Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1874, 11/00706

Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1874, 11/00706

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 april 2013
Datum publicatie
10 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:1874
Formele relaties
Zaaknummer
11/00706
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.54

Inhoudsindicatie

De activiteiten van belanghebbende waren op het relevante beoordelingsmoment (het moment dat belanghebbende de door hem geëxploiteerde horecagelegenheid aan een derde in eigendom heeft overgedragen) niet gericht op een verplaatsing van zijn onderneming met behoud van de identiteit daarvan. Belanghebbende heeft met en door de overdracht van de horecagelegenheid zijn onderneming gestaakt.

Uitspraak

kenmerk 11/00706

18 april 2013

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: J.W. Kemper FB,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/6854 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 18 december 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.089.903 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.212.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 30 november 2010, de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 28 juli 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 september 2011, aangevuld bij brief van 14 oktober 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.14 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, evenals in de hierna opgenomen citaten uit deze uitspraak, aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. Tot 1 juli 2007 exploiteerde eiser een horecagelegenheid in [locatie 1] onder de naam[bedrijf A].

2.2.

Per 1 juli 2007 heeft eiser de horecagelegenheid verkocht en geleverd aan[B] voor een bedrag van € 1.300.000.

2.3.

De boekwinst terzake van de verkoop bedraagt € 1.063.888.

2.4.

Eiser en de in 2.2 genoemde persoon hebben op 16 mei 2007 een koopovereenkomst getekend. In deze koopovereenkomst is onder meer – voor zover relevant – het volgende bepaald:

Koopcontract

(…)

komen overeen:

Verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt:

a. een bedrijfspand met erf, grond en verdere aanhorigheden, ingebruik als bar-bistro-restaurant, staande en gelegen aan de [A-straat 1] [locatie 1] (…)

b. de in artikel 10 bedoelde, zich in of aan het verkochte bevindende roerende zaak/zaken.”

“Artikel 16

Verkoper zal zijn onderneming staken.

Koper aanvaardt dat 7 medewerkers in full time dienstverband bij het restaurant werkzaam zijn, 1 medewerker voor 50% en 1 medewerker voor twee dagen bij het restaurant werkzaam zijn. Koper zal deze werknemers bij een andere onderneming onderbrengen, in nieuw dienstverband.

Koper neemt de verplichtingen uit het automatiseringscontract van verkoper over.

(…)”

2.5.

Voorts hebben eiser en koper een ongedateerde overeenkomst tot verkoop van activa van [bedrijf A] getekend waarin onder meer het volgende is bepaald (inclusief doorhalingen):

In aanmerking nemende dat:

a) verkoper een horecaonderneming verkoopt, die hij voor eigen rekening en risico heeft gedreven, welke onderneming is gelegen te[locatie 1] aan de [A-straat 1], plaatselijk bekend onder de naam “[bedrijf A]”;

b) verkoper met de heer [B] op 16 mei 2007 een koopovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de verkoop van de onroerende zaak waarin “[bedrijf A]” is gevestigd, waarbij de heer [B] optrad voor nader te noemen meester;

c) in voornoemde koopovereenkomst is opgenomen dat, kort gezegd, verkoper zijn onderneming zal staken en tegelijkertijd het personeel zal overdragen aan de partij voor wie de heer [B] koopt, alsmede de verplichtingen uit het automatiseringscontract en voorraden;

d) partijen feitelijk bedoeld hebben de activa van de onderneming die in de onroerende zaak wordt gedreven – met de onroerende zaak – mee over te dragen;

e) daartoe thans nadere bepalingen worden overeengekomen strekkende tot vastlegging van de wederzijdse rechten en verplichtingen van partijen, teneinde de overdracht van de nader te noemen activa van de onderneming te formaliseren en de onderneming als lopende zaak te kunnen voortzetten;

f) (…)

Artikel 1 Verkoop

Verkoper verkoopt hierbij aan koper, gelijk koper koopt van verkoper, de navolgende tot de onderneming behorende activa:

a) de van de onderneming per 1 juni 2007, hierna te noemen “de overdrachtsdatum” uitmakende gehele bedrijfsinventaris zoals onder meer omschreven in de (door [...]) opgestelde lijst, die is opgenomen als bijlage 1;

b) de goodwill van de onderneming, onder meer bestaande uit, doch niet beperkt tot:

I. het klanten- en relatiebestand (bijlage 2) Niet van toepassing

II. de handelsnamen, te weten “[bedrijf A]” en alle overige handelsnamen waarin de herkenbare combinatie van de woorden “[bedrijf A]” is vervat;

III. de navolgende telefoon- en telefaxnummers (…)

IV. alle rechten op de alle websites en emailadressen van de onderneming, zoals hieronder opgenomen:

www.[bedrijf A].nl

info@[bedrijf A].nl

www.[bedrijf A].nl

info@[bedrijf A].nl

V. voorzover van toepassing alle overige aan de onderneming gerelateerde intellectuele eigendomsrechten als vermeld in bijlage 6.

