Home

Rechtbank Haarlem, 13-12-2011, BU9849, 11/1459

Rechtbank Haarlem, 13-12-2011, BU9849, 11/1459

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
13 december 2011
Datum publicatie
2 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9849
Formele relaties
Zaaknummer
11/1459

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Verkoop cultuurgrond en overbrenging cultuurgrond naar privé. Bepaling WEVAB en WEV.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/1459

Uitspraakdatum: 13 december 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. A. Stevens FB,

en

[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (na verliesverrekening) van nihil.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 februari 2011 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 32.672.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 9 maart 2011, ontvangen bij de rechtbank op 11 maart 2011, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2011. Namens eiser is daar voormelde gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen J.G.J. Smit, A.R. Stolker en T. Moorman. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Verweerder heeft ter zitting een systematisch overzicht overgelegd, dat in kopie aan eiser is verstrekt. Voorts heeft verweerder een uitdraai overgelegd van een schermprint van Google maps.

1.6. Eiser heeft na sluiting van het onderzoek nog nadere stukken ingebracht. De rechtbank heeft in deze stukken geen reden voor heropening van het onderzoek gezien en de ingediende stukken derhalve retour gestuurd naar eiser.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser exploiteert samen met zijn echtgenote in de vorm van een vof een glastuinbouwbedrijf, dat is aan te merken als een landbouwbedrijf in de zin van artikel 3.12 van de Wet IB 2001. De onderneming is in 2006 gestaakt.

2.2. Op 1 mei 2006 heeft de vof een overeenkomst gesloten inzake de verkoop van het volgende: twee percelen tuingrond (hierna: de cultuurgrond) met kassen en aanhorigheden, alsmede installaties, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend, gemeente [PLAATSNAAM], sectie [LETTERAANDUIDING], nummer [NUMMER], groot 00.72.00 ha, en nummer [NUMMER] (gedeeltelijk), groot 1.21.00 ha. De verkoopprijs bedraagt € 654.000 en is gesplitst in een bedrag van € 584.000 voor de grond en € 70.000 voor de kasopstallen en installaties (hierna: de onroerende zaken). De boekwinst op de onroerende zaken bedraagt € 401.952.

2.3. Koper van de onroerende zaken is [BEDRIJF A] B.V. [BEDRIJF A] B.V. is een houdstermaatschappij. Zij stelt aan haar in eigendom toebehorende onroerende zaken ter beschikking aan andere ondernemingen.

2.4. De onroerende zaken zijn geleverd op 14 juli 2006. Na de aankoop is de cultuurgrond door [BEDRIJF B] B.V. in gebruik genomen. De uiteindelijk gerechtigden in [BEDRIJF B] B.V. en [BEDRIJF A] B.V. zijn dezelfde personen.

2.5. Tevens is in 2006 230 m2 grond, behorende tot het ondernemingsvermogen van de vof, overgebracht naar het privévermogen van eiser en zijn echtgenote (hierna: de andere grond). Deze andere grond is deel uit gaan maken van het perceel behorende tot het woonhuis nr. 21, oorspronkelijk groot 250 m2.

2.6. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een verlies uit werk en woning van € 127.547. Ter zake van de verkoop van de onroerende zaken heeft eiser de volledige verkoopwinst onder de landbouwvrijstelling gebracht. In verband met de overbrenging van 110 m2 van de andere grond naar privé heeft eiser € 3.300 als winst verantwoord.

2.7. Verweerder heeft zich bij het opleggen van de aanslag (onder meer) op het standpunt gesteld dat ter zake van de verkoop van de cultuurgrond een bedrag van € 65.000 als belaste verkoopwinst moet worden aangemerkt.

2.8. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag herroepen en zich op het standpunt gesteld dat voor het jaar 2006 het verlies uit werk en woning vastgesteld dient te worden op € 32.672. Verweerder heeft zich daarbij (onder meer) op het standpunt gesteld dat (i) van de verkoopwinst op de cultuurgrond (de helft van € 129.340 is) € 64.670 als belaste winst verantwoord dient te worden, en (ii) dat voor het overbrengen van 230 m2 andere grond (de helft van € 63.710 is) € 31.855 als (belaste) winst door eiser verantwoord dient te worden.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag welk deel van de met de verkoop van cultuurgrond aan [BEDRIJF A] BV behaalde verkoopwinst in de heffing moet worden betrokken. Voorts is in geschil tot welk bedrag van belaste winstneming sprake is ter zake van de onttrekking aan het ondernemingsvermogen van de andere grond.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vaststelling van het verlies uit werk en woning op een bedrag van € 127.547. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

Verkoop cultuurgrond aan [BEDRIJF A] B.V.

4.1. Op grond van artikel 3.12 van de Wet IB 2001 (landbouwvrijstelling) wordt de met de verkoop van de grond behaalde boekwinst belast, behalve voor zover die winst toe te rekenen is aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf. Tussen partijen is niet in geschil dat de boekwaarde van de aan [BEDRIJF A] B.V. verkochte grond gelijk te stellen is aan de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (hierna: WEVAB) ten tijde van de aankoop. Gelet op het voorgaande kan in het onderhavige jaar in de heffing worden betrokken het (eventuele) verschil tussen de met de verkoop van de grond behaalde opbrengst (hierna ook: WEV) en de WEVAB ten tijde van verkoop.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de WEV per m2 grond gesteld moet worden op € 37. Wel verschillen partijen van mening over de hoogte van de WEVAB ten tijde van de verkoop. Eiser stelt dat deze in ieder geval niet lager is dan de WEV. Hiertoe heeft hij in zijn beroepschrift aangevoerd dat het door [BEDRIJF A] B.V. betaalde bedrag als WEVAB moet worden aangemerkt, nu de grond na aankoop in het kader van het landbouwbedrijf [BEDRIJF B] B.V. is aangewend. Verweerder stelt hier echter tegenover dat de eigenaar van de gronden, [BEDRIJF A] B.V., niet als landbouwbedrijf kan worden aangemerkt, maar zich in feite gedraagt als projectontwikkelaar door het verwerven van percelen grond in het gehele gebied. Ter zitting heeft verweerder daar nog aan toegevoegd dat de gronden in kwestie niet in gebruik zijn en er sprake is van braakligging. Daarnaast zijn de kassen, aldus verweerder, gesloopt. Eiser heeft dit ter zitting niet, althans niet voldoende ontkracht, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de cultuurgrond na verkoop niet agrarisch is (of op korte termijn zou worden) aangewend. Gelet hierop is het door eiser gehanteerde uitgangspunt dat de gezochte WEVAB – per definitie – gelijkgesteld dient te worden aan de WEV, niet juist.

4.3. Verweerder is bij zijn berekening van de aanslag uitgegaan van de WEVAB ten tijde van verkoop van (afgerond) € 23 per m2. Dit bedrag is gebaseerd op de gegevens van het taxatierapport dat verweerder in het kader van deze procedure heeft laten opmaken. Eiser heeft geen grieven ingebracht met betrekking tot het taxatierapport. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het taxatierapport en daarmee de door verweerder berekende WEVAB terzijde te stellen. Hierbij verdient nog opmerking dat voor zover eiser met het door hem ingebrachte taxatierapport de door verweerder verdedigde waarde bestrijdt, het taxatierapport van eiser niet alleen een ander perceel betreft maar ook een andere waardepeildatum, zodat daaraan in deze geen betekenis toekomt. Eiser dient dan ook in zoverre in het ongelijk te worden gesteld.

Onttrekking andere grond naar privé

4.4. Met betrekking tot het tweede geschilpunt heeft eiser in de eerste plaats aangevoerd dat het verweerder niet vrijstond voor het eerst in de bezwaarfase het standpunt in te nemen dat in verband met de onttrekking sprake is van in de heffing te betrekken winst. De rechtbank overweegt hierover dat het verweerder wel degelijk vrijstond in de bezwaarfase intern te compenseren, nu daarvoor voldoende ruimte bestond. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiser in zijn verdediging is geschaad doordat verweerder de juiste gang van zaken en de daaraan verbonden fiscale consequenties aangaande de onttrekking pas na bezwaar heeft onderkend.

4.5. Ter zake van dit geschilpunt is voorts tussen partijen niet alleen de WEVAB ten tijde van de onttrekking in geschil, maar ook de WEV. Wat betreft de WEVAB ten tijde van de onttrekking ziet de rechtbank, mede gezien hetgeen partijen hierover hebben aangevoerd en het hiervoor in 4.2 en 4.3 overwogene, geen aanleiding van een andere WEVAB ten tijde van onttrekking uit te gaan dan door verweerder gehanteerd. Met betrekking tot de WEV overweegt de rechtbank dat eiser geen grieven heeft gericht tegen het door verweerder ingebrachte taxatierapport. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het taxatierapport en daarmee de door verweerder berekende waarde van de onttrekking terzijde te stellen. Met betrekking tot de stelling van eiser dat de waardevermeerdering aan de woning moet worden toegerekend, overweegt de rechtbank dat zulks onjuist is, daar de waardevermeerdering juist is ontstaan doordat de onttrokken grond aan het perceel is ‘toegevoegd’ en er onvoldoende aanleiding bestaat de waardevermeerdering daar niet aan toe te rekenen. Betreffende de door verweerder in aanmerking genomen oppervlakte heeft eiser zijn grieven ter zitting laten varen. Hieruit volgt dat eiser ook op dit punt in het ongelijk moet worden gesteld.

Slotsom

4.6. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. J.H. Hoekstra en mr. M.C. van As, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.