3.

De eigenaar van het schip is in 2003 [D] (hierna: [D]). [D] is woonachtig te [plaats] in Nederland.

2.4.

Het Nederlandse ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft op 22 november 2001 aan eigenaar [D] een rijnvaartverklaring voor het schip afgegeven. In de verklaring is onder meer vermeld dat het schip wordt geacht ingevolge artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte tot de Rijnvaart te behoren. Als exploitant is op de verklaring vermeld: “Scheepvaartonderneming [A] samen met [B] A.G. woonplaats/gevestigd te [plaats]”

2.5.

Het schip voer in 2003 op diverse Europese binnenwateren waaronder de Rijn."

2.2.

Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. Het Hof voegt daaraan nog de volgende feiten toe.

2.3.1.

Tot de bijlagen bij het verweerschrift van de inspecteur in eerste aanleg behoort een afschrift van een op 24 februari 2006 door het Centrum commun de la sécurité sociale te Luxemburg aan belanghebbende afgegeven verklaring E 101 (Attestation concernant la législation applicable) onder meer inhoudende dat belanghebbende vanaf 4 januari 2006 in dienst is van '[B] SA [E]' en dat hij vanaf die datum als verzekerde onderworpen is aan de wetgeving van Luxemburg.

2.3.2.

Voorts behoort tot die bijlagen een afschrift van een op 23 februari 2006 door de Caisse de maladie des ouvriers te Luxemburg aan belanghebbende afgegeven verklaring E 104 (Attestation concernant la totalisation des périodes d'assurance, d'emploi ou de résidence) inhoudende dat belanghebbende van 1 juli 2002 tot en met 31 oktober 2005, en vanaf 4 januari 2006, verzekerd is geweest voor bepaalde risico's.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in de eerste plaats in geschil of de rechtbank de zaak terecht heeft terugverwezen naar de inspecteur teneinde opnieuw op het bezwaar te beslissen. De inspecteur betwist deze beslissing; belanghebbende acht haar terecht.

3.2.

Indien het gelijk op het eerste geschilpunt aan de inspecteur is, is vervolgens in geschil of belanghebbende voor de volksverzekeringen verzekeringsplichtig is in Nederland, en zo ja of terecht premie van hem is geheven.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.4.

Voor het geval het Hof toekomt aan het in 3.2 vermelde geschilpunt en het gelijk daarbij aan belanghebbende is, is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag dient te worden verminderd met het daarin begrepen bedrag aan premie volksverzekeringen. Voor het geval daarbij het gelijk aan de inspecteur is, is tussen partijen niet in geschil dat het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.

3.5.

Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur zich ermee akkoord verklaard dat ook voor het geval hij door het Hof in het gelijk wordt gesteld, de kostenveroordeling in eerste aanleg in stand blijft.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing