Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-02-2013, BZ1507, 12-00418

Gerechtshof Amsterdam, 07-02-2013, BZ1507, 12-00418

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 februari 2013
Datum publicatie
20 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ1507
Formele relaties
Zaaknummer
12-00418
Relevante informatie
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 10ea, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 10e

Inhoudsindicatie

Toepassing 30%-regeling terecht geweigerd. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die het oordeel rechtvaardigen dat de specfieke deskundigheid van in dezen een tandarts ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst op de Nederlandse arbeidsmarkt - als geheel beschouwd - niet of schaars aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 12/00418

7 februari 2013

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor Buitenland, de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/5869 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking van 20 juli 2011 heeft de inspecteur afwijzend beslist op een verzoek van belanghebbende en [Tandartspraktijk A] (hierna: de werkgever) tot toepassing van de bewijsregel bedoeld in de voor het jaar 2011 geldende tekst van artikel 10ea, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: de 30%-regeling).

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 27 september 2011, de beschikking gehandhaafd.

1.3. Op het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank - bij uitspraak van 25 mei 2012 - als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de beschikking van 20 juli 2011 van verweerder;

- wijst toe het verzoek van eiseres om toepassing van de 30%-bewijsregel met ingang van 1 mei 2011;

- veroordeelt verweerder in de kosten van rechtsbijstand van eiseres voor een bedrag van € 874;

- gelast verweerder het griffierecht van € 41 aan eiseres te vergoeden.”

1.4. Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 mei 2012. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.

2.1. Belanghebbende is geboren op 27 januari 1971 te [B], Duitsland en heeft de Duitse nationaliteit. Zij heeft aan de universiteit van [C] een opleiding tandheelkunde gevolgd. Die opleiding heeft zij afgerond in februari 2011.

2.2. Met ingang van 1 mei 2011 is belanghebbende voor een periode van vijf jaar in dienst getreden bij de werkgever die haar praktijk uitoefent in [D]. De arbeidsovereenkomst is aangegaan op 27 april 2011. Sinds 23 april 2011 woont belanghebbende in Nederland.

2.3. Bij het aantrekken van belanghebbende door de werkgever heeft deze gebruik gemaakt van de diensten van [E BV]. In een brief d.d. 15 juni 2011 aan een medewerker van die B.V. schrijft [A] (werkzaam bij werkgever):

“Reeds langdurig zijn wij op zoek naar een tandarts die ons team wil komen versterken. Onze wervingsinspanningen hebben tot op heden helaas niet geleid tot het gewenste resultaat. Derhalve hebben wij [E BV] ingeschakeld, met als doel het vinden van een buitenlandse tandarts. Met [X] zijn wij in de veronderstelling een geschikte tandarts gevonden te hebben.”

2.4. Bij gezamenlijk verzoek van 4 mei 2011 als bedoeld in artikel 10ea, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, tekst voor 2011 (hierna: Uitv.besl. LB) hebben belanghebbende en de werkgever verzocht om toepassing van de 30%-regeling met ingang van 1 mei 2011.

2.5. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen omdat - zakelijk weergegeven - belanghebbende zijns inziens geen ingekomen werknemer is in de zin van artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, van het Uitv.besl. LB. Belanghebbende zou - aldus de inspecteur - niet voldoen aan het in die bepaling opgenomen vereiste dat zij beschikt over ‘een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is’.

2.6. Tot de stukken behoort het door de Stichting Capaciteitsorgaan voor medische en tandheelkundige vervolgopleidingen (hierna: het Capaciteitsorgaan) opgestelde, december 2010 gedateerde, “Capaciteitsplan 2010 Deelrapport 3: Advies mondzorg” (hierna ook: het capaciteitsrapport). Het capaciteitsrapport vormt een bijlage bij het integrale capaciteitsplan 2010 voor de medische, tandheelkundige, klinisch technologische en aanverwante (vervolg)opleidingen.

In het capaciteitsrapport is onder meer het volgende te lezen:

“1. Inleiding

1.1 Doelstelling Capaciteitsorgaan

Het Capaciteitsorgaan is door veldpartijen in de zorg opgericht in 1999. De statutaire doelstellingen (...) zijn:

a. Het (...) opstellen van behoefteramingen met betrekking tot de onderscheiden medische en tandheelkundige vervolgopleidingen;

b. Informatievoorziening voor de zorgsector en overheid met betrekking tot de behoefte aan en capaciteit van medische en tandheelkundige opleidingen en vervolgopleidingen;

c. Het in beeld brengen van de benodigde capaciteit van de initiële geneeskundige opleiding en advisering hierover aan de overheid.

(...)

3. Opleiding

3.1 Inleiding

(...)

De opleiding tandheelkunde heeft sinds 2007 een duur van 6 jaar. Voordien duurde de opleiding 5 jaar. Door de verlenging zal in het jaar 2012 geen nieuwe lichting tandartsen op de markt komen. (...)

Op grond van het (...) advies ‘Taakherschikking en opleidingen’ van de Commissie Innovatie Mondzorg uit 2006, werd de instroom [Hof: van studenten tandheelkunde aan de Nederlandse universiteiten] in 2008 verlaagd naar 240 (...).

(…)

3.4 Realisatie

Omdat nog geen besluit is genomen over het advies tot ophoging van de opleidingscapaciteit voor tandheelkunde (...) wordt op dit moment de instroom voor tandheelkunde gehandhaafd op 240 studenten (...).

(...)

4. Zorgvraag

(…)

4.5 Onvervulde zorgvraag

Hier en daar in het land zijn er signalen dat er een tekort aan tandartsen zou zijn in Nederland. Het lijkt erop dat deze tekorten regionaal zijn. Een flink aandeel van de tandartspraktijken geeft aan nog ruimte te hebben om nieuwe patiënten aan te nemen. In bepaalde regio’s is zelfs sprake van tandartspraktijken waarvan de omvang van het patiëntenbestand ver onder het landelijk gemiddelde ligt. (...)

Op basis van enkele regionale tekorten wordt voor de onvervulde vraag naar tandartsen momenteel uitgegaan van 1%.

(...)

5. Zorgaanbod

(…)

5.4 Instroom in het vak en uitstroom uit het vak

5.4.1 Tandartsen

De instroom in het vak van tandarts komt in de eerste plaats vanuit de Nederlandse opleiding. Daarnaast is er sprake van instroom uit het buitenland. (...)

Binnen de tandheelkunde is sprake van een hoge instroom uit het buitenland. (...) Het gemiddelde aantal in de laatste jaren van bijna 180 is aanzienlijk vergeleken met het aantal tandartsen dat momenteel jaarlijks instroomt vanuit de Nederlandse opleiding, namelijk ongeveer 255 (uitgaande van 85% rendement van 300 studenten). Vanaf 2013 zal dit aantal nog gaan dalen naar 204 (uitgaande van 85% rendement van 240 studenten). (...)

Bij ongewijzigd beleid zullen tussen 2010 – 2020 jaarlijks 180 buitenlandse tandartsen instromen op de Nederlandse arbeidsmarkt.

(...)

5.5 Ontwikkeling aanbod tandartsen en mondhygiënisten

5.5.1 Tandartsen

(...)

Bovenstaande figuur [Hof: figuur 8: Ontwikkeling van het aantal tandartsen 2010-2028, exclusief buitenlandse instroom, bij handhaving van de instroom in de opleiding van 240] laat zien dat het aantal tandartsen tot 2028 gestaag afneemt en dat de huidige instroom uit de opleiding de uitstroom uit het vak niet compenseert.

(...)

7. Varianten

(…)

7.6 Conclusie varianten

(...)

Te concluderen valt dat, als er geen taakherschikking plaatsvindt, bij handhaving van de huidige instroom van 240 in de opleiding tandheelkunde een tekort aan Nederlandse tandartsen dreigt. Mogelijk versnelt zich dan het proces van taakherschikking. Het is echter ook heel wel mogelijk dat Nederland vanwege dit tekort nog aantrekkelijker wordt voor tandartsen uit het buitenland, waarvan de toestroom dan nog zal toenemen.

(...)

8. Overweging en advies

(…)

8.3.3 Instroom buitenland

Onlangs heeft het Plenair Orgaan van het Capaciteitsorgaan de beleidskeuze gemaakt om de instroom uit het buitenland niet meer mee te wegen in de ramingen, vanuit het principe dat Nederland zelfvoorzienend zou moeten zijn. Vanwege de hoge instroom van tandartsen uit het buitenland, in verhouding tot de instroom vanuit de Nederlandse opleiding, is alleen voor de beroepsgroep tandartsen een uitzondering gemaakt (...).”

2.7. De koepelorganisaties van mondzorgaanbieders - waaronder de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT), de Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT), de Nederlandse Vereniging van Instellingen voor Jeugdtandzorg (NVIJ) en de Samenwerkende Regionale instellingen voor Jeugdtandverzorging (SRI) schrijven in een brief d.d. 6 april 2011 aan de leden van de Vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van de Tweede Kamer onder meer:

“Het zorgaanbod in de Nederlandse mondzorg behoort nu al tot het betere en meest betaalbare in Europa. Dit is een goede uitgangspositie voor vrije prijsvorming (...). Daarnaast zijn er voldoende tandartsen, orthodontisten, mondhygiënisten en tandprothetici.”

2.8. In een brief d.d. 10 mei 2011 schrijft de secretaris van de NMT onder meer:

“Het Capaciteitsorgaan in Nederland heeft in haar recente rapport (...) aangegeven dat komende jaren geen capaciteitstekorten van tandartsen worden verwacht.

In het rapport is vermeld dat er een jaarlijkse in- en uitstroom van tandartsen is en dat wanneer deze ongeveer gelijk blijft dit voldoende is om (in elk geval tot 2028) de uitstroom van tandartsen (...) op te vangen, uitgaande van de huidige en te verwachten werkverhoudingen.

Onzes inziens betekent dit dat er geen schaarste is in Nederland voor de specifieke deskundigheid die aan het beroep van tandarts is verbonden.”

2.9. In een brief d.d. 29 september 2011 schrijft de teamleider Structuur en Financiering van de NMT onder meer:

“In een brief (...) heeft de NMT haar standpunt verwoord inzake de capaciteit aan tandheelkundige zorgverlening in Nederland. Dit standpunt (...) houdt in dat er landelijk gezien geen sprake is van een tekort aan tandheelkundige zorgverleners. Dit standpunt neemt niet weg dat er lokaal een, al dan niet tijdelijk, probleem kan zijn met het invullen van een vacature in een tandheelkundige praktijk.”

2.10. De Minister van VWS schrijft in een brief gedagtekend 6 juni 2011 gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer, voor zover van belang, het volgende:

“Zowel de NZa [Hof: Nederlandse Zorgautoriteit] als het Capaciteitsorgaan hebben uitspraken gedaan over de capaciteitssituatie in de mondzorg. (...) de NZa [spreekt] van een op landelijk niveau ‘zekere balans tussen vraag en aanbod’. Wel merkt zij op dat in enkele regio’s sprake kan zijn van tekorten. (...) Op dit ogenblik constateert het Capaciteitsorgaan geen werkelijke tekorten (1% van de zorgvraag is onvervuld, equivalent aan 86 tandartsen op landelijk niveau). Beide organen maken melding van een forse instroom van buitenlandse tandartsen. Daarbij gaat het om gemiddeld 180 tandartsen per jaar. Dit is substantieel ten opzichte van de 255 tandartsen die gemiddeld per jaar uit de Nederlandse universiteiten uitstromen. (...)

Ongeacht bovenstaande, wil ik niet uitsluiten dat zich in sommige regio’s tekorten aan tandartsen kunnen voordoen. Evenwel, is tegelijkertijd bekend dat met name in en rondom de opleidingssteden (Groningen, Nijmegen, Amsterdam) een hoge concentratiegraad aan tandartsen bestaat. Het lijkt er dus op dat eerder sprake is van een spreidingsvraagstuk dan van een algemeen landelijk tekort.”

