Hoge Raad, 13-03-2015, ECLI:NL:HR:2015:519, 14/04224
Hoge Raad, 13-03-2015, ECLI:NL:HR:2015:519, 14/04224
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 maart 2015
- Datum publicatie
- 13 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:519
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2014:2755, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/04224
Inhoudsindicatie
Douanerechten; art. 4, 5, 64 en 78 CDW; vertegenwoordiging bij het doen van een douaneaangifte; verhouding tussen de artikelen 5, 64 en 78 van het CDW; na het aanvaarden van de douaneaangifte is het vervangen van de persoon van de aangever door een andere persoon niet mogelijk.
Uitspraak
13 maart 2015
nr. 14/04224
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [A] B.V. (thans: [X] B.V.) te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2014, nr. 13/00210, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 12/1479) betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen op een verzoek tot herziening van de aangifte op de voet van artikel 78 van het Communautair douanewetboek. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft in de periode van 8 september 2010 tot en met 24 januari 2011 139 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van kleding. Deze aangiften heeft zij gedaan in opdracht van [B] S.R.O. (hierna: [B]), gevestigd in Tsjechië. Zij heeft bij het doen van de aangiften tegenover de douaneautoriteiten niet verklaard te handelen in naam en/of voor rekening van een ander.
Bij brieven van 24 februari 2011 en 15 maart 2011 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om terugbetaling van douanerechten die zij heeft betaald ter voldoening van de douaneschulden die zijn ontstaan wegens het doen van de hiervoor in 2.1.1 bedoelde aangiften, op de grond dat zij die aangiften per vergissing op eigen naam en ook voor eigen rekening heeft gedaan. Belanghebbende heeft in dat verband de Inspecteur verzocht de aangiften te herzien in die zin dat [B] als aangever heeft te gelden en dat zij, belanghebbende, de aangiften in naam en voor rekening van [B] heeft gedaan. Belanghebbende heeft daartoe een schriftelijke verklaring van [B] overgelegd, gedagtekend 31 maart 2011, waarin is vermeld:
"(...) prior to the first customs declaration for release for free circulation which [belanghebbende] has submitted to Dutch Customs, a mandate to act as our direct representative was given to [belanghebbende]."
Bij beschikkingen van 11 april 2011 heeft de Inspecteur de hiervoor in 2.1.2 bedoelde verzoeken om herziening van de aangiften afgewezen.
Het Hof heeft vooropgesteld dat in artikel 5, lid 4, tweede alinea, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) is bepaald dat de persoon die niet verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen, geacht wordt in eigen naam en voor eigen rekening te handelen. Naar het oordeel van het Hof is het recht om zich bij de douaneautoriteiten te doen vertegenwoordigen in artikel 5 van het CDW uitputtend geregeld, waarbij het Hof heeft verwezen naar hetgeen in punt 30 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions (Europe) B.V., C-153/10, ECLI:EU:C:2011:224, is overwogen. Het Hof heeft geoordeeld dat het daarom niet mogelijk is dat door middel van een verzoek tot herziening van de aangifte op de voet van artikel 78 van het CDW wordt afgedaan aan hetgeen is bepaald in artikel 5, lid 4, van het CDW. Hierbij heeft het Hof mede van belang geacht dat aan de persoon van de aangever tal van rechten en plichten zijn toebedeeld, zoals de verplichting om in te staan voor de juistheid van de in aangifte voorkomende gegevens, de echtheid van ingediende documenten alsmede de verplichting tot betaling van de douaneschuld die kan voortvloeien uit de aangifte.
Het middel richt zich met rechtsklachten tegen de hiervoor in 2.2 omschreven oordelen van het Hof met het betoog dat weliswaar in artikel 5 van het CDW uitputtend is vastgelegd welke mogelijkheden bestaan om zich bij het doen van een douaneaangifte te laten vertegenwoordigen, maar dat dit onverlet laat dat achteraf op grond van artikel 78 CDW de persoon van de aangever wordt gewijzigd volgens de mogelijkheden van vertegenwoordiging die in artikel 5 van het CDW zijn neergelegd.
Op grond van artikel 4, onderdeel 18, van het CDW wordt als 'aangever' aangemerkt de persoon die in eigen naam een douaneaangifte doet of de persoon in wiens naam door een vertegenwoordiger een douaneaangifte wordt gedaan. In artikel 64 van het CDW is bepaald welke personen een douaneaangifte kunnen doen. In artikel 5 van het CDW is het recht van vertegenwoordiging neergelegd voor iedere persoon die zich voor het vervullen van de in de douanewetgeving voorgeschreven handelingen en formaliteiten bij de douaneautoriteiten wil doen vertegenwoordigen.
In artikel 5, lid 4, tweede alinea, van het CDW is bepaald dat de persoon die niet verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen of die verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen zonder dat hij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit, wordt geacht in eigen naam en voor eigen rekening te handelen. Niet voor twijfel vatbaar is dat, anders dan belanghebbende betoogt, in deze bepaling het definitieve rechtsgevolg is neergelegd van het op de voet van artikel 64 van het CDW doen van een douaneaangifte op eigen naam en voor eigen rekening. Dit brengt mee dat niet op de voet van artikel 78 van het CDW kan worden bewerkstelligd dat na aanvaarding van de aangifte een andere persoon dan degene in wiens naam de aangifte in eerste instantie is gedaan in zijn plaats aangever wordt in de zin van artikel 4, onderdeel 18, van het CDW in samenhang gelezen met artikel 64 van het CDW. Een andersluidende opvatting heeft in wezen tot gevolg dat de oorspronkelijke aangifte wordt vervangen door een aangifte van een andere persoon. In dit laatste voorziet artikel 78 van het CDW niet. Het middel faalt derhalve.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.