Gerechtshof Amsterdam, 10-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1295, 13/00748
Gerechtshof Amsterdam, 10-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1295, 13/00748
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 april 2014
- Datum publicatie
- 23 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:1295
- Zaaknummer
- 13/00748
Inhoudsindicatie
Na terugwijzing wordt verzoek herziening uitspraak KB-Luxbank afgewezen.
Geen (nieuwe) feiten die kunnen leiden tot het oordeel dat de microfiches zijn uitgesloten als bewijs
Uitspraak
Kenmerk 13/00748
10 april 2014
uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
- na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - op het verzoek van
[X] te[Z], belanghebbende,
gemachtigde mr. J.M.H. Römkens te Maastricht, de gemachtigde,
tot herziening van de uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer van het Hof van 10 juni 2010 in de zaak met kenmerk 04/03029
in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij zijn bovenvermelde uitspraak heeft het Hof beslist op het beroep van belanghebbende tegen uitspraken van de inspecteur betreffende aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1990 tot en met 1999 alsmede tegen uitspraken betreffende de kwijtscheldingsbesluiten ter zake van de in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen respectievelijk de gelijktijdig met de navorderingsaanslagen jegens belanghebbende genomen boetebeschikkingen. Voorts werd het beroep geacht te zijn gericht tegen de uitspraken van de inspecteur betreffende de gelijktijdig met de navorderingsaanslagen genomen beschikkingen inzake in rekening gebrachte heffingsrente.
Bij zijn arrest van 25 november 2011, nr. 10/03270, LJN BU5633, heeft de Hoge Raad het tegen de onder 1.1 bedoelde uitspraak ingestelde cassatieberoep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1990 tot en met 1997 en de opgelegde boeten voor de jaren 1998 en 1999, en het geding verwezen naar het gerechtshof te ’s Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Bij geschrift van 8 december 2011, bij het Hof ingekomen op 9 december 2011, heeft de gemachtigde het Hof verzocht om herziening van zijn onder 1.1 bedoelde uitspraak. Dit verzoek is ingeschreven onder kenmerk 11/00933. Het Hof heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraak van 24 oktober 2012.
Bij zijn arrest van 22 november 2013, nr. 12/05565, ECLI:NL:HR:2013:1208 (hierna: het arrest), heeft de Hoge Raad het tegen de onder 1.3 bedoelde uitspraak ingestelde cassatieberoep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding teruggewezen naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Ten behoeve van het onderzoek ter zitting op 5 maart 2014 hebben de inspecteur bij brief van respectievelijk 17 februari 2014 en de gemachtigde bij brief van 27 februari 2014 een pleitnota ingezonden. Van deze pleitnota’s is een afschrift naar de wederpartij gezonden. Van het verhandelde ter zitting op 5 maart 2014 is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Geding na cassatie
In het arrest heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
"2.2.
Het Hof heeft het verzoek tot herziening bij de in cassatie bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard omdat de oorspronkelijke uitspraak ten tijde van de indiening van het verzoek tot herziening naar het oordeel van het Hof als gevolg van de hiervoor in 2.1.2 bedoelde cassatie en verwijzing nog niet onherroepelijk vaststond. Hiertegen keert zich het middel.
Het middel slaagt. De mogelijkheid van herziening is gegeven om - binnen de door artikel 8:88 Awb (tekst 2012, thans artikel 8:119 Awb) getrokken grenzen – herstel mogelijk te maken van beslissingen die berusten op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. Een uitspraak die in cassatie ter beoordeling heeft gestaan, moet na de beslissing van de Hoge Raad op dat cassatieberoep worden aangemerkt als een onherroepelijk geworden uitspraak als bedoeld in artikel 8:88 Awb indien en voor zover deze uitspraak in cassatie in stand is gebleven. Derhalve kan na het arrest van de Hoge Raad van de laatstbedoelde uitspraak in zoverre herziening worden verzocht op de in de wet genoemde gronden, onverminderd de (beperkte) mogelijkheid herziening te vragen van het in cassatie gewezen arrest (zie HR 17 december 2004, nr. 40607, ECLI:NL:HR:2004:AR7765, BNB 2005/84).
In het onderhavige geval bevatte de oorspronkelijke uitspraak beslissingen op – gevoegd behandelde - beroepen inzake afzonderlijke besluiten, zoals opgesomd in onderdeel 2.1.1 hiervoor. Aangezien de oorspronkelijke uitspraak in cassatie in stand is gebleven voor zover deze de navorderingsaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente betreft en die navorderingsaanslagen en beschikkingen als gevolg daarvan onherroepelijk zijn geworden, is die uitspraak in zoverre onherroepelijk geworden in de zin van artikel 8:88 Awb. Voor zover het verzoek tot herziening betrekking heeft op die besluiten, diende het door het Hof in behandeling te worden genomen. Daaraan staat niet in de weg dat het geding wat betreft de opgelegde verhogingen en boeten is verwezen, en die besluiten ten tijde van de indiening van het onderhavige herzieningsverzoek in verband daarmee nog niet onherroepelijk vaststonden.
(...)"
3 Overwegingen
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het Hof op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
-
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
-
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
-
waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Herzieningsverzoek
Belanghebbende heeft in haar verzoekschrift gesteld dat het herzieningsverzoek betrekking heeft op de in 1.1 vermelde uitspraak. Deze zal hierna worden aangeduid als 'de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht'.
Beoordeling van het herzieningsverzoek
Herziening is slechts mogelijk indien feiten of omstandigheden komen vast te staan die (cumulatief) voldoen aan de in artikel 8:88, eerste lid, onderdelen a tot en met c, Awb gestelde eisen. De last om dergelijke feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, rust op belanghebbende.
De uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft betrekking, kort gezegd, op inkomsten uit een banktegoed bij KB-Luxbank. Identificatie van belanghebbende als rekeninghoudster heeft plaatsgevonden op basis van (kopieën van)(afdrukken van) microfiches die door de Nederlandse belastingautoriteiten zijn verkregen van de Belgische belastingautoriteiten. Het herzieningsverzoek strekt, kort gezegd, ertoe dat de (kopieën van)(afdrukken van) microfiches – anders dan in de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd – van het bewijs worden uitgesloten omdat sprake zou zijn van onrechtmatig verkregen bewijs, althans dat nader onderzoek omtrent de verkrijging van de microfiches en de daarop gebaseerde identificatie plaats zou dienen te vinden.
Door belanghebbende zijn naar ’s Hofs oordeel geen feiten of omstandigheden aangevoerd die voldoen aan de drie genoemde eisen. Het Hof overweegt daartoe, meer in het bijzonder, als volgt.
Voor zover belanghebbende zich beroept op de uitspraken van het Brusselse Hof van Beroep van 10 december 2010 en het Belgische Hof van Cassatie van 31 mei 2011, heeft zij tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat op grond van die uitspraken als vaststaand feit kan worden aangenomen dat – zoals de gemachtigde stelt – ‘een Belgische magistraat strafbare feiten heeft gepleegd, zowel bij het in scène zetten van de zogenaamd rechtmatige verkrijging, als bij diens poging die onrechtmatige verkrijging te verhullen’. De inspecteur heeft overigens niet alleen gesteld dat geen sprake is geweest van de vaststelling van strafbare feiten doch tevens dat de tenlastegelegde feiten betrekking hadden op de verkrijging van andere documenten dan de (kopieën van)(afdrukken van) microfiches en belanghebbende heeft die betwisting niet weerlegd. Te dezen is dus hoe dan ook geen sprake van feiten die, waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden.
Voor zover de in 3.6.1 genoemde rechterlijke uitspraken de bevestiging inhouden dat de gang van zaken rond de verkrijging door de Belgische autoriteiten van de stukken die afkomstig zijn van de KB-Luxbank met mist omgeven is gebleven, en dat de rechtmatigheid van die verkrijging niet is kunnen worden vastgesteld, houden zij niets nieuws in ten opzichte van hetgeen de indiener van het verzoekschrift bekend was of bekend had kunnen zijn tijdens de behandeling van de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
Het Hof merkt nog op dat belanghebbende de in 3.6.1 genoemde uitspraken niet heeft overgelegd. Het Hof heeft geen behoefte belanghebbende in de gelegenheid te stellen die uitspraken alsnog over te leggen. Het heeft op de weg van belanghebbende gelegen - en belanghebbende is daartoe in staat geweest - in deze procedure, uiterlijk ter zitting, de relevante gegevens uit die uitspraken naar voren te brengen en het ligt niet op de weg van het Hof om ambtshalve te onderzoeken welke relevante gegevens uit die uitspraken zouden kunnen blijken.
Voor zover belanghebbende zich beroept op uitlatingen van [A] in diens getuigenverhoor van 3 november 2011 bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, kan het Hof belanghebbende niet volgen in haar stelling dat die uitlatingen erop duiden dat Apeldoorn niet te goeder trouw was toen hij afzag van het nader aanhoren van hetgeen [B] te vertellen had. Ook overigens heeft belanghebbende met betrekking tot de door haar veronderstelde onderzoeksplicht van de Nederlandse belastingautoriteiten niets aangevoerd dat zij niet reeds heeft aangevoerd althans kunnen aanvoeren in de procedure die tot de uitspraak heeft geleid waarvan herziening wordt verzocht. Voor het horen van [B] als getuige, zoals belanghebbende heeft verzocht, ziet het Hof in deze fase van de procedure geen aanleiding meer.
Ook overigens bevat het herzieningsverzoek geen feiten waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de Nederlandse belastingautoriteiten bij de verkrijging van de microfiches onrechtmatig jegens belanghebbende hebben gehandeld, laat staan dat zij op zo ernstige wijze een tot bescherming van het belang van belanghebbende strekkende norm zouden hebben geschonden, dat die microfiches zouden dienen te worden uitgesloten van het bewijs tegen belanghebbende in de onderhavige belastingprocedure.
De stelling dat inmiddels is gebleken dat in meer gevallen sprake is geweest van ‘misidentificatie’ van rekeninghouders dan het aantal dat bekend was bij het doen van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, kan – nog daargelaten de betwisting van die stelling door de inspecteur – niet gelden als een feit dat herziening van die uitspraak rechtvaardigt. Reeds omdat belanghebbende geen enkel concreet aanknopingspunt verschaft voor een jegens haar plaatsgevonden hebbende ‘misidentificatie’ – en in zoverre tekortschiet in haar stelplicht ter zake van tot herziening aanleiding gevende feiten – gaat het Hof voorbij aan het verzoek van belanghebbende de inspecteur op te dragen ‘een volledig overzicht te verschaffen van het aantal en de aard van de misidentificaties, tot op heden,
waaronder mede begrepen die gevallen waarover de rechter niet heeft geoordeeld, omdat de procedure is ingetrokken.
4. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de proceskosten.