Gerechtshof Amsterdam, 28-02-2013, BZ4643, 11-00619
Gerechtshof Amsterdam, 28-02-2013, BZ4643, 11-00619
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 februari 2013
- Datum publicatie
- 20 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4643
- Zaaknummer
- 11-00619
Inhoudsindicatie
Hoogte proceskostenveroordeling. Belanghebbende maakt naar het oordeel van het Hof terecht aanspraak op vergoeding van de kosten voor het indienen van een conclusie van repliek.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00619
28 februari 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Y, belanghebbende,
gemachtigde J.A. Klaver,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/3743 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord, kantoor Hoorn, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 24 maart 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.464.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 29 juni 2010 heeft de inspecteur het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur is daarbij ambtshalve aan het bezwaar tegemoetgekomen en heeft de aanslag verminderd met € 915.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 22 juli 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag gehandhaafd zoals deze ambtshalve is verminderd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 419,13
(Hof: het bedrag van “€ 419,13” in het dictum van de uitspraak van de rechtbank moet kennelijk worden gelezen als “€ 491,13”).
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 augustus 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadien nog stukken ingediend die aan de wederpartij zijn toegezonden.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Het Hof ziet aanleiding om de feiten als volgt vast te stellen.
2.2. De gemachtigde van belanghebbende heeft nadat hem een uitnodiging voor de zitting was gezonden in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Haarlem een “Verzoek om indiening van een conclusie van repliek” ingediend, met dagtekening 7 december 2010. In dit stuk vraagt de gemachtigde toestemming aan de rechtbank om een conclusie van repliek in te mogen dienen. Ervan uitgaande dat de rechtbank deze toestemming zou verlenen, heeft de gemachtigde in dit stuk een reactie op het verweerschrift van de inspecteur opgenomen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar.
2.3. De rechtbank heeft na de ontvangst van het verzoek het stuk doorgestuurd aan de inspecteur. Bij het stuk is een begeleidend schrijven gevoegd, gedagtekend 13 december 2010, waarin het volgende is vermeld:
Over het beroep met procedurenummer 10/3743 IB/PVV VOO deel ik u het volgende mee.
De rechtbank heeft een of meerdere stukken ontvangen. Ik stuur u hiervan een kopie.
Als u naar aanleiding van deze brief vragen hebt, kunt u contact opnemen met de administratie van de rechtbank op het hierboven vermelde doorkiesnummer. (...)
2.4. De inspecteur heeft bij brief van 4 januari 2011 op het sub 2.2 vermelde stuk van de gemachtigde gereageerd. In de aanhef van dit schrijven is het volgende vermeld:
Reactie nadere stukken
(…)
Op de nadere stukken ingediend door de heer Klaver van het Werkkollektief Hoorn, namens (Hof: belanghebbende), wil ik als volgt reageren.
2.5. De rechtbank heeft de brief van 4 januari 2011 doorgestuurd aan de gemachtigde. Bij het stuk is een begeleidend schrijven gevoegd, gedagtekend 5 januari 2011, waarin het volgende is vermeld:
Over het beroep met procedurenummer 10/3743 IB/PVV VOO deel ik u het volgende mee.
De rechtbank heeft een of meerdere stukken ontvangen. Ik stuur u hiervan een kopie.
Als u naar aanleiding van deze brief vragen hebt, kunt u contact opnemen met de administratie van de rechtbank op het hierboven vermelde doorkiesnummer. (...).
2.6. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij het Hof eveneens een “Verzoek om indiening van een conclusie van repliek” ingediend, met dagtekening 4 november 2011. In dit stuk vraagt de gemachtigde toestemming aan het Hof om een conclusie van repliek in te mogen dienen. Ervan uitgaande dat het Hof deze toestemming zou verlenen, heeft de gemachtigde in dit stuk een reactie op het verweerschrift van de inspecteur opgenomen met betrekking tot de proceskostenvergoeding.
2.7. Het Hof heeft na de ontvangst van het hiervoor bedoelde verzoek het stuk doorgestuurd aan de inspecteur. Bij het stuk is een begeleidend schrijven gevoegd, gedagtekend 7 november 2011, waarin het volgende is vermeld:
onderwerp gelegenheid tot het indienen van een conclusie van repliek
Bijgaand zend ik u een afschrift van de conclusie van repliek in het bovenvermeld beroep.
De termijn voor het indienen van een conclusie van dupliek eindigt op 5 december 2011.
2.8. De inspecteur heeft bij brief van 5 december 2011 op het sub 2.6 vermelde stuk van de gemachtigde gereageerd. In de aanhef van dit schrijven is het volgende vermeld:
Conclusie van dupliek
(…)
Op de conclusie van repliek ingediend door de heer Klaver van het Werkkollektief Hoorn, namens (Hof: belanghebbende), wil ik als volgt reageren.
2.9. Het Hof heeft de brief van de inspecteur doorgestuurd aan de gemachtigde. Bij het stuk is een begeleidend schrijven gevoegd, gedagtekend 6 december 2011, waarin het volgende is vermeld:
Bijgaand zend ik u een afschrift van de conclusie van dupliek in het bovenvermelde beroep.
Te zijner tijd zal ik u inlichten omtrent de verdere behandeling van het beroep.
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft voor zover hier van belang het volgende overwogen:
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 491,13 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218,- en een wegingsfactor 1; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- met een wegingsfactor 0,25). Voor de berekening vergoeding van in beroep gemaakte proceskosten rekent de rechtbank met een wegingsfactor 0,25 omdat de zaak uitsluitend de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase betreft en eenvoudig van aard is.
4. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil de hoogte van de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
6. Beoordeling van het geschil
Kosten bezwaarfase
6.1. Partijen zijn het er uiteindelijk over eens dat de rechtbank de proceskosten voor wat betreft de bezwaarfase juist heeft vastgesteld op € 218 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en een wegingsfactor 1).
Wegingsfactor beroepsfase
6.2. Het beroep bij de rechtbank had uitsluitend betrekking op de hoogte van de kostenvergoeding in de bezwaarfase. De inspecteur heeft het bezwaar als niet-ontvankelijk aangemerkt en daarom geen vergoeding toegekend en de gemachtigde heeft deze ontvankelijkheid betwist. Het geschil betrof meer dan een als zeer licht te kwalificeren administratieve kwestie en het Hof merkt het gewicht van de zaak daarom aan als licht met als bijbehorende wegingsfactor 0,5.
Conclusie van repliek beroepsfase
6.3. De gemachtigde heeft ter zitting verwezen naar de niet gepubliceerde, bij partijen bekende uitspraak van dit Hof van 14 mei 2009, kenmerk 07/00780. In deze uitspraak heeft het Hof het volgende beslist:
6.1. De rechtbank kan op grond van artikel 8:43, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de indiener van een beroepschrift in de gelegenheid stellen schriftelijk te repliceren. Gemachtigde heeft een verzoek voor een conclusie van repliek ingediend en zonder af te wachten of hij hiervoor door de rechtbank in de gelegenheid zou worden gesteld, de inhoudelijke reactie op het verweerschrift van de inspecteur meegezonden.
6.2. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:43, eerste lid, Awb de bevoegdheid om het verzoek tot het indienen van een conclusie van repliek af te wijzen. Deze bevoegdheid wordt niet beperkt door de omstandigheid dat tegelijkertijd met het verzoek de inhoudelijke reactie wordt meegezonden.
6.3. De rechtbank heeft geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek van gemachtigde tot het indienen van een conclusie van repliek af te wijzen en de reactie aan te merken als een nader ingediend stuk. De inhoud van de (...) brief (...) waarin de rechtbank aan de gemachtigde meedeelt dat de inspecteur in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de conclusie van repliek, kan naar ’s Hofs oordeel slechts worden opgevat als een stilzwijgende instemming met de indiening van de conclusie van repliek. De rechtbank heeft, hoewel niet expliciet, de gelegenheid gegeven om schriftelijk te repliceren. Het stellen van een termijn was hierbij niet nodig omdat de gemachtigde de inhoud van deze conclusie al had ingediend.
6.4. Het Hof hanteert deze gronden en overwegingen ook in deze zaak en is van oordeel dat belanghebbende terecht aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de kosten voor het indienen van een conclusie van repliek.
Zittingen beroepsfase
6.5. De gemachtigde is op 20 januari 2011 ter zitting van de rechtbank verschenen en wegens het niet-aanwezig zijn van de inspecteur is het geschil niet ter zitting behandeld. Nu de gemachtigde zich op die zitting heeft moeten voorbereiden, daadwerkelijk is verschenen en ook verschenen is ter zitting van 31 maart 2011 kent het Hof voor het verschijnen ter zitting in totaal 1,5 punt toe. Het Hof ziet geen reden om de minister van Veiligheid en Justitie in deze kosten te veroordelen, zoals door de inspecteur ter zitting is verzocht.
Cijfermatige conclusie
6.6. Op grond van het voorgaande komt het Hof tot de navolgende vaststelling van de hoogte van de proceskostenvergoeding:
Bezwaarfase:
Beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
- bezwaarschrift: 1 punt a € 218 x (factor) 1,0 € 218.
Beroepsfase:
Beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
- beroepschrift: 1 punt a € 437 x (factor) 0,5 = € 218,50
- repliek: 0,5 punt a € 437 x 0,5 = - 109,25
- zitting 20 januari en 31 maart 2011: 1,5 punt a € 437 x 0,5 = - 327,75
€ 655,50.
Slotsom
6.7. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank, en stelt de aan de gemachtigde toe te kennen proceskostenvergoeding in de bezwaarfase en de beroepsfase vast op in totaal € 873,50 en bevestigt de uitspraak voor het overige.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur ook te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op afgerond € 590 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof, waarbij 1 punt wordt toegekend voor het beroepschrift in hoger beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de conclusie van repliek. De puntwaarde is € 472 per punt en het gewicht van de zaak licht, overeenkomstig de lijn als verwoord in de uitspraak van dit Hof van 8 november 2012, 11/00923, LJN BY2756, met als wegingsfactor 0,5. Het Hof kent een vergoeding toe voor het indienen van een conclusie van repliek op dezelfde gronden als waarop het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank dat had moeten doen zoals hiervoor is overwogen.
Het Hof ziet geen aanleiding voor een afzonderlijke vergoeding van de reiskosten van de gemachtigde nu de door hem gemaakte kosten zijn begrepen in de toe te kennen forfaitaire kostenvergoeding.
7.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 112 te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de vastgestelde proceskosten,
- bevestigt de uitspraak voor het overige,
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van bezwaar, van het geding bij de rechtbank en bij het Hof, vastgesteld op in totaal € 1.463,50 (= € 873,50 + € 590) en
- gelast de inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 112 aan griffierecht te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, O.B. Onnes en D.J. de Korte, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 28 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.