Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:662, 12/00030
Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:662, 12/00030
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 februari 2014
- Datum publicatie
- 12 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:662
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9849
- Zaaknummer
- 12/00030
Inhoudsindicatie
Het Hof verwerpt belanghebbendes stelling dat reeds de omstandigheid dat de bestemming van de verkochte cultuurgrond niet is gewijzigd en dat die grond thans nog gebezigd wordt in het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf meebrengt dat de WEVAB van de cultuurgrond gelijk is aan de WEV ervan. Belanghebbende heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat de koper met betrekking tot de onderhavige cultuurgrond geen hogere prijs heeft betaald dan de (beste) op dat moment door agrariërs betaalde prijzen.
Uitspraak
kenmerk 12/00030
20 februari 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerknummer AWB 11/1459 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord / kantoor Hoorn, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (na verliesverrekening) van nihil.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 24 februari 2011, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 32.672.
Bij uitspraak van 13 december 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 januari 2012, aangevuld bij brieven van 13 februari 2012 en 7 maart 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij brief van 3 mei 2013 aan partijen is toegezonden.
Bij brief van 4 april 2013, welke in afschrift op dezelfde datum aan de inspecteur is gezonden, heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld schriftelijk uiteen te zetten wat de gevolgen zijn voor zijn standpunt van het door zijn gemachtigde ter zitting gedane bewijsaanbod betreffende de aan het taxatierapport van [taxateur] ([kantoor]) van 6 februari 2012 ten grondslag liggende vergelijkbare transacties.
Belanghebbende heeft geantwoord bij brieven van 19 april 2013, 22 april 2013 en 23 april 2013, waarvan afschriften aan de inspecteur zijn gezonden. Hierop heeft de inspecteur gereageerd bij brief van 22 mei 2013 waarvan een afschrift aan belanghebbende is verzonden.
Op 1 oktober 2013 en 7 oktober 2013 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 16 oktober 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.8 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, evenals in de overige hierna te citeren onderdelen van de uitspraak van de rechtbank, aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiser exploiteert samen met zijn echtgenote in de vorm van een vof een glastuinbouwbedrijf, dat is aan te merken als een landbouwbedrijf in de zin van artikel 3.12 van de Wet IB 2001. De onderneming is in 2006 gestaakt.
Op 1 mei 2006 heeft de vof een overeenkomst gesloten inzake de verkoop van het volgende: twee percelen tuingrond (hierna: de cultuurgrond) met kassen en aanhorigheden, alsmede installaties, plaatselijk bekend [adres] te [PLAATSNAAM], kadastraal bekend, gemeente [PLAATSNAAM], [LETTERAANDUIDING], nummer [NUMMER], groot 00.72.00 ha, en nummer [NUMMER] (gedeeltelijk), groot 1.21.00 ha. De verkoopprijs bedraagt € 654.000 en is gesplitst in een bedrag van € 584.000 voor de grond en € 70.000 voor de kasopstallen en installaties (hierna: de onroerende zaken). De boekwinst op de onroerende zaken bedraagt € 401.952.
Koper van de onroerende zaken is [BEDRIJF A] B.V. [BEDRIJF A] B.V. is een houdstermaatschappij. Zij stelt aan haar in eigendom toebehorende onroerende zaken ter beschikking aan andere ondernemingen.
De onroerende zaken zijn geleverd op 14 juli 2006. Na de aankoop is de cultuurgrond door [BEDRIJF B] B.V. in gebruik genomen. De uiteindelijk gerechtigden in [BEDRIJF B] B.V. en [BEDRIJF A] B.V. zijn dezelfde personen.