c) Voorzover van toepassing de orderportefeuille als omschreven op de lijst die is overgelegd als bijlage 7;

d) de voorraden als bedoeld op de lijst die is overgelegd als bijlage 8 welke voorraad bij partijen genoegzaam bekend is en waarvan zij geen nadere omschrijving verlangen

e) de contracten waar mogelijk gespecificeerd in bijlage 9;

f) de voor de ongestoorde uitoefening van de onderneming vereiste en voor overdracht vatbare vergunningen als vermeld op de lijst, die is opgenomen als bijlage 10; volledige vergunningen

g) de tussen de verkoper en derden bestaande duurovereenkomsten betrekking hebbend op de onderneming, zoals (onder)huur en optierechten en verzekerings- en arbeidsovereenkomsten als vermeld op de lijst die is opgenomen als bijlage 11.

Artikel 5 Werknemers

a) Aan deze overeenkomst is een lijst gehecht (bijlage 12) van de door de koper over te nemen werknemers. De overgang van de werknemers wordt beheerst door de artikelen 7:662 e.v. BW, welke bepalingen zien op de wettelijke regeling voor werknemers ter zake de overgang van onderneming. (…)

Artikel 11 Non-concurrentiebeding doorhaling is niet van toepassing

Verkoper is niet voornemens om nog horeca-activiteiten te ontplooien. Verkoper garandeert zowel voor zichzelf als voor zijn rechtsvoorganger zich jegens koper om vanaf de overdrachtsdatum gedurende een periode van 3 jaar zich te onthouden van:

a. iedere concurrerende activiteit binnen [locatie 1] respectievelijk iedere activiteit waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat deze schadelijk kan zijn voor koper;

b. het in dienst nemen of tewerkstellen van werknemers die in de daaraan voorafgaande periode werkzaam zijn geweest binnen de onderneming;

c. het op welke wijze dan ook benaderen van klanten c.q. relaties behorende tot de onderneming;

tenzij partijen hierover een nadere overeenkomst sluiten.

2.6.

Bij de gedingstukken bevindt zich een personeelslijst met zestien namen, waarvan er drie zijn doorgestreept, alsmede een lijst van de door de koper overgenomen inventaris.

2.7.

Na de verkoop van de onderneming is eiser actief geweest in het zoeken naar een over te nemen horecabedrijf.

2.8.

Eind 2007 kreeg eiser de mogelijkheid om een restaurant in [locatie 2] over te nemen. Deze transactie is uiteindelijk niet tot stand gekomen.

2.9.

In een brief van 27 december 2007 heeft eiser aan verweerder verzocht of de vorming van een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) mogelijk is ter zake van de verkoop in [locatie 1] en afboeking van deze HIR ter zake van de aankoop in [locatie 2].

2.10.

Met een brief van 14 maart 2008 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat sprake is van een staking en dat toepassing van een HIR niet mogelijk is.

2.11.

Op 3 augustus 2009 heeft eiser aan verweerder verzocht om een standpunt met betrekking tot de HIR met het oog op de aankoop van een hotel-restaurant en pand in [locatie 3]. Nadat verweerder aan eiser heeft meegedeeld dat zijn standpunt niet is gewijzigd, gaat de aankoop van [locatie 3] niet door.

2.12.

Met dagtekening 18 december 2009 is door verweerder de aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 opgelegd. Daarbij is verweerder uitgegaan van een staking van de onderneming en heeft hij geen rekening gehouden met de vorming van een HIR.

2.13.

In november 2009 (levering 4 januari 2010) heeft eiser horecagelegenheid “[bedrijf B]” te [locatie 4] gekocht. Het betreft een café/tapas-restaurant waarbij de goodwill, de inventaris, het pand alsmede het aanwezige personeel is overgenomen.

2.14.

Eveneens in november 2009 heeft eiser restaurant “[bedrijf C]” te [locatie 5] overgenomen.”

2.2.Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit, met dien verstande dat de rechtbank onder 2.2 van haar uitspraak abusievelijk de datum 1 juli 2007 in plaats van 1 juni 2007 heeft opgenomen.

2.3.

Ter zitting van het Hof van 6 maart 2013 heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“Voordat ik[bedrijf A] exploiteerde, had ik een horecagelegenheid in de [B-straat] in [locatie 5]. Die heb ik verkocht. Daarbij heb ik een herinvesteringsreserve gevormd, die ik heb aangewend bij de koop van[bedrijf A].

(...)

Het pand van de horecagelegenheid ‘[bedrijf C]’ te [locatie 5] huurde ik; van die zaak heb ik slechts de inventaris gekocht. Ik wilde een klein zaakje beginnen om weer in de markt te komen en klanten te werven. Die klanten komen nu naar [bedrijf B]. [bedrijf C] heb ik in april 2011 weer verkocht."

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende zijn onderneming heeft gestaakt en of, als gevolg daarvan, geen herinvesteringsreserve (hierna: HIR) gevormd kan worden ter zake van de behaalde boekwinst.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing