Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1949, 12/00027 en 12/00028
Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1949, 12/00027 en 12/00028
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 juli 2013
- Datum publicatie
- 1 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:1949
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:550, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/00027 en 12/00028
Inhoudsindicatie
Er is geen sprake van een bevoegdheidsgebrek; de ambtenaren die de UTB en de beschikking hebben vastgesteld waren gemandateerd.
Belanghebbende in diens hoedanigheid van aangever is schuldenaar. Het is niet mogelijk via een verzoek ex artikel 78, lid 3, CDW de persoon van de aangever achteraf te wijzigen. Het bepaalde in artikel 5, lid 4, CDW staat daaraan in de weg.
Uitspraak
Kenmerken 12/00027 en 12/00028
11 juli 2013
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[A]B.V. te [P], belanghebbende,
gemachtigde mr. ing. B.J.B. Boersma (Customs Knowledge B.V.),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken AWB 10/6017 en 10/6018 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de Minister van Economische Zaken, de Minister, en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Nijmegen, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Procedure inzake hoger beroep 12/00027
De Minister heeft met dagtekening 17 maart 2010 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 210.151,32 aan antidumpingrechten.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Minister bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2010 de UTB gehandhaafd.
Procedure inzake hoger beroep 12/00028
De inspecteur heeft bij beschikking, gedagtekend 1 juni 2010, het verzoek van belanghebbende om herziening van 13 aangiften te invoer afgewezen.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2010 de beschikking gehandhaafd.
Beide zaken
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de Minister en de inspecteur. Bij uitspraak van 9 januari 2012 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 januari 2012. De Minister en de inspecteur hebben tezamen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Belanghebbende heeft in de periode van 22 maart 2007 tot en met 5 oktober 2007, in opdracht van [X], 13 aangiften ten invoer gedaan voor pijpfittingen van oorsprong uit India. Belanghebbende heeft deze aangiften gedaan op eigen naam en voor eigen rekening. Zij heeft de door haar verschuldigde douanerechten (€13.268,92) voldaan.
Achteraf is vastgesteld dat de goederen van Chinese oorsprong zijn. Op grond van Verordening (EG) nr. 964/2003 is daarom een definitief antidumpingrecht verschuldigd. Op 29 juli 2009 heeft de Minister schriftelijk zijn voornemen kenbaar gemaakt om € 210.151,32 aan antidumpingrechten na te vorderen.
Bij brief van 12 augustus 2009 heeft belanghebbende de inspecteur bericht dat de aangiften ten onrechte en bij vergissing op eigen naam en rekening zijn gedaan, in plaats van als directe vertegenwoordiger van [X]. Zij heeft onder verwijzing naar artikel 78 van het CDW en onderdeel 2.00.00, paragraaf 3.3, van het Handboek Douane verzocht om de aangiften te wijzigen, zodanig dat deze niet langer moeten worden geacht op eigen naam en rekening te zijn gedaan, doch met toepassing van directe vertegenwoordiging.
Bij brief van 1 september 2009 heeft de Minister belanghebbende bericht dat hetgeen zij heeft aangevoerd geen reden is om van voorgenomen navordering af te zien.
Bij brief van 4 september 2009 heeft belanghebbende bij de inspecteur aangedrongen op een beslissing over het onder 2.3 genoemde verzoek om wijziging van de aangiften.
Bij brief van 5 oktober 2009 heeft de Minister bericht dat hij heeft besloten te onderzoeken of het door belanghebbende gestelde met betrekking tot de overgelegde machtiging door [X] wordt onderschreven en dat hij daartoe een UTB aan [X] zal sturen. Met belanghebbende is afgesproken dat de beslissing op het verzoek om herziening en de beslissing over het al dan niet uitreiken van een UTB zullen worden aangehouden.
Bij brief van 3 maart 2010 heeft de inspecteur zijn voornemen kenbaar gemaakt om het verzoek om herziening af te wijzen. Bij brief van 11 maart 2010 heeft de gemachtigde hierop gereageerd.
Met dagtekening 17 maart 2010 heeft de Minister de bestreden UTB aan belanghebbende uitgereikt.
Bij beschikking van 1 juni 2010 heeft de inspecteur het verzoek tot wijziging van de aangiften afgewezen.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een volmacht welke op 15 maart 2007 door [X] is afgegeven aan belanghebbende. Hier in is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“AUTHORIZATION FOR HANDLING CUSTOMS FORMALITIES (...)
The undersigned: [X] s.r.o
(...)
herewith authorises : [A]BV
(...)
To handle all customs formalities of the undersigned on the undersigned’s behalf in The Netherlands and to act as limited tax representative in respect of the VAT, the VAT listing and the intrastat declaration. All such in accordance with article 5 clause 2, first dash of the Community Customs Code (EEC Regulation no. 2913/92).
(...)”
3 Geschil in hoger beroep
Tussen belanghebbende en de Minister (zaak 12/00027) is in geschil of de bevoegdheidsregels zijn geschonden bij het uitreiken van de UTB, hetgeen belanghebbende stelt doch de Minister betwist.
Zo het gelijk met betrekking tot 3.1.1. aan de Minister is, is in geschil of belanghebbende op goede gronden als schuldenaar is aangemerkt, hetgeen de Minister stelt doch belanghebbende betwist.
Tussen belanghebbende en de inspecteur (zaak 12/00028) is in geschil of de bevoegdheidsregels zijn geschonden bij het vaststellen van de beschikking op de voet van artikel 78 van het CDW, hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist.
Zo het gelijk met betrekking tot 3.2.1. aan de inspecteur is, is in geschil of de inspecteur op grond van artikel 78 van het CDW gehouden is om de litigieuze aangiften zodanig te wijzigen dat niet langer sprake is van aangiften op eigen naam en voor eigen rekening van belanghebbende, maar van aangiften op naam en voor rekening van [X], hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.