Home

Rechtbank Noord-Holland, 07-06-2013, CA4018, AWB 13/340

Rechtbank Noord-Holland, 07-06-2013, CA4018, AWB 13/340

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
7 juni 2013
Datum publicatie
21 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:CA4018
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 13/340

Inhoudsindicatie

Eiser heeft niet aan zijn wettelijke informatieplicht voldaan om gegevens buitenlandse bankrekening aan te leveren; de inspecteur heeft informatiebeschikking terecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht, meervoudige kamer

zaaknummer: AWB 13/340

uitspraakdatum: 7 juni 2013

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de belastingdienst/kantoor [P], verweerder.

1. Procesverloop

1.1. Verweerder heeft bij beschikking met dagtekening 14 augustus 2012 vastgesteld dat eiser met betrekking tot de aan hem op te leggen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplich-tingen ingevolge de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) (hierna: de informatiebeschikking).

1.2. In de uitspraak op bezwaar van 6 december 2012 heeft verweerder het door eiser tegen de informatiebeschikking ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.

1.3. Eiser heeft op 14 januari 2013 beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweer-schrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen K.H. Kippersluis en mr. J.N.A.H. Renc-kens.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Verweerder heeft een renseignement ontvangen inzake een bij Kredietbank Luxemburg in Luxemburg (hierna: KBL) aangehouden rekening met rekeningnummer [#].

2.2. Naar aanleiding van dit renseignement heeft verweerder navorderingsaanslagen voor de jaren 1991 tot en met 2000 inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) en navorderingsaanslagen vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegd. Daarbij zijn boetes en verhogingen opgelegd.

In het door eiser tegen deze navorderingsaanslagen ingestelde beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam bij uitspraak van datum en [# & #], het aannemelijk geacht dat sprake is van een juiste identificatie van eiser als rekeninghouder en dat aannemelijk is geworden dat eiser in genoemde jaren een bankrekening heeft aangehou-den bij KBL. De Hoge Raad heeft bij arrest van [datum en #], deze uitspraak gehandhaafd voor zover het de opgelegde navorderingsaanslagen betreft. Genoemde uit-spraak is vernietigd uitsluitend voor zover het genoemde verhogingen en boetes betreft en de Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar een ander Gerechtshof voor verdere behandeling met inachtneming van het arrest.

2.3. Voor de jaren 2001 tot en met 2008 heeft verweerder de aangiften ib/pvv van eiser van-wege de KBL-rekening gecorrigeerd. De bezwaarschriftprocedures tegen deze correcties zijn aangehouden in afwachting van de nog lopende gerechtelijke procedures inzake de eerderge-noemde navorderingsaanslagen.

2.4. Op 30 maart 2010 heeft eiser zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2009 ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij brief van 25 juli 2012 eiser verzocht om informatie te verstrekken. Eiser heeft bij brief van 11 augustus 2012 aan verweerder medegedeeld niet in het bezit te zijn van een buitenlandse bankrekening.

2.5. In de nadien vastgestelde informatiebeschikking met dagtekening 14 augustus 2012 is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:

1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door u en/of uw (ex)partner aangehouden?

2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen op 1

januari en 31 december 2009?

3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2009

aangehouden?

4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?

5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke

binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?

6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(in kopie) te

overleggen.

(…)

Als u niet aan uw informatieverplichtingen voldoet en niet of niet tijdig bezwaar hebt

gemaakt tegen deze beschikking, wordt deze informatiebeschikking onherroepelijk. Dat

betekent dat u zich dan in een nadelige bewijspositie hebt gemanoeuvreerd in de bezwaarfase tegen de belastingaanslagen waarop de informatieverzoeken zien. U dient dan namelijk ‘te doen blijken’ dat die belastingaanslagen niet juist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast.

(…)”

2.6. Eiser heeft als bijlage bij het bezwaarschrift tegen deze informatiebeschikking een brief van KBL d.d. 4 december 2007 gevoegd met de navolgende inhoud:

“(…)

Wij bevestigen dat wij uw brief op 22 november 2007 in goede orde hebben ontvangen.

Gevolggevend aan Uw verzoek wensen wij U eraan te herinneren dat onze bank, in overstemming met het Algemeen Reglement der Verrichtingen, over het recht beschikt om de gearchiveerde documenten en bewijsstukken te vernietigen die de wettelijke

bewaartijd van 10 jaar overschrijden.

Om deze reden voert de bank geen opzoekingen uit voor verrichtingen die deze periode voor afgaan en dienen wij U tot onze spijt mee dat wij geen gunstig gevolg kunnen geven aan Uw

verzoek.

(…)”

Op verzoek van eiser is een kopie van bovengenoemde brief aan eiser verzonden bij brieven van KBL gedagtekend 30 oktober 2008 en 21 november 2011.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is de rechtmatigheid van de informatiebeschikking.

3.2. Eiser ontkent dat hij in 2009 een rekening heeft (gehad) in het buitenland. Eiser heeft in dit verband genoemde brieven van de KBL in het geding gebracht waaruit volgens eiser blijkt dat hij in ieder geval de afgelopen tien jaar (vanaf 1997) geen rekeningnummer heeft gehad bij deze bank.

3.3. Verweerder neemt het standpunt in dat de informatiebeschikking rechtmatig is.

3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar alsmede de informatiebeschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverkla-ring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. In artikel 52a, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hier-na: de AWR) is bepaald:

“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (in-formatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.

2. De termijn voor de vaststelling van een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of het nemen van een beschikking wordt verlengd met de periode tussen de bekendmaking van de met be-trekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen verplichtingen heeft voldaan en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt vernietigd.”

4.1.2. In artikel 25, derde lid, van de AWR is bepaald:

“3. Indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag, een navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag of een beschikking, met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of beschikking gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die belastingaanslag of beschikking onjuist is. (…)”

4.1.3. In artikel 27e, eerste en tweede lid, van de AWR is bepaald:

“1. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatie-beschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

2. Indien de rechtbank het beroep tegen een in artikel 52a, eerste lid, bedoelde informatiebeschikking ongegrond verklaart, stelt de rechtbank een nieuwe termijn voor het voldoen aan de in die beschikking bedoelde verplichtingen, in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden gegeven, tenzij sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.”

4.1.4. Artikel 47, eerste lid, van de AWR luidt:

“Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:

a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;

b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stel-len.”

4.1.5. Artikel 49, eerste lid, van de AWR luidt:

“De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze — zulks ter keuze van de inspecteur — en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.”

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder op basis van de hem ter beschikking staande informatie bestaande uit het renseignement en de uitkomst van de door eiser tegen de navorderingsaanslagen over de jaren 1991 tot en met 2000 gevoerde procedures zich op het standpunt stellen dat de gevraagde gegevens en inlichtingen van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Dit neemt niet weg dat verweerder op grond van artikel 47 AWR alleen informatie kan vragen waarover een belastingplichtige beschikt of waarover hij met redelij-kerwijs van hem te verlangen moeite, de beschikking kan krijgen.

4.3. Volgens eiser heeft hij met de onder punt 2.6 genoemde brief van KBL openheid van zaken gegeven zodat geen sprake is van het weigeren om informatie te verstrekken. Zoals verweerder terecht heeft aangegeven, volgt uit deze brief slechts dat documenten en bewijs-stukken ouder dan 10 jaar niet worden verstrekt. Deze brief zegt niets over de vraag of eiser genoemde rekening ooit heeft gehad, of deze rekening nog bestond of op dit moment nog bestaat, of dat deze rekening op enig moment is opgeheven, dan wel tot 1997 heeft bestaan. Voorts is niet duidelijk welke gegevens eiser in zijn verzoeken bij KBL heeft opgevraagd. De enkele opmerking ter zitting dat hij aan KBL heeft gevraagd om alle gegevens die bij die bank over hem bekend zijn, kan niet worden geverifieerd en de beantwoording van KBL sluit hier niet op aan, zodat de rechtbank eiser niet volgt in zijn stellingname. Het lag op de weg van eiser de door verweerder gestelde vragen nader te beantwoorden. Eisers verklaring ter zitting dat hij zich niet kan herinneren dat hij in Luxemburg ooit een bankrekening heeft geopend, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig en in dit verband dan ook onvoldoen-de. Voor zover eiser heeft betoogd dat de rekening is opgeheven en het saldo consumptief is besteed, ligt het eveneens op zijn weg nadere uitleg te geven al dan niet met onderbouwing van stukken. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat eiser de in de informatiebeschikking gestelde vragen volledig heeft beantwoord. Eiser heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn wettelijke informatieplicht voldaan.

4.4. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de informatiebeschikking te-recht is afgegeven.

4.5. De rechtbank zal eiser op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking verzochte gegevens te verstrekken.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- stelt eiser een termijn van acht weken vanaf heden waarbinnen hij alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikking gevraagde informatie kan verstrekken.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. T.A. de Hek en

M.C.A. Onderwater, rechters, in aanwezigheid van mr. J. de Jong, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2013.

afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.