Gerechtshof Amsterdam, 17-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3361, 13/00754
Gerechtshof Amsterdam, 17-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3361, 13/00754
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 juli 2014
- Datum publicatie
- 20 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:3361
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2013:10800
- Zaaknummer
- 13/00754
Inhoudsindicatie
Hoewel aannemelijk is dat de huurder van het onderhavige bedrijfspand, de ‘buurman’, vanwege de specifieke ligging van de bedrijfsruimte bereid was een hogere huurprijs te betalen dan een willekeurige derde, is (eveneens) aannemelijk dat de tot stand gekomen huurovereenkomst na een onderhandelingsproces is gesloten tussen twee onafhankelijke marktpartijen, ieder handelend vanuit zijn/haar specifieke zakelijke belangen. De overeengekomen huurprijs komt dus overeen met de economische huurwaarde.
Uitspraak
kenmerk 13/00754
17 juli 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. H. Zoetendal (Fisum accountants belastingadviseurs te Heerhugowaard)
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerknummer AWB 12/4347 van de rechtbank Noord-Holland in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Alkmaar, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 25 januari 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 197.985 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.063, en bij beschikking een bedrag van € 5.297 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 15 augustus 2012, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 193.485 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.963, en de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Bij uitspraak van 1 november 2013 heeft de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden uitspraken op bezwaar vernietigd. De rechtbank heeft de aanslag verder verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 157.685 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.163, en de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 707,50 en heeft zij gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 december 2013, aangevuld bij brief van 6 januari 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Gelijktijdig en met instemming van partijen zijn ter zitting behandeld het hoger beroep van belanghebbende (kenmerk Hof: 13/00754) en het hoger beroep van [de echtgenote] inzake de haar opgelegde aanslag IB/PVV 2009 (kenmerk Hof: 13/00753). Al hetgeen in één van deze zaken is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder) de navolgende feiten vastgesteld:
“2.1. Eiser heeft met zijn echtgenote (hierna ook samen aangeduid als eisers) in firmaverband een banketbakkerij gedreven in het pand [A-straat 1] in het centrum van [Q] (hierna: [A-straat 1]). Zij hebben een deel van het bedrijfspand verworven in 2003, een ander deel in 2005. Op 1 februari 2009 hebben eisers de onderneming gestaakt en daarbij is de bedrijfsruimte van het pand overgegaan naar het privévermogen. De verhuurbare oppervlakte van de bedrijfsruimte is uitgemeten op 161,2 m2.
In februari 2008 hebben eisers de bedrijfsruimte van het pand door tussenkomst van makelaarskantoor [naam makelaarskantoor] te huur aangeboden voor een huursom van € 62.500, exclusief omzetbelasting.
Op 11 november 2008 hebben eisers een huurovereenkomst gesloten met [de huurder] (hierna ook: de huurder) ter uitbreiding van de winkelruimte van het naastgelegen winkelpand [A-straat 2] ([winkelnaam]). De overeengekomen huurperiode was gesloten voor een periode van 10 jaar ingaande op 1 februari 2009 met de mogelijkheid tot verlenging voor aansluitende periodes van vijf jaar. De huurovereenkomst bevat een voorkeursrecht tot koop voor een nader te bepalen koopsom (de vrije verkoopwaarde).
De huurder heeft bedongen dat hij het pand op eigen kosten mocht verbouwen en de scheidingsmuur tussen beide panden mocht doorbreken onder de verplichting die doorbraak aan het einde van de huur te herstellen.
Voor het eerste jaar is een huur overeengekomen van € 42.500, voor het tweede jaar een huur van € 52.500, voor het derde jaar van € 62.500 en voor de resterende jaren de laatstgenoemde huur met een indexatie.
De huurder heeft na de ingang van de huur de scheidingsmuur weggebroken en op de begane grond een nieuwe winkelpui geplaatst.
In december 2012 heeft de huurder [A-straat 1] onderverhuurd voor een aanvangshuur van € 57.000 en met het beding dat de huur na twee jaar gelijk zou zijn aan de huur die hij als hoofdhuurder verschuldigd zou worden.
De toenmalige gemachtigde van eisers heeft een verzoek bij verweerder gedaan tot een gezamenlijke taxatie van de bedrijfsruimte naar de waarde vrij opleverbaar. De twee ingeschakelde taxateurs, [taxateur 1] (Belastingdienst) en [taxateur 2] (makelaarskantoor [naam makelaarskantoor]), hebben op 24 februari 2009 de waarde in verhuurde staat bepaald op € 890.000 en zij hebben daarbij verwezen naar de onder 2.3 genoemde huurovereenkomst.
