Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3011, 13.00311

Gerechtshof Amsterdam, 17-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3011, 13.00311

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 juli 2014
Datum publicatie
6 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:3011
Formele relaties
Zaaknummer
13.00311
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e

Inhoudsindicatie

Hof oordeelt dat de rechtbank (ECLI:NL:RBNHO:2013:2312) het beroep met toepassing van artikel 27e van de AWR terecht ongegrond heeft verklaard, nu niet de vereiste aangifte is gedaan, niet is gebleken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is en de inspecteur de aanslag heeft gebaseerd op een redelijke schatting. Belanghebbende heeft in haar hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.

Uitspraak

kenmerk 13/00311

17 juli 2014

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X]B.V. te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: H.M. van Vliet,

tegen

de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/2544 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 5 juni 2010 aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2007 opgelegd berekend naar een belastbare winst van € 100.000 en een belastbaar bedrag van € 69.624. , alsmede een verzuimboete ter grootte van € 1.134.

1.2.

Het daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 13 april 2012, ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 2 april 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is ontvangen op 13 mei 2013.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Met dagtekening 11 juni 2014 heeft de gemachtigde een verzoek ingediend tot uitstel van het onderzoek ter zitting op 18 juni 2014. Dit verzoek is bij brief van 12 juni 2014 afgewezen.

1.6.

Belanghebbende heeft met dagtekening 17 juni 2014 een verzoek tot wraking van mr. J. den Boer ingediend. De wrakingskamer van het Hof heeft het verzoek op 18 juni 2014 afgewezen onder beschikkingsnummer 200.150.823/01.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2014, na kennisneming van de beslissing op voormeld wrakingsverzoek. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Verzoek uitstel onderzoek ter zitting

2.1.1.

Bij brief van 6 januari 2014 zijn partijen uitgenodigd voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting op 5 maart 2014. In de uitnodiging is voorts het volgende opgenomen:

"Een verzoek tot uitstel van het onderzoek ter zitting kunt u binnen twee weken na ontvangst van deze uitnodiging schriftelijk doen. U dient daarbij de redenen van het verzoek te vermelden, alsmede de verhinderdata voor de woensdagen in de twaalf weken na de geplande zittingsdag. Na voormelde termijn van twee weken kan alleen een voldoende zwaarwegend verzoek om uitstel, dat niet eerder kon worden gedaan, nog aanleiding geven een andere zittingsdatum te bepalen."

2.1.2.

Bij brief van 13 januari 2014 heeft de gemachtigde verzocht dit onderzoek uit te stellen tot na 15 mei 2014, aan welk verzoek gehoor is gegeven.

2.2.1.

Bij brief van 24 april 2014 zijn partijen uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting op 18 juni 2014. In deze uitnodiging is eveneens de onder 2.1.1 aangehaalde passage opgenomen. Blijkens de ‘track&trace’-gegevens heeft de gemachtigde op 30 april 2014 getekend voor de ontvangst van de envelop waarin de uitnodiging is verzonden.

2.2.2.

In zijn onder 1.5 genoemde brief van 11 juni 2014 heeft de gemachtigde onder meer het volgende geschreven:

"Het is helaas niet mogelijk gebleken – door externe oorzaak – om het bewijs dat nodig is om de te hoog vastgestelde winst te bestrijden gereed te hebben. Daarom wordt gevraagd de zitting uit te stellen en over twee maanden te houden.

In de tussentijd zal worden geprobeerd verweerder er van te overtuigen dat de winst te hoog is, door het overleggen van de complete administratie, opdat een zitting niet meer nodig is omdat indien verweerder aan het bezwaar tegemoet komt het beroep dan kan worden ingetrokken."

2.3.1.

De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat in geval de gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij zich niet op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, het gerechtshof dat verzoek inwilligt tenzij het oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. (o.a. Hoge Raad 28 januari 2011, LJN BN3529, BNB 2011/84).

2.3.2.

Vaststaat dat de gemachtigde heeft verzocht het onderzoek ter zitting te houden op een datum na 15 mei 2014 en dat hieraan gehoor is gegeven door partijen uit te nodigen voor het onderzoek ter zitting van 18 juni 2014. Voorts staat vast dat de gemachtigde hiervan reeds op 30 april 2014 op de hoogte had kunnen zijn. Daarbij kan er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat de door de gemachtigde in zijn brief van 11 juni 2014 aan zijn verzoek tot uitstel ten grondslag gelegde reden (het niet beschikken over de ‘complete administratie’) reeds op 30 april 2014 bij hem bekend was.

2.4.

In de hiervoor vermelde omstandigheden acht het Hof het belang van een doelmatige procesgang zwaarder wegen dan het belang dat de gemachtigde stelt te hebben bij uitstel van het onderzoek, waarbij het Hof mede in aanmerking neemt dat het verzoek tot uitstel eerst 7 dagen vóór de aanvang van het onderzoek is gedaan en geen (voldoende) concrete redenen zijn aangevoerd voor het niet beschikken over de daarin bedoelde bewijsmiddelen. Het Hof heeft in deze omstandigheden reden gevonden het verzoek af te wijzen.

3 Feiten

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt in deze uitspraak aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. Eiseres vormt een fiscale eenheid met [B] B.V., [C] B.V., [A] B.V. en[D] B.V.

2.2.

Verweerder heeft eiseres uitstel verleend voor het doen van aangifte Vpb 2007 tot 1 april 2009. Vervolgens heeft verweerder een aanmaning verzonden waarin eiseres in de gelegenheid is gesteld de aangifte Vpb 2007 uiterlijk 11 mei 2009 in te dienen. Eiseres heeft geen aangifte Vpb 2007 gedaan. Verweerder heeft vervolgens de aanslag Vpb 2007 ambtshalve vastgesteld op een belastbaar bedrag van € 69.624 (€ 100.000 belastbare winst -/- € 30.376 te verrekenen verliezen).

2.3.

Eiseres heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt en daarbij gesteld dat de belastbare winst negatief is. Verweerder heeft eiseres meerdere malen verzocht het bezwaar te motiveren. Eiseres heeft nimmer enige onderbouwing van het bezwaar ingediend.

2.4.

Tot de dossierstukken behoort een overzicht ‘Fiscaalbelang OB’ betreffende de entiteit waar de fiscale eenheid toe behoort. Hierop staat voor het jaar 2007 een omzet exclusief omzetbelasting van € 1.160.592 vermeld.”

Het Hof zal eveneens van deze feiten uitgaan.

4 Geschil in hoger beroep

5 Beoordeling

6. Kosten

7 Beslissing