Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3193, 13/00385

Gerechtshof Amsterdam, 01-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3193, 13/00385

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft niet aan zijn informatieverplichting voldaan, in het bijzonder niet omdat hij geen antwoord heeft gegeven op de vraag hoe het vermogen van zijn buitenlandse bankrekening, waarover hij in 1997 beschikte, is aangewend indien ervan wordt uitgegaan dat die rekening in dat jaar is opgeheven. Het Hof gaat eraan voorbij dat de inspecteur in de informatiebeschikking vragen heeft opgenomen die hij niet eerder aan belanghebbende had gesteld, nu belanghebbende tot beantwoording van die vragen in de bezwaarfase ruimschoots en alsnog in de gelegenheid is gesteld.

Uitspraak

kenmerk 13/00385

1 mei 2014

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/340 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 14 augustus 2012 vastgesteld dat belanghebbende met betrekking tot een hem op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 niet heeft voldaan aan een op hem rustende informatieverplichting (informatiebeschikking).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 6 december 2012, de informatiebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 7 juni 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard en belanghebbende vanaf de datum van de uitspraak gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid gesteld alsnog aan zijn informatieverplichting te voldoen.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij de rechtbank ingekomen op 26 juni 2013 en door de rechtbank doorgezonden aan het Hof. Het beroep is aangevuld bij brieven met bijlagen van 7 juli 2013 en 4 februari 2014.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin – zoals hierna ook overigens in citaten van de uitspraak van de rechtbank – aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’:

“2.1. Verweerder heeft een renseignement ontvangen inzake een bij [bank] in [land] (hierna: [bank]) aangehouden rekening met rekeningnummer [rekeningnummer].

2.2. Naar aanleiding van dit renseignement heeft verweerder navorderingsaanslagen voor de jaren 1991 tot en met 2000 inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) en navorderingsaanslagen vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegd. Daarbij zijn boetes en verhogingen opgelegd.In het door eiser tegen deze navorderingsaanslagen ingestelde beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam bij uitspraak van 10 februari 2011, nrs. 04/02749, 04/02750 en 04/02751, het aannemelijk geacht dat sprake is van een juiste identificatie van eiser als rekeninghouder en dat aannemelijk is geworden dat eiser in genoemde jaren een bankrekening heeft aangehou-den bij [bank]. De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 april 2012, nr. 11/01440, deze uitspraak gehandhaafd voor zover het de opgelegde navorderingsaanslagen betreft. Genoemde uit-spraak is vernietigd uitsluitend voor zover het genoemde verhogingen en boetes betreft en de Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar een ander Gerechtshof voor verdere behandeling met inachtneming van het arrest.

2.3.

Voor de jaren 2001 tot en met 2008 heeft verweerder de aangiften ib/pvv van eiser van-wege de [bank]-rekening gecorrigeerd. De bezwaarschriftprocedures tegen deze correcties zijn aangehouden in afwachting van de nog lopende gerechtelijke procedures inzake de eerderge-noemde navorderingsaanslagen.

2.4.

Op 30 maart 2010 heeft eiser zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2009 ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij brief van 25 juli 2012 eiser verzocht om informatie te verstrekken. Eiser heeft bij brief van 11 augustus 2012 aan verweerder medegedeeld niet in het bezit te zijn van een buitenlandse bankrekening.

2.5.

In de nadien vastgestelde informatiebeschikking met dagtekening 14 augustus 2012 is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door u en/of uw (ex)partneraangehouden?2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen op1 januari en 31 december 2009?3. Zo nee, waar wordt het eerder op de [bank]-rekening gestalde vermogen in 2009

aangehouden?4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en opwelke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?

6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(inkopie) te overleggen.(…)Als u niet aan uw informatieverplichtingen voldoet en niet of niet tijdig bezwaar hebt gemaakt tegen deze beschikking, wordt deze informatiebeschikkingonherroepelijk. Dat betekent dat u zich dan in een nadelige bewijspositie hebt gemanoeuvreerd in de bezwaarfase tegen de belastingaanslagen waarop de informatieverzoeken zien. U dient dan namelijk ‘te doen blijken’ dat die belastingaanslagen niet juist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast.(…)”

2.6. Eiser heeft als bijlage bij het bezwaarschrift tegen deze informatiebeschikking een brief van [bank] d.d. 4 december 2007 gevoegd met de navolgende inhoud:

“(…)

Wij bevestigen dat wij uw brief op 22 november 2007 in goede orde hebben ontvangen.Gevolggevend aan Uw verzoek wensen wij U eraan te herinneren dat onze bank, in overstemming met het Algemeen Reglement der Verrichtingen, over het recht beschikt om de gearchiveerde documenten en bewijsstukken te vernietigen die de wettelijke bewaartijd van 10 jaar overschrijden.Om deze reden voert de bank geen opzoekingen uit voor verrichtingen die deze periode voor afgaan en dienen wij U tot onze spijt mee dat wij geen gunstig gevolg kunnen geven aan Uw verzoek.(…)”

Op verzoek van eiser is een kopie van bovengenoemde brief aan eiser verzonden bij brieven van [bank] gedagtekend 30 oktober 2008 en 21 november 2011.”

2.2.

Nu partijen tegen de hiervoor vermelde feiten geen bezwaren hebben geuit zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof op basis van zowel in beroep als in hoger beroep overgelegde stukken nog het volgende toe.

2.3.

In een e-mail van 23 mei 2013 aan [bank] te [land] (hierna: [bank]) heeft belanghebbende bij deze bank informatie opgevraagd, onder meer met betrekking tot mogelijk nog bij de bank aanwezige ‘bankschriften’. Hierop is door [bank] bij brief van 7 juni 2013 als volgt geantwoord:

“Gevolggevend aan uw verzoek, wensen wij u eraan te herinneren dat onze bank, in overeenstemming met het Algemeen Reglement der Verrichtingen, over het recht beschikt om de gearchiveerde documenten en bewijsstukken te vernietigen die de wettelijke bewaartijd van 10 jaar overschrijden.

Om deze reden voert de bank geen opzoekingen uit voor verrichtingen die deze periode voorafgaan en dienen wij u tot onze spijt mee te delen dat wij geen gunstig gevolg kunnen geven aan uw verzoek.”

2.4.

Tot de stukken behoort een kopie van een mutatieoverzicht van [bank], gedagtekend 30 november 2007, met betrekking tot een – naar het Hof begrijpt – in 1997 door belanghebbende bij die bank aangehouden rekening met nummer [rekeningnummer] in Nederlandse guldens en waaruit blijkt dat van die rekening in 1997 een bedrag van fl. 131.180,28 is opgenomen en dat het saldo van die rekening op 27 maart 1997 nihil bedraagt.

2.5. In een brief van de inspecteur aan belanghebbende van 25 juli 2012 is onder meer vermeld:

“Om [de aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2009] te kunnen beoordelen, heb ik meer informatie nodig. (…)

Voordeel uit sparen en beleggen (box 3)Bezittingen: specificatieUit mijn gegevens blijkt dat u op 1 januari 2009 buitenlandse bankrekening(en) in uw bezit heeft. (…)Om uw voordeel uit sparen en beleggen op het juiste bedrag te kunnen vaststellen, verzoek ik u mij de volgende informatie te sturen:- een specificatie en bewijsstukken van de waarde van de buitenlandse bankrekening(en) op 1 januari 2009 en op 31 december 2009;(…).”

2.6.

In antwoord op deze brief heeft belanghebbende bij brief van 11 augustus 2012 verklaard dat hij niet over een buitenlandse bankrekening beschikt.

2.7.

In het bezwaarschrift tegen de informatiebeschikking, gedagtekend 20 september 2012, is onder meer vermeld:

“U bent er van uitgegaan dat ik een buitenlandse bankrekening heb aangehouden in het jaar 2009.Ik heb geen buitenlandse bankrekening aangehouden in het jaar 2009.”

2.8.

In een brief van de inspecteur aan belanghebbende van 17 oktober 2012 is onder meer vermeld:

“Informatie bij de BelastingdienstDe Belastingdienst heeft in 2002 de beschikking gekregen over informatie van rekeninghouders bij de [bank] (…). Uit de gegevens bleek dat u en/of uw partner een rekening aanhield(en) bij deze Bank. Het saldo op die rekening bedroeg volgens de informatie op 31 januari 1994 f 139.194. (…) Op basis van deze gegevens heeft de Belastingdienst u om nadere informatie gevraagd. (…)Het zou (…) kunnen dat die rekening nu niet meer bestaat. Dat neemt niet weg dat de rekening er tot 1997 wel is geweest. Wanneer de rekening in 1996 is opgeheven is het saldo overgeheveld naar andere rekeningen of door u opgenomen. U heeft daarvan geen informatie willen verstrekken.”

2.9.

In een brief van de inspecteur van 20 november 2012 is belanghebbende nog een keer in de gelegenheid gesteld op de brief van 17 oktober 2012 te reageren.

2.10.

In de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de informatiebeschikking is onder meer het volgende vermeld:

“In de brief van 25 juli 2012 (de vragenbrief bij de aanslagregeling) en de informatiebeschik-king zijn gegevens en inlichtingen gevraagd die relevant en noodzakelijk zijn om een juiste aanslag te kunnen vaststellen. U heeft deze inlichtingen en gegevens niet verstrekt.”

2.11.

In een op verzoek van belanghebbende verstrekte toelichting op het onder 2.4 vermelde mutatieoverzicht, een e-mailbericht van [bank] aan belanghebbende van 19 december 2013, is onder meer het volgende vermeld:

“De rekening [rekeningnummer] is een [onderrekening] van stamrekening [rekeningnummer]. Het betreft de spaarrekening in NLG. Dit is dus geen aparte rekening maar een onderrekening gekoppeld aan stamnummer [rekeningnummer]. Zo heeft u ook bv rekening [rekeningnummer], hier gaat het om een onderrekening in USD.”

2.12. In het proces-verbaal van de zitting van het Hof is onder meer het volgende vermeld:

“(De inspecteur:) U houdt mij de volgende passage uit mijn brief aan belanghebbende van 25 juli 2012 voor:

“Uit mijn gegevens blijkt dat u op 1 januari 2009 buitenlandse bankrekening(en) in uw bezit heeft.”

Op uw vraag welke gegevens de inspecteur dan in zijn bezit had, antwoord ik dat deze zin per abuis niet juist zal zijn geformuleerd. Er is in het verleden geconstateerd dat belanghebbende een buitenlandse rekening heeft (gehad), maar we beschikten niet over gegevens over het bezit van een buitenlandse bankrekening op 1 januari 2009.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof de rechtmatigheid van de informatiebeschikking in geschil.

4. Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6. Beslissing