Gerechtshof Amsterdam, 12-09-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3029, 12/00163
Gerechtshof Amsterdam, 12-09-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3029, 12/00163
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 september 2013
- Datum publicatie
- 13 november 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:3029
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2695
- Zaaknummer
- 12/00163
- Relevante informatie
- Waterschapswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 131
Inhoudsindicatie
Het is aan de heffingsambtenaar om zich ervan te vergewissen dat hij, gelet op artikel 131 van de Waterschapswet, bevoegd was uitspraak op bezwaar te doen .
Uitspraak
kenmerk 12/00163
12 september 2013
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[X] te[Z], belanghebbende,
gemachtigde A.F. van Hecke, de gemachtigde,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 07/2376 INGOMS van de rechtbank
‘s-Gravenhage in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap van Rijnland, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2005 aan belanghebbende een aanslag waterschapsbelastingen (omslag gebouwd) opgelegd voor het jaar 2005. De aanslag ad € 96,96 is berekend naar een heffingsgrondslag van € 688.655. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 1 maart 2007 heeft de heffingsambtenaar de aanslag verminderd tot een aanslag ad € 40, berekend naar een heffingsgrondslag van € 284.919.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 18 januari 2008 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, alsmede de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Gravenhage. Bij uitspraak van 26 juni 2009, kenmerk BK 08/00050, heeft dat gerechtshof de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Bij arrest van 15 oktober 2010, nr. 09/03033, ECLI:NL:HR:2010:BO0411, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage vernietigd, alsmede de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de beslissing omtrent de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep, het geding verwezen naar het gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: het Hoogheemraad-schap) veroordeeld in de proceskosten voor verleende rechtsbijstand bij de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het beroep in cassatie, alsmede het Hoogheemraadschap gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht bij het gerechtshof en bij de Hoge Raad te vergoeden.
In een brief van de griffier van het gerechtshof ’s-Gravenhage, gedagtekend 14 februari 2012, gericht aan de griffier van het Hof, is het volgende opgenomen:
“Bij arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010, nummer F09/03033, is bovenvermelde zaak verwezen naar uw gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
Echter, de gedingstukken zijn op 17 oktober 2010 naar het gerechtshof in Den Haag gezonden.
Hierbij doe ik u alsnog de gedingstukken toekomen met het verzoek de zaak verder te behandelen.”
Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brief van 20 februari 2012 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen vóór 20 maart 2012. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 16 maart 2012.In deze brief heeft belanghebbende voorts een verzoek ingediend tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Een afschrift van deze brief is op 22 maart 2012 naar de heffingsambtenaar gezonden.
Op verzoek van belanghebbende is het onderzoek ter zitting, gepland op 21 maart 2013 en daarna op 4 april 2013, uitgesteld. Partijen zijn vervolgens bij brief van 10 juni 2013 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting op 24 juli 2013. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 10 juli 2013 bericht niet bij het onderzoek aanwezig te zullen zijn. Ter zitting van 24 juli 2013 zijn verschenen belanghebbende en de gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De Hoge Raad heeft in zijn hiervoor genoemde arrest van 15 oktober 2010 de volgende feiten vastgesteld:
”3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Ten aanzien van belanghebbende is door de heffingsambtenaar van de gemeente[P] (hierna: de gemeente) op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken bij beschikking (hierna: de WOZ-beschikking) de waarde vastgesteld van de onroerende zaak [a-straat 1] te[P] (hierna: het pand).
Voor de onderhavige aan belanghebbende opgelegde aanslag gold als heffingsmaatstaf de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken ten aanzien van het pand is vastgesteld (hierna: de WOZ-waarde).
Belanghebbende heeft zowel tegen de aan haar opgelegde aanslag in de waterschapsomslag als tegen de WOZ-beschikking bezwaar gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft op 29 januari 2007 langs elektronische weg informatie van de gemeente gekregen waaruit blijkt dat de WOZ-waarde van het pand nader is vastgesteld op een lager bedrag. De heffingsambtenaar heeft daarop uitspraak gedaan op belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag in de waterschapsomslag, en is daarbij van deze nader vastgestelde waarde uitgegaan.”
Daaraan voegt het Hof de volgende feiten toe.
Bij het bij de rechtbank ingediende beroepschrift, aldaar ontvangen op 27 maart 2007, heeft belanghebbende als bijlage meegezonden een ‘Vermindering aanslag gemeentelijke belastingen’ gedagtekend 16 februari 2007, inzake het belastingjaar 2005. De vermindering ziet op aanslagen onroerende-zaakbelastingen, aan belanghebbende opgelegd ter zake van het genot krachtens eigendom en gebruik van het pand [a-straat 1] te[P]. De vermindering is het gevolg van een verlaging van de heffingsgrondslag (WOZ-waarde) van deze aanslagen van € 688.655 naar € 284.919.