Tevens is in 2006 230 m2 grond, behorende tot het ondernemingsvermogen van de vof, overgebracht naar het privévermogen van eiser en zijn echtgenote (hierna: de andere grond). Deze andere grond is deel uit gaan maken van het perceel behorende tot het woonhuis nr. [NUMMER], oorspronkelijk groot 250 m2.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een verlies uit werk en woning van € 127.547. Ter zake van de verkoop van de onroerende zaken heeft eiser de volledige verkoopwinst onder de landbouwvrijstelling gebracht. In verband met de overbrenging van 110 m2 van de andere grond naar privé heeft eiser € 3.300 als winst verantwoord.
Verweerder heeft zich bij het opleggen van de aanslag (onder meer) op het standpunt gesteld dat ter zake van de verkoop van de cultuurgrond een bedrag van € 65.000 als belaste verkoopwinst moet worden aangemerkt.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag herroepen en zich op het standpunt gesteld dat voor het jaar 2006 het verlies uit werk en woning vastgesteld dient te worden op € 32.672. Verweerder heeft zich daarbij (onder meer) op het standpunt gesteld dat (i) van de verkoopwinst op de cultuurgrond (de helft van € 129.340 is) € 64.670 als belaste winst verantwoord dient te worden, en (ii) dat voor het overbrengen van 230 m2 andere grond (de helft van € 63.710 is) € 31.855 als (belaste) winst door eiser verantwoord dient te worden.”
Het Hof neemt de door de rechtbank vastgestelde feiten over, met dien verstande dat de aangekochte cultuurgrond niet door [BEDRIJF B] BV wordt gebruikt, zoals in onderdeel 2.4 van de uitspraak van de rechtbank is vermeld. Naar [C] (directeur / groot-aandeelhouder [BEDRIJF A] BV) en [D] (financieel directeur [BEDRIJF A] BV) ter zitting van het Hof van 3 april 2013 (onweersproken door de inspecteur) hebben verklaard, wordt de grond aangewend voor een waterberging die ten dienste staat van een naastliggend perceel dat in bezit is van [BEDRIJF A] BV en wordt gebruikt door [BEDRIJF E] BV (een met [BEDRIJF A] BV in een fiscale eenheid opgenomen dochtervennootschap) en voor het overige tijdelijk wordt verhuurd aan een tuinder die de grond bezigt in het kader van zijn tuinbouwbedrijf.
In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
De door belanghebbende verkochte percelen zijn gelegen in het gebied [GEBIED]. In 2006 (en daarna) zijn woningcorporaties en projectontwikkelaars in bepaalde delen van voornoemd gebied actief geweest in het aankopen van (voor tuinbouw gebezigde) grond.
Bij belanghebbendes brief van 19 april 2013 is een overzicht opgenomen van een aantal transacties waarbij te [PLAATSNAAM] gelegen tuingrond door een agrariër is verkocht aan een agrariër. In dit overzicht is onder andere het volgende opgenomen:
Datum lev. |
Adres |
Kad. gemeente |
Oppervlakte |
Koopsom |
Koopprijs per m² |
23-04-07 |
[adres] |
[PLAATSNAAM] |
0.29.60 ha |
€ 100.640 |
€ 34,00 |
23-04-07 |
[adres] |
[PLAATSNAAM] |
0.88.00 ha |
€ 272.000 |
€ 34,00 |
15-01-09 |
[adres] |
[PLAATSNAAM] |
0.86.50 ha |
€ 406.500 |
€ 45,00 (land) |
€ 2,00 (rolkassen) |
|||||
04-01-08 |
[adres] |
[PLAATSNAAM] |
1.41.65 ha |
||
0.99.00 ha |
|||||
0.09.35 ha |
€ 750.000 |
€ 30,00 (div. leid. door perceel |
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil welk deel van de met de verkoop van cultuurgrond aan [BEDRIJF A] BV behaalde boekwinst onder de landbouwvrijstelling valt en welk deel in de heffing moet worden betrokken. Voorts is, evenals bij de rechtbank, in geschil tot welk bedrag sprake is van belaste winstneming ter zake van de onttrekking aan het ondernemingsvermogen van de andere grond.