Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-06-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2348, 12/00674

Gerechtshof Amsterdam, 19-06-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2348, 12/00674

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 juni 2014
Datum publicatie
25 juni 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:2348
Zaaknummer
12/00674

Inhoudsindicatie

Het verzoek om integrale proceskostenvergoeding voor het beroep in eerste aanleg wordt afgewezen omdat de inspecteur niet kan worden verweten dat hij de uitspraak op bezwaar handhaaft terwijl op dat moment duidelijk is dat deze in een daartegen ingestelde procedure geen stand kan houden. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen omdat deze ziet op proceskosten waarvoor in artikelen 8:75/8:75a Awb een exclusieve regeling is opgenomen.

Uitspraak

kenmerk 12/00674

19 juni 2014

uitspraak van de enkelvoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[A] te [P], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/339 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 20 maart 2006 en 25 augustus 2006 aan belanghebbende een drietal uitnodigingen tot betaling (UTB’s) uitgereikt voor een bedrag van in totaal € 73.199,52 aan douanerechten.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 17 december 2010, de UTB’s gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft hiertegen op 19 januari 2011 beroep ingesteld.

1.4.

Bij brief van 1 maart 2011 heeft de inspecteur aangekondigd de UTB’s te zullen vernietigen.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 16 maart 2011, ingekomen bij de rechtbank op 17

maart 2011, haar beroep ingetrokken en verzocht om een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase alsmede om een schadevergoeding.

1.6.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Bij uitspraak van 27 juli 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingediende

verzoek om integrale proceskostenvergoeding en schadevergoeding afgewezen, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.196 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.

1.8.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6

september 2012, aangevuld bij brief van 9 oktober 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. Van het verhandelde ter

zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. De activiteiten van eiseres bestaan uit het importeren schoenen.

2.2.

Van 22 november 2004 tot 2 december 2004 heeft het OLAF, het antifraudebureau van de Europese Commissie, een onderzoek uitgevoerd in Bangladesh. Dit betrof een onderzoek naar de oorsprong van schoeisel, dat in de Europese Unie werd ingevoerd vanuit Bangladesh en de geldigheid van de bij de aangiften ten invoer overgelegde certificaten van oorsprong die zijn afgegeven door de autoriteiten te Bangladesh. Aanleiding hiervoor was onder meer het bestaan van het vermoeden dat ter ontduiking van de antidumpingheffing schoeisel uit China via Bangladesh in de Europese Unie werd ingevoerd.

2.3.

Bij brief van 1 maart 2011 heeft verweerder het volgende meegedeeld:

“(…) Deze drie utb’s zijn goed vergelijkbaar met de zaak van belanghebbende die heeft geleid tot de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 oktober 2010. Het verschil is gelegen in het aangegeven land van oorsprong (Bangladesh of Cambodja). In genoemde zaak ben ik op formele gronden in het ongelijk gesteld en is de uitnodiging tot betaling vernietigd.

Redelijkerwijs zullen de onderhavige utb’s ook door de rechter vernietigd worden op vergelijkbare formele gronden. Tegen de genoemde uitspraak van het Hof is immers geen cassatie ingesteld en formeel zijn de zaken identiek verlopen. Om uw cliënte verder niet op kosten te jagen, ligt het zeker in de rede dat ik tegemoet kom aan het ingestelde beroep en de drie utb’s vernietig. Alsdan zou u het ingestelde beroep kunnen intrekken. (…)”

2.4.

Tot de gedingstukken behoort een uitdraai van een interne e-mail van verweerder van 23 februari 2006, waarin het volgende staat:

“op verzoek van inspecteur[naam inspecteur] het vriendelijk verzoek om dossiers Bangladesh NIET in behandeling te nemen, dus geen controleverzoek uitzenden en geen UTB opleggen. Bij twijfel niet inhalen en even navragen bij Marie-Louise.”

2.2.

Het Hof vult voormelde feiten als volgt aan.

2.2.1.

Tot de gedingstukken behoort een brief van de inspecteur gedagtekend 3 februari 2011 waarin deze de gemachtigde het volgende bericht:

“Vorige week heb ik de ontvangst van uw brief van 18 januari 2011 bevestigd.

