Gerechtshof Amsterdam, 11-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5184, 11/00824bis
Gerechtshof Amsterdam, 11-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5184, 11/00824bis
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 december 2014
- Datum publicatie
- 11 december 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:5184
- Formele relaties
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8713
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2011:BT2305, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 11/00824bis
Inhoudsindicatie
Fiscale eenheid via buitenlandse (EU) tussenhoudster toegestaan.
Omdat in de binnenlandse situatie een moedervennootschap ervoor kan kiezen om via een tussenhoudster een f.e. met haar kleindochter te vormen en dit niet mogelijk is ingeval de tussenhoudster in een andere EU-lidstaat is gevestigd, vormt het f.e.-regime een beperking van de vrijheid van vestiging.
In beginsel vormt het fiscalecoherentiebeginsel daarvoor een rechtvaardigingsgrond, namelijk voor zover bij de moeder van de f.e. geen liquidatie- en financieringsverliezen kunnen ontstaan ter zake van gevoegde (achter)(klein)dochters. De Nederlandse regeling is echter disproportioneel omdat zij verder gaat dan noodzakelijk is om die coherentie te behouden. Er is sprake van een verboden beperking.
Uitspraak
Kenmerk 11/00824bis
Datum uitspraak: 11 december 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zaandam, de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/3865 van de rechtbank Haarlem van 14 september 2011 in het geding tussen
[X International B.V.], belanghebbende 1,
en [X Nederland B.V.], belanghebbende 2,
beide gevestigd te Hoofddorp, gemachtigde prof. dr. H.T.P.M. van den Hurk (Deloitte Belastingadviseurs B.V. te Eindhoven),
tezamen: belanghebbenden,
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Voor het verloop van de feiten tot aan de tussenuitspraak van het Hof van 17 januari 2013 (hierna: de tussenuitspraak) verwijst het Hof naar hetgeen in die tussenuitspraak is opgenomen. Een afschrift van de tussenuitspraak is aan deze uitspraak gehecht.
Bij zijn tussenuitspraak van 17 januari 2013 heeft het Hof aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) verzocht prejudiciële beslissingen te geven over de in die tussenuitspraak geformuleerde vragen, elke verdere beslissing aangehouden en het geding geschorst totdat het HvJ EU naar aanleiding van het vorenstaande verzoek uitspraak zal hebben gedaan.
Bij het HvJ EU is deze zaak geregistreerd als prejudiciële zaak C-41/13, Inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam tegen [X International B.V.].
Door het HvJ EU zijn de zaken C-39/13, C-40/13 en C-41/13 (steeds) tegelijkertijd behandeld.
Bij brief van 14 augustus 2013 heeft de griffier van het HvJ EU het Hof een afschrift doen toekomen van de bij het HvJ EU ingediende schriftelijke opmerkingen.
Bij brief van 20 november 2013 heeft het Hof van het HvJ EU een verzoek ontvangen om verduidelijkingen in de zaken C-39/13, C-40/13 en C-41/13. Bij memorandum van 13 december 2013 heeft het Hof op die brief gereageerd.
Bij brief van 12 juni 2014 heeft de griffier van het HvJ EU het Hof een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift doen toekomen van het arrest van het HvJ EU (Tweede Kamer) van 12 juni 2014, tezamen met de desbetreffende de conclusie van de advocaat-generaal J. Kokott van 27 februari 2014, in de zaken C-39/13, C-40/13 en C-41/13. Daarin heeft het HvJ EU, uitspraak doende op de in 1.2 bedoelde vragen, voor recht verklaard:
“In de zaken C 39/13 en C 41/13 moeten de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke een ingezeten moedervennootschap een fiscale eenheid met een ingezeten kleindochteronderneming kan vormen wanneer zij deze kleindochter bezit via een of meer ingezeten vennootschappen, doch niet wanneer zij deze kleindochter bezit via niet-ingezeten vennootschappen zonder vaste inrichting in deze lidstaat.”
Vervolgens heeft het Hof het onderzoek heropend en heeft de griffier bij brieven van 19 juni 2014 partijen uitgenodigd zich over het arrest van het HvJ EU uit te laten.
De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 24 juli 2014, belanghebbenden bij brief van 8 september 2014. Een afschrift van de respectieve brieven is steeds aan de wederpartij gezonden.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 24 september 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Voor de tussen partijen vaststaande feiten verwijst het Hof naar hetgeen in de tussenuitspraak onder 2 is vermeld.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg heeft de inspecteur zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij terecht heeft geweigerd belanghebbende 2, als middellijk gehouden kleindochtervennootschap, met belanghebbende 1 in een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op te nemen omdat de tussenhoudstervennootschap [X GmbH] (hierna: [X GmbH]) niet in Nederland is gevestigd.
In hoger beroep hebben belanghebbenden niet langer betwist dat [X GmbH] niet als tussenhoudster in een fiscale eenheid met belanghebbenden (als moeder en kleindochter) kan worden opgenomen en hun verzoek dienovereenkomstig aangepast.
Indien het gelijk aan belanghebbenden is, is nog in geschil per welke datum de fiscale eenheid kan ingaan.
Voorts is voor dat geval in geschil of het Hof, zoals de inspecteur heeft gesteld, invulling dient te geven aan een daarbij mogelijk optredend rechtsvacuüm door aanvullende voorwaarden te stellen aan de toe te kennen fiscale eenheid.