Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2147, 12/00008
Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2147, 12/00008
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 4 juli 2013
- Datum publicatie
- 24 juli 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:2147
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2011:BU6862
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2679, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/00008
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft op 22 mei 2009 een 5% belang in BEDRIJF C verworven. Behalve deze verwerving heeft belanghebbende in 2009 geen andere activiteiten ontplooid. Nu belanghebbende niet (nagenoeg) het gehele jaar door deelnemingen heeft gehouden, is het door haar in 2009 geleden verlies geen houdsterverlies als bedoeld in art. 20, vierde lid, Wet Vpb 1969.
Uitspraak
kenmerk 12/00008
4 juli 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst / Rijnmond / kantoor Rotterdam, de inspecteur
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/735 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de inspecteur
en
[X] B.V. te [Z], belanghebbende
gemachtigde: mr. drs. P. Boonstra (Van Campen & Partners Advocaten en Belastingadviseurs te Amsterdam)
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 18 december 2010 het door belanghebbende in het boekjaar 2009 geleden verlies van € 123.925 aangemerkt als een houdsterverlies in de zin van artikel 20, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb). Tevens heeft de inspecteur bij beschikking van dezelfde datum het saldo van de boekwaarde van de vorderingen en schulden op verbonden lichamen als bedoeld in artikel 20, vierde lid, onderdeel b, Wet Vpb vastgesteld op -/- € 15.000.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 28 januari 2011, de beschikkingen gehandhaafd.
Bij uitspraak van 2 december 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar alsmede de in 1.1 genoemde beschikkingen vernietigd.
Het door de inspecteur tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 januari 2012, aangevuld bij brief van 3 februari 2012. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop door belanghebbende is gereageerd bij conclusie van dupliek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres heeft op 22 mei 2009 een belang van 5% verworven in [BEDRIJF C] B.V. Dit belang had zij nog op 31 december 2009. Behalve deze verwerving heeft eiseres in 2009 geen andere activiteiten ontplooid.
Het boekjaar van eiseres is 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.
De periode van 22 mei 2009 tot en met 31 december 2009 is minder dan 90% van het boekjaar van eiseres.
Eiseres heeft als doel zich bezig te houden met houdster- en financieringsactiviteiten. Het door eiseres geleden verlies in 2009 is € 123.925. Dit verlies is ontstaan door kosten welke zijn gemaakt in het kader van houdsteractiviteiten.”
2.2.Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of het door belanghebbende geleden verlies in 2009 dient te worden aangemerkt als houdsterverlies in de zin van artikel 20, vierde lid, van de Wet Vpb.