U verzoekt daarin om snel een gesprek met mij te voeren over mijn uitspraak op bezwaar in een zaak van [A] dd. 17 december 2010,(…). U heeft tegelijkertijd pro forma beroep tegen mijn uitspraak op bezwaar aangetekend bij de rechtbank in Haarlem. De rechtbank heeft mij daarvan overigens al op de hoogte gebracht.

Ik behandel deze beroepszaak en tevens uw verzoek om spoedig contact te leggen om zo mogelijk te voorkomen dat ook deze zaak bij de rechter zal moeten worden beslecht, net als de zaak van belanghebbende die heeft geleid tot de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 oktober 2010.

Ik ben deze week en de volgende week niet in staat inhoudelijk op uw verzoek in te gaan en zal pas in week 7 of 8 met u daarover contact kunnen leggen.

Ik zal daarom spoedig na 14 februari a.s. contact met u zoeken en veronderstel dat de rechtbank tot na die tijd uitstel zal verlenen voor de motivering van het beroep. (…).”

2.2.2.

In zijn uitspraken van 21 oktober 2010 in de zaken met de nummers 07/00977 (ECLI: NL:GHAMS:2010:BO1785) alsmede 07/00978, 07/00981, 07/00992, 07/00996 en 07/00997 (ECLI:NL:GHAMS:2010:BO1788) heeft het Hof overwogen:

“5.6. Nu belanghebbende door het rauwelijks opleggen van de UTB(’s) niet in staat is gesteld in te gaan op de feiten die ten grondslag liggen aan de op te leggen navorderingaanslag is belanghebbende naar ’s Hofs oordeel benadeeld en kan aan de schending van de procedureregel niet voorbij worden gegaan. Het Hof neemt daarbij in overweging dat ten aanzien van de vraag of de ingetrokken certificaten al dan niet door de bevoegde autoriteiten waren afgegeven onduidelijkheid bestond en dat deze onduidelijkheid in ieder geval tot één week voor het doen van de uitspraak op bezwaar ook bij de inspecteur bestond. In dit verband zij gewezen op het hoorverslag en op de brief van 15 mei 2006 van de inspecteur. Desgevraagd heeft de inspecteur ter zitting erkend dat ten tijde van het voeren van het hoorgesprek niet duidelijk was door wie de desbetreffende certificaten zijn uitgegeven. Belanghebbende is, doordat zij niet van het voornemen van het uitreiken van de UTB op de hoogte is gesteld, in deze situatie wezenlijk in haar verdedigingsbelangen geschaad.”

2.2.3.

Tot de stukken van het geding behoren facturen van de gemachtigde, gericht aan belanghebbende, waarin voor zover hier van belang het volgende is vermeld:

“(…)

Declaratiedatum 26 januari 2011

Voor u verrichte werkzaamheden in de periode 9 december 2010 tot en met 6 januari 2011

Opvragen uitspraak op bezwaar Bangladesh + Tel contact [naam 2] 220,00

Beoordelen uitspraak + opstellen opini 472,50

Opstellen kosteninschatting beroepsprocedure 155,00

Bespreking te [P] 6 jan., voorbereiding bespreking, reistijd 1.770,00

Subtotaal 2.617,50

(…)”

en

“(…)

Declaratiedatum 11 maart 2011

Diensten verricht in de periode 1 januari 2011 tot en met 1 maart 2011, inzake Bangladesh oorsprong, alsook Laos oorsprong

(…)

Verzoek douane na uitspraak op bezwaar, zie bijlage voor nadere specificatie 2.447,50

(…)

specificatie diensten verricht van 1 januari 2011 tot en met 1 maart 2011, (…)

Verzoek douane na uitspraak op bezwaar

contact [naam 3] strategie Bangladesh + comm Henkelman daarover € 315,00

brief douane voorstel na uitspraak op bezwaar € 1.660,00

contact zoeken [naam inspecteur 2] € 315,00

communicatie met [belanghebbende]/brief kostenvergoeding+akkoord intrekking € 157,50

€ 2.447,50

(…)”

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een integrale proceskostenvergoeding voor het beroep in eerste aanleg. Belanghebbende berust in de door de rechtbank toegekende forfaitaire vergoeding voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (€ 322).

4 De overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing