Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2112, 12/00653

Gerechtshof Amsterdam, 22-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2112, 12/00653

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 mei 2014
Datum publicatie
11 juni 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:2112
Formele relaties
Zaaknummer
12/00653
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 220

Inhoudsindicatie

WOZ. Omdat belanghebbende bij het begin van het jaar 2011 krachtens een beperkt recht van erfpacht (mede)rechthebbende was tot de onroerende zaak, heeft hij uit hoofde van dat erfpachtrecht het genot als bedoeld in artikel 220 van de Gemeentewet.

Uitspraak

kenmerk 12/00653

22 mei 2014

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal, de heffingsambtenaar,

tegen de (mondelinge) uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/1649 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

de heffingsambtenaar

en

[X], te [Z], belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen ten name van belanghebbende, verenigd in één geschrift met dagtekening 28 februari 2011, de waarde voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van de onroerende zaak met adres [a-straat 1] te [Z] (gemeente Bloemendaal; hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2010 en voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld op € 817.000 (hierna: de waardebeschikking), alsmede de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2011 (hierna: de aanslag) vastgesteld op € 650,33.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2012 de waardebeschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 18 juli 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover deze betrekking heeft op de aanslag, de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanslag vernietigd, de aanslag vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, en voorts het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op eerdere belastingjaren.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 augustus 2012. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2014. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Volgens gegevens van PostNL is de oproep voor de zitting, verzonden naar het juiste adres, op 21 februari 2014 ontvangen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft blijkens een tot de stukken behorende (kopie van een) akte van levering op 4 december 1998, tezamen met [A], tegen een koopprijs van fl. 3.100.000 het recht van erfpacht verkregen, eindigend op 2 september 2021, van een perceel grond van het landgoed “[C]” te [Z], eigendom van de Stichting [B] (hierna: de Stichting), met de rechten van de erfpachter van de daarop gestichte opstallen, bestaande uit een villa en een achthoekig bijgebouw, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z].

2.2.

De onroerende zaak, althans de opstallen die daartoe behoren, dienen belanghebbende tot woning.

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of belanghebbende van de onroerende zaak het genot heeft als bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet.Tevens is in geschil wat voor de Wet WOZ de waarde is van de onroerende zaak.

4 Beoordeling van het geschil

4.1.

De rechtbank heeft onder meer als volgt geoordeeld:

“ 5. In de eerste plaats dient de rechtbank te beoordelen of de in geding zijnde aanslag terecht aan eiser is opgelegd. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

“De eigendom van de grond omvat, voor zover de wet niet anders bepaalt:

a. de bovengrond;

b. de daaronder zich bevindende aardlagen;

c. het water dat zich op de grond bevindt en niet in open gemeenschap met water op eens anders erf staat;

e. gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak;

f. met de grond verenigde beplantingen.”

In beginsel is de eigenaar van de grond dus tevens de eigenaar van de zich erop bevindende opstallen. Deze zogenaamde natrekkingsregel kan worden doorbroken door op de grond een recht van opstal te vestigen.

Het recht van opstal is geregeld in artikel 5:101, eerste lid, van het BW. Dit artikellid luidt als volgt:

“Het recht van opstal is het zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen of gedeelten daarvan in eigendom te hebben of te verkrijgen.”

Vaststaat dat in casu op de grond geen recht van opstal is gevestigd. Dat brengt met zich dat de Stichting [B] als eigenaar van de grond door natrekking tevens eigenaar is van de woning. Het standpunt van verweerder dat de natrekkingsregel wordt doorbroken door het ten behoeve van eiser gevestigde recht van erfpacht, vindt geen steun in de wet.

6. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat in geding zijnde aanslag ten onrechte aan eiser is opgelegd, zodat deze dient te worden vernietigd. Dit oordeel brengt met zich dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn subsidiaire standpunt over de vastgestelde WOZ-waarde.”

4.2.

De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval de eigendom van de onroerende zaak beslissend is voor de vraag wie ter zake van die zaak voor de heffing van onroerende-zaakbelasting als belastingplichtige moet worden aangemerkt.

4.3.

Artikel 220 van de Gemeentewet luidt voor zover hier van belang als volgt:

“Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:(…)b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.”

4.4.

Vaststaat dat (mede) aan belanghebbende sedert 4 december 1998 het beperkt zakelijk recht van erfpacht toebehoort van de onroerende zaak. Van enig sedertdien met betrekking tot die onroerende zaak gevestigd beperkt recht is niet gebleken.

4.5.1.

Onder genot als bedoeld in artikel 220 Gemeentewet dient mede te worden verstaan de aan een erfpachtrecht te ontlenen bevoegdheid om de onroerende zaak waarop dat recht is gevestigd te gebruiken overeenkomstig de bepalingen van dat erfpachtrecht (verg. HR 18 april 1990, nr. 26.607, BNB 1990/197).

4.5.2.

Nu belanghebbende, naar moet worden aangenomen, bij het begin van het jaar 2011 krachtens een beperkt recht van erfpacht (mede)rechthebbende was tot de onroerende zaak, heeft hij voor dat jaar uit hoofde van dat erfpachtrecht het genot van de onroerende zaak als bedoeld in artikel 220 Gemeentewet. Mitsdien kan op grond van artikel 220 Gemeentewet ter zake van het genot van de onroerende zaak van belanghebbende onroerende-zaakbelastingen worden geheven.

4.5.3.

De omstandigheid dat in het onderhavige geval sprake is van een tijdelijk recht van erfpacht doet – anders dan belanghebbende heeft gesteld – aan het hiervoor overwogene niet af.

4.6.

Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank voor de vraag wie op grond van artikel 220 Gemeentewet belastingplichtig is voor de heffing van onroerende-zaakbelastingen ten onrechte het hebben van het genot van de zaak krachtens eigendom beslissend heeft geacht. Weliswaar is de Stichting door natrekking ook eigenaar van de opstallen die zich op de onroerende zaak bevinden, maar dat laat het genot van de onroerende zaak, waarop belanghebbende als erfpachter recht heeft, onverlet.

4.7.

Nu de rechtbank niet is toegekomen aan een beoordeling van de waarde van de onroerende zaak zal het Hof de uitspraak van de rechtbank vernietigen, behoudens voor zover deze de niet-ontvankelijkheid van het beroep ter zake van eerdere belastingjaren dan het jaar 2011 betreft, en, conform het verzoek van de heffingsambtenaar, de zaak terugwijzen teneinde deze opnieuw te behandelen.

Slotsom

4.8.

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

5 Kosten

6 Beslissing