Eisers en verweerder zijn van oordeel dat de uitkomst van deze gezamenlijke taxatie niet overeenkomt met het uitgangspunt dat de waarde vrij opleverbaar bepalend is en zij hebben de conclusie getrokken dat deze gezamenlijke taxatie daarom niet bepalend is voor de waarde van de bedrijfsruimte bij de overgang naar het privévermogen.
Eisers hebben opdracht gegeven aan een drietal makelaars, [taxateur 3], [taxateur 4] en [taxateur 5], om de waarde in het economische verkeer te bepalen. De drie makelaars hebben de bedrijfsruimte ter plaatse opgenomen en zij hebben een rapport opgemaakt op 22 december 2009, uitkomende op een waarde van € 550.000 vrij opleverbaar naar de peildatum 10 februari 2009. Zij hebben de waarde vrij opleverbaar opgenomen onder verwijzing naar het in de huurovereenkomst opgenomen voorkeursrecht tot koop. Het rapport maakt melding van de verhuur van het pand en duidt de overeengekomen huurprijs aan als bovenmatig. De taxateurs hebben de marktconforme huurprijs geschat op € 42.000 per jaar.
Tot de stukken behoort een taxatierapport van de Belastingdienst van drie taxateurs, namelijk [taxateur 1], [taxateur 6] en [taxateur 7], opgemaakt op 19 juni 2012 na plaatselijke opname door twee van de drie taxateurs en uitkomende op een waarde van € 880.000 vrij opleverbaar naar de peildatum 1 februari 2009. Het rapport maakt melding van de verhuur van de bedrijfsruimte en verwijst in een toelichting naar de verkoopopbrengst van een vijftal andere verhuurde bedrijfspanden aan de [A-straat], te weten de nummers [...], [...], het buurpand [A-straat 2], [...] en [...].
De heffingsambtenaar van de gemeente [Q] heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Woz) de waarde van de bedrijfsruimte naar de waardepeildatum 1 januari 2009 bij beschikking vastgesteld op € 733.000 en na bezwaar verminderd tot € 519.000. De heffingsambtenaar heeft de Woz-waarde naar de waardepeildatum 1 januari 2010 vastgesteld op € 701.000.”
Tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, zijn door partijen (uiteindelijk) geen bezwaren ingebracht, behoudens (door belanghebbende) tegen de slotzin van 2.8. Gelet hierop gaat ook het Hof van die feiten uit, met uitzondering van hetgeen in de slotzin van 2.8 is overwogen.
Aan de door de rechtbank vastgestelde feiten kan het volgende worden toegevoegd.
Belanghebbende heeft als bijlage bij zijn conclusie van repliek in eerste aanleg een brief met dagtekening 6 maart 2013 overgelegd van taxateur [taxateur 5], waarin deze commentaar levert op het door de inspecteur overgelegde taxatierapport van 19 juni 2012 inzake de bedrijfsruimte in het pand [A-straat 1] te [Q] (hierna: de bedrijfsruimte).
In deze brief schrijft [taxateur 5] onder meer het volgende:
“Nu de Belastingdienst voor het bepalen van de waarde een andere grondslag heeft gekozen als eerder, zal ik mij uitsluitend beperken tot een beschouwing van het uitgebrachte materiaal – een waardebepaling op basis van ITZA-vergelijking.
(…)
De bij het rapport behorende omschrijving behoeft (…) aanvulling c.q. correctie.
(…)
- Het achterliggende winkeldeel heeft aan de oostzijde geen eigen gevel. De dakconstructie is “ingebalkt” in de buitengevel van het belendende perceel (…). Deze gevel is niet mandelig. (…)
- De vrije hoogte van het achterliggende winkeldeel bedraagt slechts 2.25 m, hetgeen in strijd is met de bepalingen van het Bouwbesluit en Arbo-wetgeving. De vrije hoogte van winkelverblijfsgebied dient minimaal 2.60 m te bedragen.
Taxateurs maken van dit kwalitatieve gebrek geen melding. Bovendien dient hier te worden gecorrigeerd in de vergelijking met referentieobjecten met een normale vrije hoogte.