Bij de bij het gerechtshof ’s-Gravenhage door de heffingsambtenaar genomen conclusie van dupliek, gedagtekend 29 juli 2008, is als bijlage meegezonden een uitspraak op bezwaar, gedagtekend 12 oktober 2005, gedaan door de Taakcoördinator Heffingen van de gemeente[P] en gericht aan belanghebbende. In deze uitspraak is onder meer het volgende opgenomen:
“Naar aanleiding van uw bezwaarschrift, ontvangen op 2 maart 2005, tegen de aanslag gemeentelijke belastingen 2005 (…), deel ik u het volgende mee. (...).
In uw bezwaarschrift geeft u aan het niet eens te zijn met de waarde van € 688.655 voor [a-straat 1], (...) te[P].
(...)
Beslissing
(...) De bij beschikking vastgestelde waarde en de grondslag voor de aanslag onroerende zaakbelastingen 2005 worden verlaagd naar € 284.919. Binnen twee weken ontvangt u een verminderingsnota waarop de aanslag onroerende zaakbelastingen 2005 is aangepast.”
Bij brief van 6 augustus 2008 heeft belanghebbende het gerechtshof ’s-Gravenhage een “Verzoek tot mogen nemen van andere akte/reactie. (bij hof)” gedaan, waarin onder meer is vermeld:
“Ineens (blijkt) [e]r een kopie uitspraak gemeente WOZ 2005 (…) te bestaan, gedagtekend 12 okt 2005 waarvan het origineel de [a-straat 1] te[P] echter nooit heeft bereikt. Noch gemachtigde.”
De heffingsambtenaar heeft in zijn hiervoor onder 1.7 aangehaalde brief van 10 juli 2013 onder meer het volgende geschreven:
“In het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010 wordt het geding ter verdere afhandeling en beslissing doorverwezen naar uw Hof. In geding zijn naar mijn mening de volgende punten:
- -
-
Heeft [belanghebbende] de uitspraak op haar bezwaarschrift tegen de WOZ-waarde, ingediend bij de gemeente[P], ontvangen.
- -
-
Er had een veroordeling in de proceskosten moeten worden uitgesproken.
Voor wat betreft het eerste punt is [de heffingsambtenaar] naar mijn mening geen partij. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft toentertijd de gewijzigde waarde doorgekregen van de gemeente[P]. Zij kon daarbij uitgaan van het feit dat de gemeente[P] [belanghebbende] in kennis heeft gesteld over de gewijzigde waarde. Dat dit niet of niet correct gebeurd is valt niet te wijten aan het Hoogheemraadschap.
Met dagtekening 3 december 2010 is aan [belanghebbende] een brief gezonden waarin aan haar een vergoeding in de proceskosten is toegekend. (…). Naar mijn mening is [belanghebbende] voldoende tegemoet gekomen in de proceskosten.
Gezien het hiervorenstaande ben ik van mening dat het ingediende beroepschrift ongegrond is.
Verder is mijn standpunt voldoende verwoord in deze brief. Ik zie geen noodzaak om het verweer mondeling ter zitting mondeling toe te lichten.”
3 Geding in cassatie
In zijn arrest van 15 oktober 2010 heeft de Hoge Raad, voor zover na verwijzing van belang, het volgende overwogen:
“3.3.1. Bij de beoordeling van de hiertegen gerichte klachten dient het volgende te worden vooropgesteld. Artikel 131 van de Waterschapswet strekt ertoe te voorkomen dat afzonderlijke procedures bij de belastingrechter worden gevoerd over feiten en omstandigheden die van belang zijn voor zowel de heffing van de waterschapsomslag als voor de vaststelling van de WOZ-waarde (…). In overeenstemming met die strekking moet het artikel aldus worden uitgelegd dat in een geval als het onderhavige, waarin zowel bezwaar is gemaakt tegen een WOZ-beschikking als tegen een aanslag in de waterschapsomslag betreffende de onroerende zaak waarop die beschikking betrekking heeft, op het laatstbedoelde bezwaar eerst uitspraak mag worden gedaan nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan (…).
Indien de heffingsambtenaar met betrekking tot de waterschapsomslag uitspraak op bezwaar doet voordat de WOZ-beschikking onherroepelijk vaststaat, dient die uitspraak te worden vernietigd, en dient de heffingsambtenaar te wachten met het doen van uitspraak totdat de WOZ-beschikking wel onherroepelijk vaststaat.
3.3.2. Voor een geval als het onderhavige, waarin de belanghebbende ontkent een uitspraak op haar bezwaar tegen de WOZ-beschikking te hebben ontvangen, brengt het voorgaande mee dat de heffingsambtenaar zal dienen te bewijzen dat een zodanige uitspraak naar de belanghebbende is verzonden.”