Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1716, 14/00621
Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1716, 14/00621
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 april 2015
- Datum publicatie
- 27 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:1716
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:6331, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2124, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00621
Inhoudsindicatie
Belanghebbende beschikt tezamen met een derde over een belang in een vennootschap. Die derde verkoopt haar belang zonder dat eerst aan belanghebbende aan te bieden. Daarover ontstaat tussen belanghebbende en de derde een conflict dat uiteindelijk tot een einde komt na betaling van een bedrag door die derde aan belanghebbende. De vraag is of dat bedrag als een voordeel uit hoofde van een deelneming kan worden aangemerkt. Rechtbank en Hof menen van niet.
Uitspraak
kenmerk 14/00621
23 april 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X bv], te [Z], belanghebbende,
gemachtigden: mrs. P.E. Halprin en J.H. Huidink (Baker & McKenzie te Amsterdam),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/968 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 28 januari 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2010, na voorlopige verrekening van verliezen van voorgaande jaren van US$ 31.590.883, een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 306.984.156. Gelijktijdig is € 2.277.003 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 31 januari 2013, de voorlopige aanslag – met handhaving van de voorlopige verliesverrekening – verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 282.069.656 en een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van € 1.889.441. De in rekening gebrachte heffingsrente is verminderd tot € 2.037.210.
Bij uitspraak van 9 juli 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 augustus 2014 en aangevuld bij brief van 3 oktober 2014. Het Hof gaat ervan uit dat het bezwaar en het beroep mede gericht zijn geweest tegen de op de voet van artikel 21, derde lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet), gelijktijdig met de aanslag genomen verliesverrekeningsbeschikking, alsmede dat de uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep ook op deze beschikking betrekking hebben. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 januari 2015 is van belanghebbende een nader stuk met bijlagen ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.23 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’:
“2.1. Eiseres maakt deel uit van een [A] concern ([B]) dat opereert in de olie- en gasindustrie. Eiseres, statutair en feitelijk gevestigd te [Z], is opgericht op [oprichtingsdatum]. Zij doet aangifte vennootschapsbelasting in de functionele valuta US Dollar (USD). Op 18 mei 1999 verkrijgt eiseres de aandelen in de eveneens per [oprichtingsdatum] opgerichte [ C ] (hierna: [ C ]). Vanaf 1 juli 2008 is [ C ] in een fiscale eenheid gevoegd met eiseres.
Eind 1999 verkrijgt [ C ] een 50% aandelenbelang in de vennootschap [D], gevestigd in [E] (hierna: [D]) van de met haar gelieerde ter beurze genoteerde vennootschap [F Company], gevestigd in [A]. [D] is opgericht op [oprichtingsdatum 2] door [F Company] en [G], een entiteit gehouden door de [E] overheid. Op 20 december 1995 verleent de [E] overheid een licentie aan [D] waarbij de exploratie- en winningsrechten worden verkregen voor het Noordelijke deel van het [C] olieveld voor een periode van 25 jaar.
Op 28 augustus 1996 verwerft [H Ltd.] (later genaamd [H1 Inc.]; hierna: [H1 Inc.]) – een ter beurze genoteerde Canadese vennootschap – via haar dochtermaatschappij [I Ltd.] de aandelen in [G]. Door die verwerving wordt [H1 Inc.] voor 50% indirect aandeelhouder van [D]. De aandelen [G] zijn hiermee geprivatiseerd, waarna de vennootschap de naam [J] (hierna: [J]) krijgt; deze naam is later weer gewijzigd in [J1] (hierna: [J1]).
In de Deed of Incorporation van [D] van [datum] (in artikel 8) c.q. de herregistratie van 10 juni 1997 (in artikel 16) is een zogenoemd “pre-emptive purchasing right” (hierna ook: voorkeursrecht) opgenomen. Ingeval van een voorgenomen vervreemding van aandelen is de aandeelhouder gehouden de aandelen aan te bieden aan de andere aandeelhouder in [D]. Genoemd artikel 16 van de herregistratie bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende ([D] is hierin aangeduid als “the Company”):
“Pre-emptive purchasing right. The shareholder who wishes to sell its shares shall be liable to offer to the other Shareholder to redeem them, and in the event of a refusal – to the Company itself. Such offer should compromise all conditions of the transaction required by the Effective legislation. In the event of the Company’s and the Shareholder’s refusal, the Shareholder may sell the shares to the Third parties. The refusal of the Shareholder and/or the Company to purchase the shares can be made by way of the conclusion of an appropriate agreement between the Shareholders and the Company.”
en
“Sale of the shares. Conditions for the sale of the shares to the other Shareholder or the Company and the methodics of determination of the value of the shares shall be determined in the appropriate agreement between them. Such agreement shall also determine an order of the transfer of the rights and obligations and an extent of the rights and obligations transferred.”
Het voormelde voorkeursrecht ziet op een directe overdracht van aandelen [D]. Er is daarbij niets bepaald over een indirecte vervreemding van aandelen (een zogenoemde “Change of Control”-clausule). Ten tijde van de overname van [G] door [I Ltd.] heeft [F Company] gesteld dat het voorkeursrecht van toepassing zou zijn ten opzichte van de [E] overheid, maar dit is afgewezen op de grond dat [G] aandeelhouder is gebleven van [D].
In de Shareholders Agreement (aandeelhoudersovereenkomst) van 27 december 1999 tussen (onder meer) [ C ] en [J] (hierna ook: Shareholders Agreement) is in de artikelen 9.2 en 9.8 een “pre-emptive right” (hierna ook: voorkeursrecht) opgenomen met het
oog op indirecte vervreemding (“Change of Control”). De Shareholders Agreement bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:
“9.2. Restrictions on Assignment. Without prejudice to Article 3, no assignment of any Interest hereunder shall be made by any Shareholder unless such assignment is made in accordance with the provisions of this Article 9:
(…)
Any Shareholder may at any time assign all or a part of its Interest to any other Shareholder or any Third Party, which, in any case, has demonstrated its financial and technical ability to perform the existing and future obligations provided for by this Agreement provided, however, that if any Shareholder intends to make such assignment, it shall give prior notice to other Shareholders indicating the name and the address of the proposed assignee and the terms and the value of the proposed assignment, after which:
(i) any of the Shareholders may, within 30 days following the receipt of such notice, request by way of a notice delivered to other Shareholders, that such assignment be made to such Shareholder, in which case such assignment shall be made on the same or equivalent terms as specified in the notice of the proposed assignment, and if more than one shareholder requests such assignment the terms shall be shared in proportion to their respective Interests in relation to each other. (…) If the shareholders fail to reach an agreement as to the value of the Interest, the Shareholders shall designate an independent expert with international expertise to make a proper evaluation, and such expert’s evaluation shall be final and binding upon the Shareholders. Such other Shareholders may qualify under the provisions of this Section 9.2.2(i) if they agree to pay in cash the such value in lieu of the amounts receivable in case the assignment is made in favor of Third Parties or other Shareholders; and
(…)
Change of Control. The restrictions set forth in this article 9, including the preemptive right of the other Shareholders to acquire the assigned Interest in accordance with Section 9.2.2, are also applicable to any direct or indirect assignment of interests, shares or participatory shares in the equity of a Shareholder as a result of which the Ultimate Parent Company ceases to be a direct or indirect holder of at least 50% of the equity of such Shareholder (such assignment shall be referred to as the “Change of Control”); provided, however, that any similar change of the Ultimate Parent Company of a Shareholder shall be considered to be a Change of Control and shall be deemed an assignment subject to the provisions of this Article 9.”
In artikel 12 van de Shareholders Agreement is onder meer bepaald dat de overeenkomst wordt beheerst en uitgelegd in overeenstemming met het [E] recht en dat partijen zich naar beste kunnen zullen inspannen om geschillen, discussies en claims voortvloeiende uit of in verband met de overeenkomst onderling op te lossen (amicable settlement). Als partijen niet binnen 30 dagen tot een oplossing komen, zal bindend worden beslist door de Arbitration Institute of the Stockholm Chamber of Commerce (hierna: de AISCC).
Op 20 april 2001 draagt [J] haar belang in [D] over aan [H1 Inc.] waarbij [H1 Inc.] de verplichtingen overneemt die volgen uit de Shareholders Agreement en waarbij [ C ] zich onthoudt van het uitoefenen van haar voorkeursrecht.
In 2004 verneemt [ C ] uit de nieuwsmedia dat [K Company] voornemens is een bod te doen op alle uitstaande aandelen van het beursgenoteerde [H1 Inc.]. [ C ] stelt dat in dat geval sprake is van een “Change of Control” waardoor [ C ] gerechtigd zou zijn om op grond van de Shareholders Agreement het 50% aandeel van [H1 Inc.] in [D] te verwerven. Op 30 augustus 2005 stuurt [ C ] aan [H1 Inc.] een schriftelijke mededeling waarin zij [H1 Inc.] uitnodigt aan te geven welke stappen zij denkt te gaan nemen om aan haar verplichtingen te voldoen.
Op 7 september 2005 en 26 oktober 2005 richten [ C ] en [ C ] zich wederom tot [H1 Inc.] respectievelijk [K Company] met het verzoek in gesprek te komen over de verwerving van de aandelen [D] en tevens de vaststelling van de prijs daarvan.
Op 26 oktober 2005 verwerft [L], een kleindochtervennootschap van [K Company] ([K Company]), alle aandelen in [H1 Inc.] als gevolg van een openbaar bod op die aandelen. Op 5 juli 2006 verkoopt [L] een derde deel van de aandelen [H1 Inc.] door aan [M], de [E] staatsoliemaatschappij. Deze laatste aandelentransactie was een voorwaarde voor het verkrijgen van goedkeuring van de [E] overheid voor de overname van [H1 Inc.] door [K Company].
[H1 Inc.] weigerde gevolg te geven aan de verzoeken van [ C ]. In 2005 is door [ C ] een aanvullende eis tegen [H1 Inc.] neergelegd bij de AISCC in een op dat moment reeds lopende arbitrageprocedure tegen [H1 Inc.] in een andere kwestie. De aanvullende eis luidt: “declaration in the form of a Partial Award to the effect that [ C ] is entitled to acquire all of [[H1 Inc.]’s] shares in [D] in consideration for a price determined according to the terms of the Shareholders Agreement.” [H1 Inc.] heeft zich in de arbitrageprocedure onder meer op het standpunt gesteld dat de relevante bepalingen uit de Shareholders Agreement inzake het voorkeursrecht niet van toepassing zijn op de [K Company]-transactie, dat het voorkeursrecht niet meer gold als gevolg van de substitutie van [J1] door [H1 Inc.] en dat de overeenkomst letterlijk moet worden geïnterpreteerd ingevolge het [E] recht.
Op 27 oktober 2006 doet het AISCC uitspraak in een zogenoemde “Partial Award”. De tussenuitspraak luidt met betrekking tot het voorkeursrecht als volgt: “The Tribunal declares that [ C ] is entitled to acquire all of [[H1 Inc.]’s] shares in [D] in consideration for a price to be determined according to the terms of the Shareholders’ Agreement.” De AISCC draagt partijen op de waarde van de aandelen te berekenen per 31 oktober 2005.
Partijen bereiken in januari 2007 overeenstemming over de waarde per 31 oktober 2005 van de door [H1 Inc.] in [D] gehouden aandelen. Die waarde wordt vastgesteld op USD 800 miljoen en dat wordt vastgelegd in een Memorandum of Understanding van 11 april 2007 (hierna: de MOU).
Partijen vragen vervolgens een “Final Award” aan de AISCC.
[H1 Inc.] brengt daarbij - kort samengevat - de volgende nadere claims in:
a. de eerder overeengekomen waarde van USD 800 miljoen moet worden verhoogd met USD
314 miljoen omdat het [D]-veld per 31 oktober 2005 meer waard blijkt te zijn;
b. recht op vergoeding van het (nog) niet gedeclareerde dividend 2007 en 2008 van USD 277
miljoen;
c. recht op vergoeding van rente over de koopsom ten bedrage van USD 127 miljoen (Time
Value of Money).
[ C ] is – kort samengevat - van mening dat:
a. de koopsom voor de aandelen USD 800 miljoen bedraagt;
b. een vergoeding moet worden betaald voor het niet aan haar uitgekeerde dividend van USD
538 miljoen over de jaren 2004-2007 (Damages);
c. op dit bedrag aan Damages in mindering kan worden gebracht een vergoeding voor rente,
maar dan niet een bedrag van USD 127 miljoen, maar slechts USD 46,5 miljoen (Time
Value of Money);
d. in mindering op dit bedrag aan Damages kan worden gebracht een vergoeding voor kosten
van ‘operations and committees’ van USD 3,5 miljoen.
Op 28 oktober 2009 doet het AISCC uitspraak in een “Final Award”. Deze luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. The Tribunal confirms that the Purchase Price for [[H1 Inc.]’s] [D] Shares (as defined in this final Award) as of 3l October 2005 is USD 800,000,000 (eighthundredmillion United States dollars).
2. The Tribunal dismisses [[H1 Inc.]’s] request for adjustments to the purchase Price in the amount of USD 313,792,600 on account of the larger-than-expected Oil Reserves head of claim; and in the amount of USD 277,495,121 on account of unpaid dividends for 2007 and 2008.
3. The Tribunal orders [H1 Inc.]:
To assign all of its Shares in [D], representing 50 % of the outstanding shares in the company to [ C ], against receipt of the purchase price in the amount of USD 800,000,000 (eighthundredmillion United States dollars); and
To execute a share transfer agreement and to cooperate to the extent reasonably called for to meet other formalities necessary for the consummation of the transfer of its Shares in [D] to [ C ].
4. The Tribunal orders [H1 Inc.] to pay to [ C ] the amount of USD 487,997,338 (fourhundredeightysevenmillionninehundredninetyseventhousand-andthreehundredthirtyeight United States dollars) as damages on account of paid-out dividends, as well as simple interest on this amount at a rate of 4.42 % per annum from 16 October 2008 until payment is effected.
5. The Tribunal notes that [H1 Inc.] has been credited an amount of USD 46.5 million on account of Time Value of Money by [ C ] and, additionally, an amount of USD 3.5 million on account of management costs in relation to [D] after 31 October 2005, and declares that no additional amount of compensation is due to [H1 Inc.] from [ C ] under the Time Value of Money head of claim.”
In een persbericht van [N] (hierna: [N]) van 6 november 2009 naar aanleiding van het oordeel van de AISCC staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“[N] has received no formal notice in relation to the finalisation of the proceedings culminating in the Award. Furthermore, it is not clear to [N] how [H1 Inc.] will react to the Award. The Company also understands that the transfer of [H1 Inc.]’s share in [D] to [C] will be subject to a pre-emption right by the Government of [E] pursuant to Article 71 of the Law of [E] No. 2828 “on Subsoil and Subsoil Use” dated 27 January 1996 (as amended). Depending on the exact terms of the transaction, [N] may consider asking [O] [opmerking rechtbank: dit is de moedermaatschappij van [N]] to exercise their pre-emption right in favour of [N] as stipulated in the Services Agreement between [O] and [N].”
Nadat [H1 Inc.] weigert uitvoering te geven aan deze AISCC uitspraak, daagt [ C ] [H1 Inc.] op 23 november 2009 voor de Canadese rechter te Alberta. Na een hoorzitting op 20 juni 2010 treden partijen in onderhandeling over een compromissoire oplossing. Dit overleg resulteert in een op 16 augustus 2010 getekende “Amicable Settlement” waarbij wordt overeengekomen dat [ C ] de procedure tegen [H1 Inc.] voor de Canadese rechter zal staken en alle lopende claims uit de Partial en Final Award zal intrekken en dat [H1 Inc.] daartegenover aan [ C ] een zogenoemde Settlement Payment van USD 438.375.000 zal voldoen “as part of Damages”. Verder is bepaald dat [ C ] geen claim zal instellen uit hoofde van na 16 augustus 2010 nog uit te keren dividenden afkomstig uit winsten uit de periode voor en na 16 augustus 2010. De Amicable Settlement wordt beheerst door Engels recht.