2.11. In een brief d.d. 14 juni 2011 meldt Samenwerkende Tandartsen Nederland B.V. onder andere:

“Vandaag zijn er in de provincie Noord-Brabant 48 vacatures en 6 tandartsen die een werkplek zoeken. (deze tandartsen willen of part-time werken, of in de buurt van Nijmegen of slechts een tijdelijke waarneming).

(...)

Zoals uit het Capaciteitsplan Mondzorg 2009 blijkt, zijn er gebieden in Nederland, en daar valt Noord-Brabant zeker onder, waar een duidelijk tekort aan tandartsen is, die zonder de instroom van buitenlandse collega’s niet is op te lossen. Zonder deze buitenlandse tandartsen zouden we in onze praktijken de ons toevertrouwde patiënten niet de noodzakelijke tandheelkundige zorg kunnen bieden die zij nodig hebben.”

2.12. In een mede namens de SRI aan de Belastingdienst in Heerlen gerichte brief d.d. 24 juni 2011 van de NVIJ staat onder andere:

“Instellingen voor Jeugdtandzorg worden nog steeds geconfronteerd met een extreme schaarste aan competente tandartsen die bereid en in staat zijn kinderen, veelal afkomstig uit zgn. risicogroepen, van zorg te voorzien.

(...)

De NVIJ en de SRI verzoeken u de aanvragen van Regionale instellingen voor Jeugdtandzorg te beoordelen in het licht van de schaarste aan tandartsen die in dit specifieke deel van de mondzorg werkzaam willen en kunnen zijn (...).”

2.13. Ter zitting van de rechtbank en bij haar verweerschrift in hoger beroep is van de zijde van belanghebbende een verklaring overgelegd van tandarts [F] van het in februari 2009 opgerichte [Tandartspraktijk G]. Volgens deze verklaring bleek na bijna een jaar na oprichting uitbreiding met een nieuwe tandarts noodzakelijk. De verklaring vervolgt met:

“We hebben op dat moment een advertentie geplaatst (...). Tot onze teleurstelling bleken er geen geschikte kandidaten te reageren op de advertentie. De meeste kandidaten zochten maar werk voor 1 of 2 dagen, daarnaast waren ze meestal nog niet eens afgestudeerd of anders juist al 30 jaar in het vak werkzaam. Voor een jonge praktijk met dito personeel geen juiste oplossing. In totaliteit reageerden er ongeveer 20 personen. (over een periode van 2 maanden)

Om de groei van de praktijk toch door te zetten hebben we in Duitsland gezocht en vonden daar al snel een perfect passende kandidaat (...). Ondertussen zijn we weer 9 maanden verder en hebben we door de groei weer behoefte aan een extra tandarts. We hebben dus weer een advertentie geplaatst met weer hetzelfde resultaat ..geen geschikte kandidaten uit [de stad] en omgeving. Uiteindelijk heeft er toch nog een (jawel) Duitse tandarts gereageerd woonachtig te den haag (ook weer prima Nederlands sprekend en BIG geregistreerd) (…).”

Volgens de verklaring van [F] “bestaat in [de stad] geen overschot aan beschikbare tandartsen”.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur toepassing van de 30%-regeling terecht heeft geweigerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of voldaan is aan de eis verwoordt in artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, van het Uitv.besl. LB dat de specifieke deskundigheid van belanghebbende op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is. Tussen partijen bestaat overeenstemming dat indien de specifieke deskundigheid van belanghebbende schaars is in de zin van voormelde bepaling de inspecteur toepassing van de 30%-regeling ten onrechte heeft geweigerd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank heeft onder meer overwogen:

“4.6. Uit de feiten en conclusies weergegeven in het Capaciteitsplan 2010 blijkt dat er in Nederland in 2010 geen groot tekort aan tandartsen bestond. Er wordt gesproken van een tekort van 1%. Geen der partijen heeft aangegeven dat de situatie in 2010 in belangrijke mate afweek van de situatie in 2011, zodat ook voor dat jaar uitgegaan kan worden van de cijfers uit 2010, bij gebreke van cijfers uit 2011.

Het is duidelijk, zo is vermeld in het Capaciteitsplan 2010, dat per jaar een instroom van ongeveer 420 tandartsen nodig is om te voorkomen dat een tekort aan tandartsen ontstaat. Het is daarnaast evident dat die instroom niet vanuit de Nederlandse opleidingen wordt verwezenlijkt. Jaarlijks studeren ongeveer 250 tandartsen af aan de Nederlandse universiteiten. Dat brengt met zich dat jaarlijks een aanzienlijk deel van de benodigde tandartsen in het buitenland geworven moet worden. Nu duidelijk is dat er geen overschot aan tandartsen is (in het Capaciteitsplan 2010 wordt immers een tekort van 1% genoemd), en jaarlijks een substantieel deel van de instroom vanuit het buitenland geworven wordt om te voorkomen dat er schaarste ontstaat, gaat de rechtbank ervan uit dat de ongeveer 180 tandartsen die vanuit het buitenland geworven worden, daar geworven worden omdat die plaatsen niet vanuit de Nederlandse arbeidsmarkt vervuld kunnen worden. Al die 180 tandartsen komen dus naar Nederland omdat er kennelijk schaarste heerst op de Nederlandse arbeidsmarkt. Gesteld noch gebleken is voorts dat eiseres buiten het contingent van 180 buitenlandse tandartsen zou vallen.

4.7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in 2011 sprake was van schaarste aan tandartsen op de Nederlandse arbeidsmarkt en dat daarom aan eiseres ten onrechte toekenning van de 30%-bewijsregel is onthouden”.

Het Hof komt tot een ander oordeel. Daartoe overweegt het als volgt:

4.2. Artikel 10ea, eerste lid, van het Uitv.besl. LB luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

“ Vergoedingen en verstrekkingen aan extraterritoriale werknemers van kosten, respectievelijk ter voorkoming van kosten van verblijf buiten het land van herkomst worden, ten aanzien van ingekomen werknemers op gezamenlijk verzoek van de werknemer en de inhoudingsplichtige, in elke geval beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot (bewijsregel):

a. 30% van de grondslag, waarbij de grondslag de som is van:

(...)”

4.3. Ingevolge artikel 10e, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het Uitv.besl. LB - voor zover van belang - wordt verstaan onder:

“ingekomen werknemer: door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven (...) werknemer in de zin van artikel 2 van de wet, met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is”

4.4. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt schaars aanwezig is, stelt het Hof voorop dat:

- die vraag beoordeeld dient te worden naar de datum van totstandkoming van de desbetreffende arbeidsovereenkomst (hierna: de peildatum), (vergelijk Hoge Raad, 28 april 2006, nr. 41502, LJN AW4065);

- daarbij de Nederlandse arbeidsmarkt in zijn geheel (landelijk) in de beschouwing dient te worden betrokken, dat derhalve geen sprake is van een schaars aanwezige specifieke deskundigheid indien de discrepantie tussen vraag en aanbod zich slechts voordoet in één of meer plaatsen en/of regio’s van Nederland, maar niet indien vraag en aanbod op landelijk niveau met elkaar worden vergeleken;

- de aanwezigheid van buiten Nederland aangeworven tandartsen op de Nederlandse arbeidsmarkt op zichzelf niet hoeft te betekenen dat deze tandartsen over een specifieke deskundigheid beschikken die alhier niet of schaars aanwezig is. Een in het buitenland aangeworven tandarts - meer in het algemeen: een buitenlandse werknemer - kan ook voor werken in Nederland gekozen hebben zonder dat hij hiermee in een schaarse behoefte voorziet (bijvoorbeeld omdat het arbeidsvoorwaardenpakket alhier aantrekkelijker is dan in het land waaruit hij afkomstig is);

- er geen grond bestaat om bij de beantwoording van de vraag de op de peildatum reeds in Nederland aanwezige werkzame buitenlandse tandartsen buiten aanmerking te laten, ongeacht of die tandartsen in het buitenland zijn aangeworven en of ze al dan niet gebruik maken van de 30%-regeling. De regeling bedoelt immers het aanwerven van werknemers met een specifieke deskundigheid in het buitenland te vergemakkelijken indien en voor zover er daadwerkelijk schaarste op de Nederlandse arbeidsmarkt bestaat. Dergelijke schaarste is er niet indien in de vraag naar werknemers met een specifieke deskundigheid kan worden of wordt voorzien uit het aanbod van dergelijke personen die zich al in Nederland bevinden.

4.5. Bij betwisting door de inspecteur ligt het in redelijkheid op de weg van belanghebbende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die het oordeel rechtvaardigen dat de specifieke deskundigheid (in dezen: het zijn van tandarts) ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst (27 april 2011) op de Nederlandse arbeidsmarkt - als geheel beschouwd - niet of schaars aanwezig was.

4.6. Uit het capaciteitsrapport - waarop belanghebbende zich beroept - leidt het Hof af dat zo er al sprake is van een tekort aan tandartsen, tekorten (slechts) regionaal zijn en dat de onvervulde vraag naar tandartsen slechts zeer beperkt is (1%). Het Hof tekent daarbij aan dat geen van partijen gesteld heeft dat de situatie op de peildatum anders is dan die welke wordt weergegeven in het (december 2010 gedateerde) capaciteitsrapport. Een dergelijk zeer beperkt tekort is naar het oordeel van het Hof onvoldoende om te kunnen spreken van ‘schaars aanwezig’ in de zin van artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, van het Uitv.besl. LB.

Het beeld dat het aanbod van tandartszorg in Nederland op de peildatum in wezen niet achterblijft bij de vraag naar die zorg, vindt bevestiging in de onder 2.7, 2.8 en 2.9 aangehaalde brieven en voorts in de onder 2.10 geciteerde brief van de minister van VWS en de in die brief weergegeven visie van de NZa dat er op landelijk niveau een zekere balans is tussen vraag en aanbod.

4.7. Een andersluidende conclusie wordt niet gerechtvaardigd door de brief aangehaald onder 2.11 en de verklaring weergegeven onder 2.13. Daaruit kan hoogstens worden afgeleid dat er sprake was van een regionaal tekort (de brief geciteerd onder 2.11) of tot een tekort aan tandartsen die passen bij de (jonge en deels specialistische) praktijk van [G]. De aanwezigheid van schaarste aan tandartsen op de Nederlandse arbeidmarkt op de peildatum wordt hiermee echter niet aannemelijk gemaakt.

4.8. De mede namens de SRI geschreven brief van de NVIJ (zie onder 2.12) heeft betrekking op gestelde schaarste aan tandartsen die in een specifiek deel van de tandzorg - de jeugdtandzorg - werkzaam zijn, en kan belanghebbende derhalve - wat daarvan ook moge wezen - niet baten nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat zij voor dat specifieke segment van de mondzorg is aangeworven.

4.9. Belanghebbende is er ook met hetgeen zij overigens heeft aangevoerd en overgelegd - waaronder de gestelde omstandigheid dat eerdere wervingsinspanningen van de werkgever (voordat de werkgever [E BV] inschakelde) niet hadden geleid tot het gewenste resultaat - niet in geslaagd het van haar verlangde bewijs te leveren.

4.10. Hetgeen van de zijde van belanghebbende is aangevoerd levert wel onmiskenbaar het beeld op dat - gelet op de beperkte instroom op de arbeidsmarkt van in Nederland opgeleide tandartsen - op enig moment na de peildatum een aanzienlijk tekort aan tandartszorg zal ontstaan zonder (relatief forse) instroom van tandartsen vanuit het buitenland. Die gestelde omstandigheid (een in de toekomst mogelijk dreigend tekort) maakt echter niet dat de specifieke deskundigheid van tandarts schaars aanwezig is in de zin van artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, van het Uitv.besl. LB op de in dezen relevante peildatum.

4.11. De inspecteur heeft toepassing van de 30%-regeling derhalve terecht geweigerd.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het Hof het beroep ongegrond verklaren.

5. Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, P.F. Goes en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 7 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.