Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2014, 11/00938 en 11/00939

Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2014, 11/00938 en 11/00939

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 juli 2013
Datum publicatie
24 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:2014
Formele relaties
Zaaknummer
11/00938 en 11/00939

Inhoudsindicatie

Belanghebbende verricht diensten zoals het geven van bedrijfsadviezen en vertaalwerkzaamheden ten behoeve van ondernemingen die zaken doen in China. Naar het oordeel van het Hof vormen de activiteiten geen bron van inkomen, nu belanghebbende van haar activiteiten rederlijkerwijs geen voordeel kon verwachten. Terecht is geen (ondernemings)verlies uit werk en woning vastgesteld.

Uitspraak

Kenmerken 11/00938 en 11/00939

4 juli 2013

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 05/1689 en AWB 11/5245 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 19 november 2004 aan belanghebbende over het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 68. Gelijktijdig is het verlies uit werk en woning (fictief) vastgesteld op nihil, zonder daarin een ondernemingsverlies te begrijpen.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag Ziekenfondswet (hierna: Zfw) opgelegd berekend naar een premiegrondslag van nihil.

1.3.

Na tegen de hiervoor onder 1.1 gemelde aanslag, de (fictieve) verliesvaststellingsbeschikking en boetebeschikking gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 9 maart 2005, de aanslag en de (fictieve) verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.

1.4.

Bij uitspraak van 2 november 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de onder 1.3 gemelde uitspraak op bezwaar en het door belanghebbende met instemming van de inspecteur rechtstreeks ingestelde beroep tegen de onder 1.2 gemelde aanslag ongegrond verklaard.

1.5.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 13 december 2011, aangevuld bij fax van 10 januari 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Op 22 mei 2013 zijn - op verzoek van het Hof - nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“2.1. Eiseres verricht onder de naam [A] diensten, zoals het geven van bedrijfsadviezen, bemiddeling, marktonderzoek en vertaalwerkzaamheden ten behoeve van ondernemingen die zaken wensen te doen in of met China. Eiseres heeft zich in de loop der jaren ertoe gezet een organisatie op te bouwen die erop is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijke productieproces, met het oogmerk om winst te behalen en treedt als zodanig op die wijze naar buiten via bijvoorbeeld een eigen website, folders, vermelding in de telefoongids en promotieactiviteiten op talrijke bedrijfsseminars en bijeenkomsten.

2.2.

In de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 (hierna: de aangifte IB/PVV), heeft eiseres een winst uit onderneming vermeld van € 1.446 negatief. Overige inkomsten zijn in de aangifte IB/PVV niet vermeld.

2.3.

Over de jaren 1996 tot en met 2001 heeft eiseres de volgende resultaten behaald:

Jaar    Resultaat

1996     fl. 11.148 negatief

1997    fl. 12.660 negatief

1998    fl. 11.115 negatief

1999    fl. 3.731 negatief

2000    fl. 1.900 negatief

2001    fl. 1.862 negatief

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.3.

In de aangifte IB 2002 is als zelfstandigenaftrek € 6.358 opgenomen. Het door belanghebbende voorgestane ondernemingsverlies voor 2002 bedraagt -/- € 7.804 (negatief € 1.446 + negatief € 6.358). Door de inspecteur is het verlies uit werk en woning (fictief) vastgesteld op nihil, zonder daarin een ondernemingsverlies te begrijpen.

2.4.

Belanghebbende heeft bij haar hoger beroepschrift als bijlagen omzetgegevens voor de jaren 1996 tot en met 2004 aangeleverd en kopieën van aangiften omzetbelasting voor verschillende tijdvakken (2e kwartaal 2006, 4e kwartaal 2006, 4e kwartaal 2007, 3e kwartaal 2008, 3e kwartaal 2009, 4e kwartaal 2010). Door belanghebbende zijn voorts, op verzoek van het Hof, in hoger beroep jaarstukken en aangiften IB over de jaren 2004 tot en met 2009 overgelegd. De jaarstukken over het jaar 2003 zijn als bijlage 5 bij het verweerschrift in eerste aanleg gevoegd.

2.5.

In de fiscale winst- & verliesrekeningen voor de jaren 2003 tot en met 2009 is, voor zover relevant, opgenomen (bedragen in euro en afgerond):

Baten

Winst/Verlies

2003

505

-/- 2.443

2004

90

-/- 1.544

2005

394

-/- 415

2006

10.738

9.045

2007

4.964

3.773

2008

5.466

3.263

2009

4.273

3.341

2.6.

In de door belanghebbende overgelegde aangiften IB voor de jaren 2004 tot en met 2009 is, voor zover relevant, opgenomen (bedragen in euro en afgerond):

Belastbare winst uit onderneming (na zelfstandigenaftrek en in aantal jaren een MKB-winstvrijstelling

2004

-/- 8.129

2005

-/- 8.801

2006

159

2007

-/- 4.730

2008

-/- 5.250

2009

-/- 4.653

In afwijking van de jaarstukken vermeldt de aangifte IB 2009 een winst vóór zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling van € 4.053.

2.7.

In een procedure over de aanslag IB 2001 van belanghebbende is op 2 juli 2010 door het Hof ’s-Hertogenbosch (nr. 09/00532, LJN BO1897) ten aanzien van de “objectieve winstverwachting” onder meer als volgt geoordeeld:

“4.8. Ter beoordeling van de vraag of ten aanzien van belanghebbendes activiteiten voldaan wordt aan het criterium van de objectieve winstverwachting, zijn de feiten en omstandigheden per eind 2001 maatgevend. Beoordeeld moet worden of per genoemde datum belanghebbende met betrekking tot die activiteiten redelijkerwijs kon verwachten dat deze haar in de toekomst per saldo, meer dan incidenteel, positieve opbrengsten zouden opleveren.

4.9.

Het Hof is van oordeel, dat ultimo 2001 bedoelde verwachting niet reëel was. Sedert 1996 is het behaalde resultaat negatief en belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat (de objectieve verwachting bestond dat) in de toekomst de bedrijfsresultaten zouden verbeteren. Het Hof neemt hierbij het volgende in overweging.

4.10.

Belanghebbende vermeldt in de bijlage bij de verlies- en winstrekening voor het onderhavige jaar dat de omzetverwachting die zij voor dat jaar had ten minste ƒ 70.500 bedroeg. De werkelijke opbrengsten bedroegen ƒ 310,20. Belanghebbende heeft het verschil tussen de prognose en de werkelijkheid als volgt toegelicht. Zij voert aan dat deels sprake is van gemaakte uren die deel uitmaken van de acquisitie en niet doorberekend kunnen worden. Voor het overige is, aldus belanghebbende, sprake van het niet-doorgaan of uitstellen van opdrachten, hetgeen een belangrijk deel is van het ondernemersrisico dat zij loopt. Het Hof volgt de door belanghebbende gegeven verklaring niet. De door haar opgevoerde acquisitie-uren behoren immers niet tot de omzet en zijn derhalve ten onrechte in de prognose opgenomen; belanghebbendes - impliciete - stelling dat een deel van de opdrachten slechts was uitgesteld, doch nog in de toekomst zouden worden gerealiseerd heeft zij niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Gegeven het zeer grote verschil tussen de prognose en de werkelijkheid, en de onaannemelijke verklaring voor dat verschil, acht het Hof de prognose ongeloofwaardig.

4.11.

Belanghebbende heeft de slechte bedrijfsresultaten verklaard door onder meer de volgende omstandigheden. Zij heeft te maken met beperkte markttoegang en oneerlijke mededinging. Enkele (semi-overheids)organisaties, de EVD, Fenedex, NCH, de kamers van koophandel en de diplomatieke vertegenwoordigingen samen met enkele grote landenconsultancys, de banken en de grote accountantskantoren, beheersen de vraag, respectievelijk behoefte, aan advies en bemiddeling om in China activiteiten te ontplooien; zij kanaliseren deze zodanig dat opdrachten onder een groep insiders worden verdeeld. De voorlichting van de EVD, het contacten leggen met handelspartners door de diplomatieke posten is gratis en vrijblijvend. De NCH-steunpunten in China brengen meestal ook niets in rekening. Bijna maandelijks wordt er reclame gemaakt voor diensten richting dezelfde cliënten in tijdschriften op het gebied van export en internationalisering, aldus belanghebbende.

4.12.

De geschetste negatieve omstandigheden zijn zodanig van aard, dat ultimo 2001 niet aannemelijk was dat zij in de toekomst zouden eindigen. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat zij bezig was en is met het oprichten van een nieuwe brancheorganisatie die onder andere tot doel heeft het stimuleren van eerlijke mededinging, maar zij heeft deze stelling niet, althans in onvoldoende mate, onderbouwd.”

Het Hof 's-Hertogenbosch heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft op 22 april 2011 (nr. 10/03541, LJN BQ2098) het beroep in cassatie tegen deze uitspraak ongegrond verklaard.

2.8.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof akte gevraagd van een door hem ter zitting afgelegde mondelinge verklaring. Op zijn verzoek is hem akte verleend. De door hem afgelegde mondelinge verklaring is vastgelegd in een afzonderlijk proces-verbaal. Ook dit proces-verbaal wordt met deze uitspraak meegezonden.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Bij het Hof spitst, evenals bij de rechtbank, het geschil zich toe op de vraag of de inspecteur ten onrechte geen verlies uit werk en woning heeft vastgesteld (met daarin een ondernemingsverlies begrepen).

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten en griffierecht

6 Beslissing