(…)
Gemiddelde ITZA m² prijs van 4 vergelijkingsobjecten: (…) afgerond € 492,00 per m².
Toepassing van gemiddelde ITZA m² prijs op [de bedrijfsruimte] per 01.02.2009.
Het voorgedeelte sluit aan op de openbare weg en telt mee voor 100%.
Het achterliggende deel dient wegens beperkte vrije hoogte te worden gecorrigeerd.
Uitwerking volgens ITZA
Voorgedeelte winkel 10.00 x 5.13 = 51.3 x 100% = 52 m²
Achterdeel I winkel 9.00 x 5.52 = 49.7 x 40% = 20 m²
Achterdeel II winkel 5.20 x 6.80 = 35.6 x 25% = 9 m²
Magazijn 20 x 20% = 4 m²
Totaal IT[Z]A 85 m²
Huurwaarde vlgs 85 m² ITZA x € 492,00 = € 41.800 per jaar
Waarde € 41.800 x factor 13 € 543.660
(…)
Ik stel vast dat het door mij en de collega’s [taxateur 3] en [taxateur 4] op 22.12.2009 uitgebrachte taxatierapport waarbij de waarde per 01.02.2009 is bepaald op € 550.000, geheel in overeenstemming is met het nu door de Belastingdienst uitgebrachte vergelijkingsmateriaal.”
Als bijlage bij zijn conclusie van dupliek in eerste aanleg heeft de inspecteur een schriftelijke reactie gevoegd van taxateur [taxateur 7], gedagtekend 17 april 2013, waarin deze reageert op de conclusie van repliek en de onder 2.3 vermelde brief van [taxateur 5]. In deze reactie is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“De economische huurwaarde
De economische huurwaarde wordt zoveel als mogelijk bepaald door middel van vergelijking met in de omgeving van het getaxeerde gelegen objecten. Hierbij ligt het voor de hand ook de huurprijs in de beschouwing te betrekken die na de bedrijfsbeëindiging voor [de bedrijfsruimte] is gerealiseerd. (…)
[De bedrijfsruimte] is in november 2008 verhuurd (…). De hoofdkenmerken zijn:
Huurtermijn 10 jaar
Aanvangshuur € 62.500,= per jaar
Huurkorting 1e jaar € 20.000,=; 2e jaar € 10.000,=
Oplevering in bestaande toestand
Huurder heeft recht het pand constructief te laten verbouwen.
De eiser heeft het pand door een bouwkundig buro laten opmeten. Dit leidt tot het volgende resultaat:
Winkel voorzijde 39 m² * 100% 39 m²
Winkel achterzijde 94 m² * 80% 75 m²
Magazijn/opslag 28 m² * 50% 14 m²
Totaal 128 m²
De huurprijs per m² bedraagt dan € 489 per m². Deze huurprijs per m² ligt keurig in
de lijn van de overige referenties.
Op basis van bovenstaande analyse ben ik van mening dat de gerealiseerde huurprijs van € 62.500,= een betrouwbaar beeld geeft van de economische huurwaarde op de peildatum. Hieraan wil ik het volgende toevoegen (…):
De gerealiseerde huurprijs is de huurprijs in onverbouwde toestand, dus met alle bouwkundige gebreken.
Uit de verbouwingsbegroting van de huurder is gebleken dat het wegbreken van de tussenmuren en het plaatsen van een nieuw winkelkozijn in [de bedrijfsruimte] (…) ca. € 30.000,= heeft gekost. Deze investering staat vrijwel gelijk aan het bedrag dat aan huurkorting is verkregen. Bij nieuwe verhuur (waarbij een verbouwing noodzakelijk is om de winkel te openen) is het in de markt gebruikelijk een huurkorting van ca. 1 maand te verlenen. Bijlage I laat een tweetal voorbeelden zien van dergelijke clausules in winkelhuurcontracten (…). Eén maand staat bij een huur € 62.500,= gelijk aan ca. € 5.000,=. Bij [de bedrijfsruimte] is (dus) een extra korting verleend van ca. € 25.000,=, zodat gesteld kan worden dat de winkelruimte is opgeleverd alsof dit volwaardige muur-/kolomloze winkelruimte is.
(…)
Het winkelpand heeft sinds februari 2008 te huur gestaan (…). Na 9 maanden is het pand verhuurd voor € 62.500,=. Deze huurprijs is dus tot stand gekomen op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding en representeert de economische huurwaarde.
(…)
Reactie op conclusie van repliek (…) m.b.t. de huurwaarde:
Naar aanleiding van de reacties van de heer [taxateur 5] en de adviseur merk ik het volgende op:
De vrije hoogte is een huurwaardebelemmerende factor; deze is reeds verwerkt in de tussen derden gerealiseerde huurprijs van € 62.500,=. De huurprijs is immers overeengekomen op basis van een verhuring in oude staat. Overigens kan dit wel in strijd zijn met het Bouwbesluit, echter bestaande situaties worden geaccepteerd.
Op bladzijde 3 van de aanvullende toelichting staat vermeld: “Gemiddelde ITZA m² prijs van 4 vergelijkingspercelen (…) = afgerond € 492,00 per m² “. Ik constateer derhalve dat deze m² prijs vrijwel gelijk is aan de huurwaardes en –prijzen die op de analysestaten, behorend bij het taxatierapport, zijn vermeld. Er is derhalve geen verschil van mening over. Het berekeningsverschil ontstaat als gevolg van een onjuist uitgevoerde zoneringsanalyse. Hierover het volgende.
De ITZA is een methode om in grootte verschillende winkelobjecten naar een dure m² en daarmee vergelijkbare huurprijs om te rekenen. (…) Voor [de bedrijfsruimte] is de afwaardering in het rapport van de heer [taxateur 5] (…): deel achter de 1e bouwmuur op 40%, het achterste deel van de winkel op 25% en de magazijnruimte op 20%. De bergruimte onder de trap ontbreekt in deze berekening. (…) Het gebruik van deze percentages leidt tot onzuiverheden in de bandering. Elk object dient individueel, dus met inachtneming van de belemmeringen, beoordeeld te worden. De argumenten hiervoor zijn:
(…)
Voor [de bedrijfsruimte] waardeert de heer [taxateur 5] de achter de bouwmuur gelegen winkelruimte af met 56 m² (49,7 m² * 60% + 35,6 m² * 75%). In huurwaarde betekent dit 56 m² * € 492,= ofwel € 27.552,=. Gerekend met factor 13 betekent dit een waardedaling van € 360.00,= terwijl de verbouwing om tot één grote winkelruimte te komen ca. € 30.000,= heeft gekost. (…)
Conclusie:
De gerealiseerde huurprijs is gelijk aan de economische huurwaarde en vormt de basis voor de berekening van de waarde in het economische verkeer.”
Ter zitting in hoger beroep is door de namens belanghebbende tot bijstand meegekomen taxateur [taxateur 3] onder meer het volgende verklaard:
“De transactie die als basis is genomen voor de markthuurwaarde in het onderhavige geval voldoet aan een aantal elementen van de definitie [Hof: van het begrip ‘markt(huur)waarde volgens de ‘international valuation standards’] wel en aan een aantal niet. Mijns inziens is het de vraag of er marktconform is gehandeld en wringt het bij het element ‘dwang’. [De huurder] had reeds eerder getracht het pand dat aan de andere kant naast de winkel van [de huurder] was gelegen, te huren. De eigenaren van dat andere pand waren hiertoe niet bereid. De makelaar van belanghebbenden heeft een en ander goed uitgespeeld. Door het onderhavige pand te huren had [de huurder] een winkel die 30% groter was en een pui die 85% langer was. De huurprijs per vierkante meter van de nieuwe, vergrote winkel werd 7% hoger dan voordat [de huurder] het onderhavige pand huurde. Dat valt nog binnen de grenzen van marktconformiteit. Het pand van belanghebbenden en dat van [de huurder] zijn in de historische binnenstad van [Q] gelegen in het kernwinkelgebied. De verhouding tussen de huurprijs enerzijds en de winkelpui en winkeloppervlakte anderzijds is een cruciaal onderdeel van de omzetpotentie. Het huren van het pand van belanghebbenden was voor [de huurder] een goede deal.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil welke waarde in het economische verkeer de bedrijfsruimte op 1 februari 2009 heeft, zijnde het tijdstip van staking van de onderneming en overgang van de bedrijfsruimte naar het privévermogen van belanghebbende en zijn echtgenote. Tevens is in geschil welke waarde in het economische verkeer aan de bedrijfsruimte moet worden toegekend op 31 december 2009 (bij het bepalen van de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen).