Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1495, 12/00283 tot en met 12/00286

Gerechtshof Amsterdam, 17-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1495, 12/00283 tot en met 12/00286

Gegevens

Inhoudsindicatie

De door het [X Concern] betaalde verbouwing van de woning van [C] dient als loon te worden aangemerkt.

Uitspraak

Kenmerken 12/00283 tot en met 12/00286

17 april 2014

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X BV], gevestigd te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 10/4295, 10/4296, 10/4297 en 10/4298 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 29 december 2006 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB) opgelegd berekend naar een bedrag van € 1.221.603.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2007 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag LB opgelegd berekend naar een bedrag van € 1.089.075.

1.1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 december 2008 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag LB opgelegd berekend naar een bedrag van € 332.196.

1.1.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 16 december 2009 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag LB opgelegd berekend naar een bedrag van € 9.467.

1.2.1.

Na tegen de hiervoor onder 1.1.1 gemelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 25 augustus 2010, die aanslag verminderd tot een bedrag van € 432.995.

1.2.2.

Na tegen de hiervoor onder 1.1.2 tot en met 1.1.4 gemelde aanslagen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, elk gedagtekend 14 juli 2010, de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 24 februari 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

De tegen deze uitspraken door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 4 april 2012, aangevuld bij brief van 3 mei 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 7 november 2013 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Op 8 november 2013 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Voornoemde stukken zijn over en weer in afschrift naar partijen gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2013. Van het verhandelde op deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.7.

Het vooronderzoek is na de zitting heropend. Op 9 december 2013 zijn zowel van belanghebbende als van de inspecteur nadere stukken ontvangen. Voornoemde stukken zijn over en weer in afschrift naar partijen gezonden. Op 5 maart 2014 is een nadere zitting geweest. Van het onderzoek ter zitting op 5 maart 2014 is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“2.1. In de onderhavige tijdvakken hield [X Groep BV] middellijk alle aandelen in eiseres. Daarnaast hield [X Groep BV] de aandelen in een aantal andere vennootschappen (allen tezamen hierna ook aan te duiden als [X Groep]). Alle aandelen in [X Groep BV] werden gehouden door de naar het recht van de Nederlandse Antillen opgerichte vennootschap [A NV]. Directeur en enig aandeelhouder van deze vennootschap was [B].

2.2.

De dagelijkse leiding van de [X Groep] berustte bij [C], die op 4 mei 2000 een arbeidsovereenkomst met eiseres is aangegaan. [C] is bestuurder van [X Groep BV], welke vennootschap op haar beurt statutair bestuurder is van eiseres.

2.3.

[B] heeft [C] bij zijn indiensttreding in het vooruitzicht gesteld dat hij medeaandeelhouder in de [X Groep] zou worden. De daaromtrent gemaakte afspraken en gedane toezeggingen zijn neergelegd in een op 28 februari 2001 gesloten zogenoemde samenwerkingsovereenkomst.

2.4.

Op 26 mei 2000 heeft [X Groep BV] de onroerende zaken [D-straat 1 en 2] te [E] gekocht voor een bedrag van in totaal ƒ 8.400.000. Eveneens op 26 mei 2000 heeft [X Groep BV] de onroerende zaak [D-straat 2] alsmede een deel van de tuin van [D-straat 1] verkocht aan [C] voor een bedrag van ƒ 2.900.000. De juridische levering aan [C] heeft plaatsgevonden op 7 september 2000. In februari 2003 heeft [C] het pand [D-straat 2] betrokken als woonhuis.

2.5.

Aan de onroerende zaak [D-straat 2] is voor € 1.720.898 aan verbouwingen verricht in de jaren 2000 tot en met 2004. De verbouwingsuitgaven zijn ten laste gekomen van de tot de [X Groep] behorende vennootschappen [F BV] en [G BV].

2.6.

[C] is tweemaal verhoord door de FIOD-ECD. Tijdens die verhoren is onder meer de verbouwing van de onroerende zaak [D-straat 2] aan de orde geweest. Voorafgaand aan een verhoor op 2 april 2009 heeft [C] aan de FIOD-ECD een door hemzelf opgestelde schriftelijke verklaring overgelegd. In die verklaring merkt hij - voor zover hier van belang - het volgende op:

“De verbouwing van mijn woonhuis was natuurlijk zo’n beloningselement van hem. “Verbouw maar op de zaak, je hebt het verdient zei hij”(en dat vond ik ook inderdaad). “De zaak word toch voor 25% later van jou”. “Zoek maar mooie dingen uit, lekker luxe etc. maar 1 ding zet het wel even op de kantoorverbouwing (buren van [1]) zo veel mogelijk want dat scheelt mij (loon)belasting”. “We zijn toch bij de buren tegelijkertijd aan het verbouwen door de zelfde bouwer dus wat maakt het in feite uit zei hij”. Ik heb dat gedaan en besefte natuurlijk wel dat dat eigenlijk niet kon. Maar nogmaals, je moet de context van het bovenstaande goed begrijpen en de macht en uitstraling die [B] in die tijd op mij maar ook op iedereen binnen en buiten het bedrijf had. Ik was er blij mee en vond dat ik er recht op had en heb de beloning voor mijn 24/7 inzet aangenomen.”

2.7.

Op 1 oktober 2009 is [C] voor de tweede keer verhoord door de FIOD-ECD. Tijdens dat verhoor heeft [C] uiteengezet dat hem was gebleken dat [B] in 2004 in het kader van een met [C] te treffen afvloeiingsregeling aan een administratief medewerker van de [X Groep] had verzocht na te gaan hoeveel de verbouwing van de onroerende zaak [D-straat 2] had gekost. In het verhoor heeft [C] - voor zover hier van belang - het volgende verklaard:

“[B] meldde mij dat hij de lijst inderdaad had opgevraagd; hij wist, zo meldde hij, uiteraard heel goed dat er aanzienlijk verbouwd was aan mijn huis maar hij wilde het bedrag tot achter de komma weten. Hij was inmiddels in onderhandeling met mij over een afkoopsom en wilde dit aspect meenemen. (…)

In 2000 had [B] mij (…) al voorgesteld dat de meeste kosten van de verbouwing aan mijn woonhuis [D-straat 2] zouden worden geboekt op [D-straat 1].”

2.8.

De uitgaven ter zake van de verbouwing van € 1.720.898 heeft verweerder bij de bestreden naheffingsaanslagen aangemerkt als nettoloon van [C] uit zijn dienstbetrekking met eiseres. Verweerder heeft met toepassing van de loonbelastingtabellen de door eiseres verschuldigde loonbelasting op 108,3% van het nettoloon gesteld (met toepassing van zogenaamde brutering).”

2.1.2.

Ten aanzien van de hiervoor vermelde feiten overweegt het Hof dat in overweging 2.1 dient te vervallen “Directeur en” en aldus de slotzin van deze overweging luidt “Enig aandeelhouder van deze vennootschap was [B]”. De [X Groep] zal het Hof (ook) aanduiden als het [X Concern]. Nu de overige hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.1.3.

In de (onder 2.3 van de rechtbankuitspraak genoemde) overeenkomst van 28 februari 2001 (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) is onder meer het volgende opgenomen:

“2. Basisafspraak samenwerking

Voor de activiteiten waarin sprake is van samenwerking, met name de activiteiten van [X Groep BV] (en haar dochterondernemingen) geldt een onderlinge verdeling van 75% [B] en 25% [C]. In afwijking op deze afspraak is door [B] (direct of indirect) kapitaal of vreemd vermogen ter beschikking gesteld boven deze verhouding. Voor deze beschikbaarstelling geldt dat deze bij de onderlinge verdeling behandeld wordt als beschikbaar gesteld vreemd vermogen door een derde tegen vergoeding van rente en kosten en aanspraken op de activa alvorens van enige toedeling volgens de verdeelsleutel 75-25 sprake zal zijn. De toedelingsleutel 75-25 betreft zowel winst als risico. De aanspraken op enige winst lopen uiteindelijk via een trust te [H] (“Trust”) waarvan [B] en [C] “beneficiary” zijn. [B] en [C] zijn bestuurder van de Trust en hebben (…) gevraagd als derde bestuurder toe te treden met name teneinde uitvoering te kunnen geven aan de afspraken bij eventueel eerder overlijden van [B] en [C] en teneinde de voortzetting van de diverse onder de Trust hangende ondernemingen voort te zetten.

3. Globale inventarisering

(…) Niet tot het vermogen, maar wel tot de eventuele aanspraken van [C] behoren uitkeringen van de Trust. (…)

(…) [C] is om formele redenen enig/statutair directeur van alle participaties en vennootschappen in en buiten [X]. [C] is gerechtigd/verantwoordelijk voor winsten/risico’s van zowel (…) als [X]. Een aantal BVI’s (…) zijn thans nog niet ondergebracht onder [X Groep BV], maar zullen dit wel worden, en hebben betrekking op de tussen [B] en [C] gemaakte afspraken met betrekking tot de verdeelsleutel. (…)

4. Diverse voorzieningen nabestaanden en derden

(…) Daarnaast wenst [C] dat bij zijn overlijden er geen formeel juridische aanspraken zullen bestaan met betrekking tot de Trust van derden doch dat vanuit de Trust op grond van zijn “aandeel” als beneficiary behoorlijk zorg zal worden gedragen voor zijn ouders en dochter.”

2.1.4.

In de onder 2.6 van de rechtbankuitspraak genoemde schriftelijke verklaring van [C] staat verder - voor zover hier van belang - het volgende:

“Ik ben destijds binnen gelokt met de belofte “wij gaan samen een og portefeuille opbouwen” jij doet het werk en ik financier alles. Als beloning krijg je 25% van de aandelen in een nieuw op te richten bv. Het zou de stap zijn naar zelfstandigheid in fin zin. (…) Omdat er natuurlijk nog niets was in het begin kreeg ik, om die periode te overbruggen, een loondienst aangeboden bij mm als jurist (…). Hij zag wel wat in mij en dat begreep ik ook, ik werkte keihard was ambitieus en deed het heel goed bij de bank. (…) Bij de oprichting [Hof: van [X Groep BV]] vroeg ik natuurlijk gelijk om die 25% van de aandelen. Volgens [B] kon dat nog niet want hij moest dat fiscaal laten uitzoeken. Vandaar dat we toen samen een paar keer naar zijn fiscalist zijn gegaan (…). Die gesprekken gaven mij het gevoel dat er serieus naar werd gekeken en ik dacht toen nog dat het allemaal goed zou komen met die aandelen. Na een half jaar vroeg ik hem hoe het ervoor stond en toen kwam hij weer met - wat later bleek - een uitvlucht (…). [D]at proces van, wat ik nu besef, iemand continu aan het lijntje houden [duurde] jaren en jaren. Ik ben er gewoon ingelopen besef ik (…) nu. Uiteindelijk kwam er iets van een notitie maar ik heb dat later aan juristen voorgelegd en die hebben mij verteld dat het geen fluit waard was. Ik heb vele malen aan de bel getrokken maar was niet bestand tegen zijn strategie van uitstel en afstel. Hij was natuurlijk ook de baas en ik kon maar tot zover gaan (…). Hij heeft van meet af aan het idee gehad mij nooit iets te gunnen (…).

Hij moest mij natuurlijk wel gemotiveerd houden (…). Ondertussen bestierde ik namelijk een (…) club met honderden werknemers (horeca) en deed ik enorm veel deals die (…) vreselijk veel geld hebben opgeleverd. En dat jarenlang voor hetzelfde salaris wat in de verste verte niet in verhouding stond.

Hij bleef mij overigens wel met alles controleren. Dat deed hij door mij continu te bellen en te bevragen wat ik deed, met wie en waarom. Hij liet cijfers opvragen wilde crediteurenlijsten zien etc. Ook kwam hij regelmatig met projecten die hij via [X] wilde kopen, bracht hij bankiers en adviseurs en relaties aan etc. Op papier was ik de baas en die perceptie (…) hield hij naar buiten toe ook wel in leven maar iedereen die een beetje betrokken was wist dat hij uiteindelijk het beleid bepaalde en aan de touwtje[s] trok. Iets waar ik overigens goed mee kon leven maar het was wel een feit.”

2.1.5.

Het door de gemachtigde gedane bewijsaanbod (het horen van [C] als getuige) heeft hij ter nadere zitting van het Hof van 5 maart 2014 ingetrokken. In dit verband is door de gemachtigde gewezen op passages uit processen-verbaal van verhoor van [C]. De volgende passages uit het proces-verbaal met codenummer V08-04 van 2 april 2009 van het verhoor van [C] (behorend tot de stukken van het geding; bijlage 14 bij het verweerschrift in eerste aanleg ) zijn ter zitting besproken:

“Verbouwingen panden [D-straat 1 en 2] [E]

(…)

(Nadat hem de navolgende passage uit zijn eigen verklaring is voorgelezen van 22 november 2007 pag. 6, V08-01, en hem om een reactie is gevraagd

(Nadat hem gevraagd is naar de wijze van verkrijgen van het woonpand [D-straat 2] en de daaraan eventueel verbonden voorwaarden)

“………….. In het taxatierapport van Hoen staat een taxatie van ongeveer 2,9 miljoen gulden met als premisse dat het pand voor een geschat bedrag van ongeveer 1 miljoen gulden moet worden gerenoveerd. Het miljoen voor de verbouwing zit dus in deze 2,9 miljoen gulden. Ik heb het pand ook voor ongeveer 3 miljoen gulden gekocht. …………”

“Deze verklaring is op zichzelf niet onjuist, maar het later ontstane meerwerk zat niet in deze prijs van 2,9 miljoen gulden. Het werd al vrij snel duidelijk dat de stelpost van 1 miljoen te laag was. Temeer omdat [B] mij allerlei luxe extra verbouwingsvoorstellen deed in mijn huis, onder andere een zwembad wat ik later zelf heb geannuleerd en omdat het werken onder regie een ramp bleek te zijn. De kosten liepen volledig uit de hand.”

en

“Nadat hem de navolgende passage uit de verklaring van [I] is voorgelezen (…) en hem om een reactie is gevraagd

“[C] heeft mij de afgelopen periode verteld, ongeveer een half jaar tot een jaar geleden, dat hij met [B] heeft afgesproken dat het pand turn key zou worden opgeleverd door [X]. (…) Hij heeft gezegd dat hij het pand heeft gekocht voor een hogere waarde dan getaxeerd en de afspraak dat [X] het turn key, dus verbouwd, zou opleveren. (…)”

“De term turn key heb ik later gebruikt om [B] te beschermen. Ik heb deze term gebezigd naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek omdat ik het vervelend vond dat mijn ex werkgever werd aangesproken op een beloning van hem aan mijn adres. Er is wel degelijk door hem, [B], voorgesteld om de verbouwing op kosten van de zaak te boeken en ook van het meerwerk was hij volledig op de hoogte en deels zelfs initiator.”

2.1.6.

In zijn bij de rechtbank ingediende verweerschrift heeft de inspecteur geschreven “[C] was van oordeel dat hij gezien zijn inspanningen voor de [X Groep] een bescheiden salaris van ca. EUR 70.000 bruto ontving”.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de onderhavige naheffingsaanslagen terecht, en, zo ja, tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door het [X Concern] betaalde verbouwing van de woning van [C] - als bedoeld onder 2.5 van de rechtbankuitspraak - die in totaal € 1.720.898 kostte (verder ook de verbouwingskosten), als loon dient te worden aangemerkt.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van het verhandelde ter zittingen opgemaakte processen-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing