Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-01-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:67, 12/01156

Gerechtshof Amsterdam, 23-01-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:67, 12/01156

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 januari 2014
Datum publicatie
29 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:67
Formele relaties
Zaaknummer
12/01156
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.54, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 8

Inhoudsindicatie

Herinvesteringsreserve. Het is niet aannemelijk dat belanghebbende ultimo 2008 een herinvesteringsvoornemen had. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Uitspraak

kenmerk 12/01156

23 januari 2014

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X BV] te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/2230 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht Orteliuslaan,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 oktober 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.028.114. Gelijktijdig is bij beschikkingen het verlies voor 2008 vastgesteld op nihil en is een bedrag van € 207.070 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 22 februari 2012, de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 26 november 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 december 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.7 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, evenals in de overige hierna te citeren onderdelen van de uitspraak van de rechtbank, aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. Eiseres heeft in het jaar 2007 een onroerende zaak verkocht waarbij zij een boekwinst heeft behaald van € 11.616.246 (hierna: de opbrengst). Eiseres heeft in haar aangifte Vpb voor het jaar 2007 in eerste instantie geen herinvesteringsreserve (hierna: HIR) opgenomen. Nadat de voorlopige aanslag Vpb 2007 werd opgelegd overeenkomstig die aangifte, heeft eiseres bij bezwaar daartegen van 7 augustus 2009 opnieuw een aangiftebiljet ingediend waarin een HIR is opgenomen ter zake van de opbrengst ten bedrage van € 11.616.246.

2.2.

In een brief van 29 juli 2010 schrijft verweerder aan eiseres:

“De dotatie aan de HIR in 2007 groot 11.616.246 euro kan niet worden gehonoreerd omdat uit diverse omstandigheden blijkt dat het de BV de komende jaren niet mogelijk is vervangende investeringen te doen. De BV is, zo is af te leiden uit verklaringen van potentiële financiers, niet in staat geldgevers te vinden.

Diverse banken hebben verklaard geen leningen te willen verstrekken aan vennootschappen die direct of indirect worden bestuurd door de heer [A]. Dit in verband met strafrechtelijke onderzoeken tegen de heer [A].

De BV heeft 186 euro aan liquide middelen beschikbaar. Dit bedrag is volstrekt onvoldoende om tot een zodanig bedrag te investeren om de HIR te kunnen aanwenden.

(…)”

2.3.

Bij brief van 23 augustus 2010 reageert eiseres op de hiervoor vermelde brief van verweerder.

2.4.

De aanslag Vpb voor het jaar 2007 is met dagtekening 31 augustus 2010 overeenkomstig de per 7 augustus 2009 door eiseres verstrekte gegevens vastgesteld naar een belastbaar bedrag van negatief € 482.812.

2.5.

Bij brief van 9 september 2010 schrijft verweerder aan eiseres:

“In de aangifte vennootschapsbelasting 2008 van [X BV] (hierna: de BV) is een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) opgenomen van 11.616.246 euro.

Op 29 juli 2010 schreef ik u dat de dotatie aan de HIR in 2007 groot 11.616.246 euro niet kon worden gehonoreerd. Op 24 augustus 2010 ontving ik uw antwoord op mijn brief. Als gevolg van een intern misverstand is reeds op 23 juli 2010 een administratieve handeling verricht, die heeft geleid tot het opleggen van een aanslag conform de aangifte. De aanslag is gedagtekend 31 augustus 2010. Met het opleggen van deze aanslag is de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting 2007 formeel afgerond.

Een onderdeel van de behandeling van aangifte vennootschapsbelasting 2008 is vast te stellen in hoeverre bij de BV in 2008 het voornemen tot herinvestering bestaat.

Uit diverse omstandigheden blijkt dat het de BV de komende jaren niet mogelijk is vervangende investeringen te doen. De BV is, zo is af te leiden uit verklaringen van potentiële financiers, niet in staat geldgevers te vinden.

Diverse banken hebben verklaard geen leningen te willen verstrekken aan vennootschappen die direct of indirect worden bestuurd door de heer [A]. Dit in verband met strafrechtelijke onderzoeken tegen de heer [A].

De BV heeft een negatief vermogen van 418 euro. De liquide middelen bedragen 2.142. Dit bedrag is volstrekt onvoldoende om tot een zodanig bedrag te investeren om de HIR te kunnen aanwenden. De BV is een lege vennootschap. Indien rekening wordt gehouden met de fiscale effecten is het vermogen sterk negatief.

(…)”

2.6.

Voor het jaar 2008 heeft eiseres aangifte Vpb gedaan naar een belastbaar bedrag van negatief € 30.421. Het fiscale eigen vermogen van eiseres was volgens deze aangifte per 31 december 2008 als volgt opgebouwd:

Aandelenkapitaal

18.000

Winstreserves

-/-

12.052.482

Herinvesteringsreserve

11.616.246

-/-

418.236

De enige activa van eiseres bestonden begin en eind 2008 uit een vordering van € 15 en een banktegoed van € 2.127.

2.7.

Bij het opleggen van de aanslag Vpb voor het jaar 2008 heeft verweerder de in 2007 gevormde HIR toegevoegd aan de winst en heeft hij de aanslag vastgesteld naar een belastbare winst van € 11.586.055 en (na verrekening van verlies uit andere jaren) naar een belastbaar bedrag van € 10.028.114.”

2.2.

Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur terecht de herinvesteringsreserve aan de winst voor het jaar 2008 van belanghebbende heeft toegevoegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing