Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2013, CA0469, 11-00679

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2013, CA0469, 11-00679

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 mei 2013
Datum publicatie
22 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:CA0469
Formele relaties
Zaaknummer
11-00679

Inhoudsindicatie

De bestelwagen van een servicemonteur is niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen. Dat de monteur bij voortduring, ook tijdens privé ritten met de bus, beschikbaar is voor oproepdiensten, maakt niet dat deze ritten als zakelijk moeten worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00679

16 mei 2013

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

(gemachtigde: F. Mangnus)

tegen de uitspraak in de zaak no. 11/1635 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.976. Bij beschikking is heffingsrente vergoed.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 februari 2011, de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Bij uitspraak van 13 juli 2011 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 augustus 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (waarbij belanghebbende is aangeduid als 'eiser' en de inspecteur als 'verweerder'):

2.1. Eiser werkt het gehele jaar 2006 bij [A Services BV] (hierna: de werkgever). In verband met zijn werkzaamheden als storingsmonteur is hem door de werkgever een Volkswagen Transporter met kenteken [11-BB-CC] (hierna: de auto) ter beschikking gesteld.

2.2. Tot de dossierstukken behoort een overzicht van de Fiscale Loon Gegevens (Fibase) van eiser over het jaar 2006. Deze Fibase-gegevens zijn afkomstig uit de bestanden van verweerder, welke gegevens door de inhoudingsplichtigen van eiser zijn aangeleverd.

Hierop staat een loon vermeld van € 44.976 en een waarde privé-gebruik auto van € 4.469.

2.3. Blijkens de overgelegde loonstaten heeft de werkgever per vier weken een bedrag van

€ 343,81 wegens privégebruik auto tot het loon gerekend.

2.4. Eiser heeft op 11 augustus 2010 aangifte IB/PVV 2006 gedaan. In deze aangifte heeft eiser een bedrag aan inkomsten genoten bij [A Services BV] vermeld ten bedrage van

€ 44.976. Hierop heeft eiser een bedrag van € 4.470 in mindering gebracht in verband met de bijtelling wegens privégebruik van de auto van de werkgever.

2.5. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2006 het negatieve bedrag wegens privégebruik auto gecorrigeerd en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 44.976.

Deze aanslag resulteerde in een teruggaaf van € 133 aan belasting en € 24 heffingsrente.

2.6. Tot de dossierstukken behoort een verklaring van de werkgever van eiser d.d. 21 december 2010, waarin – voor zover van belang - het volgende is vermeld:

“Hierbij bevestigen wij dat u vanaf 2006 voor [A] een 24-uurs storingsdienst (openbare verlichting regio Noord-Holland) draait en dat wij u hiervoor een bedrijfsauto ter beschikking hebben gesteld welke dus 24-uur per dag beschikbaar moet zijn voor dit werk.

Daarnaast bent u in het bezit van een privéauto. Op basis van deze zaken kunnen wij ons vinden in uw standpunt dat u vrijgesteld zou kunnen worden van de fiscale bijtelling.”

Tegen de vaststelling van deze feiten is in hoger beroep geen bezwaar ingebracht. Het Hof zal eveneens van deze feiten uitgaan.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of belanghebbende bij zijn aangifte terecht het door de werkgever in aanmerking genomen loon heeft verminderd met € 4.470, zijnde het bedrag dat door de werkgever wegens privégebruik auto tot het loon is gerekend.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en zij ter zitting hebben aangevoerd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Aan belanghebbende is in verband met zijn werkzaamheden door de werkgever in het onderhavige jaar een Volkswagen Transporter (hierna: de auto) ter beschikking gesteld.

Ingevolge artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt onder ‘loon’ verstaan: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB; tekst 2006) bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:

“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2. Indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.

3. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen en met uitzondering van de bestelauto die buiten de werktijd niet gebruikt kan worden of de bestelauto waarvoor een verbod op privé-gebruik geldt.”

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto een bestelauto is in de zin van artikel 3, derde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992. Het Hof ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen. Evenmin is in geschil, dat de auto aan belanghebbende ter beschikking is gesteld.

nagenoeg uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen

4.3. Partijen houdt onder meer verdeeld of de auto ook voor privé-doeleinden ter beschikking is gesteld. Belanghebbende heeft in dat verband gesteld dat de uitzondering van artikel 13bis, derde lid, Wet LB van toepassing is omdat auto uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen dan wel een bestelauto is die buiten werktijd niet gebruikt kan worden.

4.4.1. Het Hof stelt voorop dat de beoordeling van de vraag of de auto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen, niet dient te geschieden aan de hand van het daadwerkelijke gebruik van de auto door de desbetreffende belastingplichtige, maar aan de hand van de aard en de inrichting van de auto. Anders dan de inspecteur ter zitting in hoger beroep heeft verdedigd, behoeven de omstandigheden dat in de bestuurderscabine van de auto een tweede stoel aanwezig is en in die cabine geen voorzieningen zijn aangebracht die zijn gericht op het vervoer van goederen, er op zichzelf niet aan in de weg te staan dat de auto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen (vgl. onder meer HR 29 mei 2009, nr. 43.602, BNB 2009/217 en HR 18 september 2009, nr. 08/00707, BNB 2009/282). Indien de tweede stoel kan worden toegerekend aan – in functie staat van – de uit de aard of inrichting van de auto blijkende werkzaamheden, kan de bestelauto die naast de bestuurdersstoel nog een stoel heeft, kwalificeren voor de uitzondering van het derde lid van artikel 13bis, derde lid, Wet LB. Dit kan het geval zijn indien de aard van de werkzaamheden in het algemeen meebrengt dat in de auto plaats nodig is voor een bijrijder (bijvoorbeeld vanwege de noodzakelijke hulp bij laden en lossen). Ook kan hiervan sprake zijn indien de uit de aard of inrichting van de auto blijkende werkzaamheden in het algemeen meebrengen dat de daardoor veroorzaakte stank en/of vervuiling veroorzaken dat de auto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen.

Voorts geldt, zo volgt uit de tekst van artikel 13b, derde lid, Wet LB, een verzwaarde op belanghebbende rustende bewijslast.

4.4.2. In dat verband heeft belanghebbende bewijs door middel van een feitelijke waarneming van de aan hem (in 2013) ter beschikking gestelde Volkswagen Transporter aangeboden. Deze waarneming heeft door middel van een descente na afloop van de zitting van het Hof van 27 februari 2013 vóór het Paleis van Justitie plaatsgevonden. Daarbij is vastgesteld dat in de van de bestuurderscabine afgesloten laadruimte van de auto op maat gemaakte stellages zijn aangebracht, waarin de ten behoeve van de werkzaamheden als storingsmonteur te gebruiken materialen en gereedschappen zijn opgeborgen, dat in de van de laadruimte afgesloten bestuurderscabine van deze auto twee stoelen, bestemd voor twee (volwassen) personen aanwezig zijn, en dat de cabine en de stoelen niet zodanig geuren of bevuild zijn dat er redelijkerwijs niet in die cabine respectievelijk op die stoelen gezeten kan worden door personen in normale kleding, niet zijnde beschermende kleding die bestemd is voor vuile of vervuilende werkomstandigheden. Voorts is komen vast te staan dat in de cabine geen specifieke voorzieningen zijn aangebracht die gericht zijn op het vervoer van goederen. Gelet ook op door belanghebbende ter zitting overgelegde beschrijvingen, gaat het Hof ervan uit dat de Volkswagen Transporter die tijdens de descente is waargenomen voor de toepassing van artikel 13bis Wet LB (voldoende) identiek is aan de auto.

4.5.1. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet ervan doen blijken dat de auto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer. Hierbij neemt het Hof mede in aanmerking dat de uitzondering waar belanghebbende zich op beroept, blijkens de bewoordingen van artikel 13bis, derde lid, LB en de parlementaire geschiedenis van deze bepaling, beperkt moet worden uitgelegd.

4.5.2. Veeleer is aannemelijk geworden dat de auto ook geschikt is voor privé-gebruik. De uit de aard en inrichting van de auto blijkende werkzaamheden (vervoer van gereedschappen en te vervangen materialen van openbare verlichting) brengen in het algemeen niet mee - belanghebbende heeft dit althans niet aannemelijk gemaakt - dat de auto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen. Zo heeft belanghebbende ter zitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard:

“Het is niet zo dat de auto zwart is van vuil. Ik ben vandaag, samen met mijn gemachtigde, in de kleding die ik nu aan heb in de auto hier naar toe gekomen. Het is dus niet zo, dat ik eerst een overall aan moet over m’n normale kleding heen, voordat ik in de auto ga zitten.”

4.5.3. Belanghebbende heeft verklaard dat op de vloer van de cabine modderresten kunnen achterblijven als gevolg van werkzaamheden in modderige grond in het buitengebied. Naar het oordeel van het Hof volgt uit deze omstandigheid niet dat de auto uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen Voorts neemt het Hof – voor zover van belang – in aanmerking dat de werkzaamheden van belanghebbende niet (in het algemeen) met zich meebrengen dat hij tijdens die werkzaamheden wordt vergezeld van een hulp of bijrijder, op welke grond de tweede stoel in de cabine aan die werkzaamheden zou zijn toe te rekenen en (mede) op die grond zou zijn te oordelen dat de uitzondering van artikel 13bis, derde lid, Wet LB van toepassing zou zijn.

4.6. Gelet op het voorgaande is de uitzonderingsbepaling van artikel 13bis, derde lid, Wet LB in het onderhavige geval niet van toepassing. Belanghebbende is niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de auto uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen.

geen sprake van privé-gebruik

4.7.1. Subsidiair heeft belanghebbende verdedigd dat nimmer sprake is van privé-gebruik omdat - ook als hij anders dan voor zijn werkzaamheden gebruik maakt van de auto - hij voortdurend beschikbaar is voor oproepdiensten zodat ook in deze situatie sprake is van zakelijk gebruik.

4.7.2. Het Hof kan belanghebbende niet volgen in zijn stelling dat, omdat hij continu beschikbaar is voor storingsdienst binnen de provincie Noord-Holland, er nimmer sprake kan zijn van privé-gebruik als bedoeld in artikel 13bis Wet LB. Indien belanghebbende buiten werktijd gebruik maakt van de auto, bijvoorbeeld voor een verjaardagsbezoek, zonder dat sprake is van een oproep, acht het Hof het privé karakter dermate overheersend dat de aldus gereden kilometers niet als zakelijke kilometers kunnen worden aangemerkt.

De enkele omstandigheid dat bij een dergelijk verjaardagsbezoek de echtgenote van belanghebbende de privé-auto gebruikt opdat zij over eigen vervoer beschikt indien belanghebbende op enig moment een oproep krijgt, maakt dit niet anders. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat alleen in het geval belanghebbende tijdens een dergelijke privé rit wordt opgeroepen voor storingswerkzaamheden, de kilometers die worden gereden vanaf het moment van oproepen als zakelijke kilometers kunnen worden aangemerkt. Bij het uitblijven van een dergelijke oproep tijdens een rit buiten werktijd, moeten de gereden kilometers als privé-kilometers worden aangemerkt.

4.7.3. Gelet op hetgeen onder 4.7 2 overwogen, heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt dat de auto niet buiten de werktijd gebruikt kan worden, zodat zijn beroep op de tweede uitzonderingsgrond van artikel 13bis Wet LB evenmin slaagt.

4.8. Belanghebbende heeft geen kilometeradministratie bijgehouden en ook niet op andere wijze doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Alsdan is belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat maximaal 500 privé kilometers zijn verreden met de auto.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus gedaan door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 16 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.