Gerechtshof Amsterdam, 03-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2755, 13/00210
Gerechtshof Amsterdam, 03-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2755, 13/00210
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 juli 2014
- Datum publicatie
- 14 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:2755
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:519, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/00210
Inhoudsindicatie
Gelet op de rol van de aangever in het CDW is het niet mogelijk dat een aangever achteraf zou kunnen verzoeken om zijn aangiften zodanig te wijzigen dat een andere persoon als aangever wordt aangemerkt. Het beroep op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen.
Uitspraak
kenmerk 13/00210
3 juli 2014
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[A], thans handelend onder de naam [AA], te [P], belanghebbende,
gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/1479 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft bij twee beschikkingen, gedagtekend 11 april 2011, de verzoeken
van belanghebbende om herziening van in totaal 139 aangiften ten invoer afgewezen.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak, gedagtekend 9
februari 2012, afgewezen.
Bij uitspraak van 26 februari 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende
ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 april
2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 15 mei 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in
afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Van het verhandelde ter
zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. In de periode 8 september 2010 tot en met 24 januari 2011 heeft eiseres, destijds nog handelend onder de naam [A]., op eigen naam en voor eigen rekening 139 aangiften gedaan voor in het vrije verkeer brengen van kleding. Deze aangiften heeft zij in opdracht gedaan van de importeur [B]. te Tsjechië.
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van 31 maart 2011 van de in 2.1 genoemde importeur waarin zij onder meer verklaart:
"(…) prior to the first customs declaration for release for free circulation which [eiseres] has submitted to Dutch Customs, a mandate to act as our direct representative was given to [eiseres]."
Bij verzoeken van respectievelijk 24 februari 2011 en 15 maart 2011 heeft eiseres verzocht om terugbetaling van de bij voormelde aangiften betaalde douanerechten. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij de aangiften per vergissing op eigen naam en voor eigen rekening heeft gedaan en verzocht de aangiften te herzien naar directe vertegenwoordiging.
Bij beschikkingen van 11 april 2011 heeft verweerder de in 2.3 bedoelde verzoeken afgewezen. Het tegen deze beschikkingen gerichte bezwaar heeft hij bij de bestreden uitspraak afgewezen. Verweerder stelde zich daarbij op het standpunt dat herziening van de persoon van de aangever niet mogelijk is.”
Het Hof gaat eveneens van deze feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur op grond van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) gehouden is om de litigieuze aangiften zodanig te wijzigen dat niet langer sprake is van aangiften op eigen naam en voor eigen rekening van belanghebbende, maar van aangiften op naam en voor rekening van een ander (directe vertegenwoordiging), hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist.
Voorts beroept belanghebbende zich op vertrouwen dat bij hem zou zijn gewekt door het gestelde in het Handboek Douane, onderdeel 2.00.00, paragraaf 3.3.3, waardoor bij incidenten of in incidentele gevallen wijziging van de persoon wordt toegelaten, alsmede op de omstandigheid dat de inspecteur in gelijkaardige zaken wel tot herziening is overgegaan.