Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2013, CA2685, 11-00997 t-m 11-00999

Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2013, CA2685, 11-00997 t-m 11-00999

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 maart 2013
Datum publicatie
13 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:CA2685
Zaaknummer
11-00997 t-m 11-00999
Relevante informatie
Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1

Inhoudsindicatie

Anders dan de rechtbank oordeelt het Hof dat de gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 11/00997 tot en met 11/00999

21 maart 2013

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde [B],

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 10/926, AWB 10/979 en AWB 10/980 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 8 november 2011 in de gedingen tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 september 2009 aanslagen in de roerende- ruimtenbelasting opgelegd voor de jaren 2007, 2008 en 2009.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar van 23 februari 2010 de aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen op 2 april 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 26 juli 2011 heeft belanghebbende het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht de heffingsambtenaar in de kosten te veroordelen.

1.3. Bij uitspraak van 8 november 2011, verzonden op 14 november 2011, heeft de rechtbank het door belanghebbende gedane verzoek afgewezen. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 december 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2013 door de vijfde enkelvoudige kamer. De enkelvoudige kamer heeft het onderzoek gesloten en de zaak verwezen naar de eerste meervoudige kamer. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:

2.2. Bij brief van 31 oktober 2009 heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen de onder 1.1 bedoelde aanslagen.

2.3. Nadat de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de aanslagen heeft gehandhaafd, heeft de gemachtigde op 2 april 2010 beroep ingesteld. Op de bij het beroepschrift gevoegde machtiging staan onder meer de naam van de gemachtigde, de aanduiding ‘(Juridisch) Advies, […]’, een bezoekadres, een BTW-nummer en een nummer van de Kamer van Koophandel vermeld.

2.4. Op 26 juli 2011 heeft de gemachtigde namens belanghebbende het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht de heffingsambtenaar in de kosten voor de bezwaar- en de beroepsprocedure te veroordelen. De gemachtigde heeft bij brief van 4 augustus 2011 het formulier proceskosten aan de rechtbank gezonden. In dit formulier is de vraag: ‘Kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand’ met ‘Ja’ beantwoord.

2.5. In een bij het hoger beroepschrift gevoegd uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel van 18 februari 2009 staat vermeld:

“Onderneming:

Handelsna(a)m(en) : […] Juridisch Advies […]

Rechtsvorm : Eenmanszaak

(…)

Datum vestiging : 01-01-2008

Bedrijfsomschrijving : Rechtskundig adviesbureau

(…)

De onderneming wordt gedreven voor rekening van:

Naam: : [B]”

2.6. Bij het hoger beroepschrift is een bezwaarschrift van 31 maart 2010 gevoegd, ingediend door de gemachtigde, dat is gericht tegen ‘de gecombineerde aanslagen roerende ruimtebelasting 2010’.

3. Geschil

In geschil is of de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van de kosten in de bezwaar- en beroepsfase terecht heeft afgewezen.

4. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’:

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, kan het bestuursorgaan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb, in de kosten worden veroordeeld.

2. Eiser verzoekt om vergoeding van de kosten in de bezwaar- en de beroepsprocedures.

3. Ten aanzien van het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedures, overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, is bepaal[d] dat het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank is uit de stukken niet gebleken dat eiser in de bezwaren een dergelijk verzoek heeft gedaan, zodat reeds hierom het verzoek moet worden afgewezen.

4. Ten aanzien van het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten in het beroep, overweegt de rechtbank geen aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. In lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 22 april 2009 (LJN BI1845) oordeelt de rechtbank dat de gemachtigde van eiser niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt. Aanknopingspunten om hierover anders te oordelen ontbreken.

5. Beoordeling in hoger beroep

5.1. Het Hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank. Gelet op de toelichting bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763, blz. 6) moet worden aangenomen dat voor het beroepsmatige karakter voldoende is dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. In het onderhavige geval laten de stukken van het geding, het verhandelde ter zitting en hetgeen het Hof ambtshalve bekend is uit eerder door de gemachtigde bij het Hof gevoerde procedures, geen andere slotsom toe dan dat de gemachtigde regelmatig onder de naam ‘Juridisch Advies […]’ tegen vergoeding namens zijn cliënten bezwaar- en beroepsprocedures voert over belastingaanslagen. In de toelichting bij het Besluit wordt weliswaar opgemerkt dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen, maar de inhoud van de processtukken die door de gemachtigde zijn ingediend laat geen andere slotsom toe dan dat hij enige relevante juridische scholing heeft gehad (vergelijk ook Hoge Raad 16 november 2012, 11/02517, LJN BY2770). Het Hof is daarom van oordeel dat de gemachtigde ook in deze procedure beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

5.2. Het Hof is van oordeel dat voor een vergoeding van kosten in de bezwaarfase geen grond bestaat omdat belanghebbende het bezwaar zelf heeft ingediend en niet is gesteld of gebleken dat overige kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Het bezwaarschrift dat door de gemachtigde in hoger beroep is ingebracht heeft betrekking op een aanslag over het jaar 2010 en kan daarom in deze procedure, die uitsluitend betrekking heeft op de jaren 2007, 2008 en 2009, niet leiden tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarfase,

5.3. Uit het onder 5.1 overwogene volgt dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van het beroep bij de rechtbank. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit. Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op 1 punt (beroepschrift) x € 437 x 1 (wegingsfactor) x 1 (minder dan 4 samenhangende zaken) = € 437.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd en het verzoek wordt toegewezen.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling in hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op 2 punten (hogerberoepschrift en verschijnen ter zitting bij het Hof) x € 472 x 0,5 (wegingsfactor) = € 472.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 909 (€ 437 beroep en € 472 hoger beroep); en

- gelast de inspecteur belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112 te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 21 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.