De Amicable Settlement verwijst voor de hoogte van de Settlement Payment deels naar de Final Award van het AISCC. De door [H1 Inc.] te betalen vergoeding is als volgt opgebouwd (in USD):
1) Niet ontvangen dividend [D] over de periode 2004-2007 537.997.338
2) Af: Rente over de niet betaalde koopsom van de aandelen ad
USD 800 miljoen over 15 maanden x $ 3.1 miljoen -/- 46.500.000
3) Af: Kosten door [H1 Inc.] gemaakt -/- 3.500.000
Totaal bedrag Final Award AISCC 487.997.335
4) Rentevergoeding conform AISCC van 16 oktober 2008 tot 20 juni 2010 37.002.662
Totaal 525.000.000
In het kader van de Amicable Settlement overeengekomen vermindering
van het te vergoeden bedrag (-/- 16,5%) -/- 86.625.000
Door [H1 Inc.] te betalen vergoeding: 438.375.000
Dit bedrag is in 2010 door [H1 Inc.] aan [ C ] voldaan.
De door [H1 Inc.] gehouden aandelen in [D] zijn niet opgenomen als deelneming in de door eiseres ingediende aangiften vennootschapsbelasting 2005-2009.
Op 8 september 2010 informeert Baker & McKenzie, kantoor [R], de directie van [ C ] over de juridische achtergronden en de beweegredenen die hebben geleid tot de Amicable Settlement. Daarin staan – voor zover hier van belang – de volgende passages:
“In Canada (where [H1 Inc.] is incorporated), the risk remained, though insignificant in our opinion, that the Canadian court would have taken the position pleaded by [H1 Inc.] and rejected [ C ]’s claims for enforcement in full or in part. Further, even if [ C ] had won the case before the trial court, the proceedings could have been complicated and significantly delayed by appeals. Finally, [ C ] could face significant difficulties at the actual enforcement stage, as [H1 Inc.] does not have substantial assets in Canada.
In [E] (where [H1 Inc.] has its main assets), the risk was moderately high that [H1 Inc.] would attempt to re-litigate the disputed matter and either significantly delay the actual enforcement or even make it impossible. Further, there was a conflict of interests involving a [H1 Inc.]’s shareholder (namely, [E]’s National Oil and Gas Company “[M]” (hereinafter - [M]”) which could have benefited from the exercise of the state priority right. [C] was aware that [M] (who have influence on the descision making within the government) was supportive of [H1 Inc.]’s position. These factors could significantly decrease [C]’s chances for actual enforcement of the award in [E].
(…)
In the circumstances, we can readily understand the business decision made by [ C ] to take less than the face value of the claim in order to have it settled and be assured of payment. Overall, the settlement is, in our view, very beneficial to [ C ] notwithstanding the fact that it gave up the shares and a portion of damages.”
Op 9 september 2010 schrijft [Q], senior vice-president van [C], een memo over de Amicable Settlement. Voor zover hier van belang staat daarin het volgende vermeld:
“[H1 Inc.] and [ C ] further agreed that the amicable settlement is made in full and final settlement of all and any claims between the parties. [H1 Inc.] is to retain its 50% shareholding interest in [D]. The Alberta Court agreed with the Consent Order submitted to it by the parties and the case was duly dismissed.
[ C ] agreed to settlement at the amount of USD S 438,375,000 waiving potential rights to acquire [H1 Inc.]’s share in [D], residual amount of damages and interest because of the following main reasons:
- to stop ongoing litigation, which could deprive [ C ] and its affiliated companies from broader co-operation with [K Company], which is the major shareholder of [H1 Inc.];
- to avoid further risks and uncertainties associated with the enforcement of the AISCC award by the Alberta Court;
- to ensure an undelayed collection of the amounts receivable from [H1 Inc.] under the AISCC award.”
Tegen de hiervoor vermelde, door de rechtbank vastgestelde feiten hebben partijen geen bezwaren aangevoerd, zodat ook het Hof van deze feiten zal uitgaan. Hieraan voegt het Hof, mede op basis van in hoger beroep overgelegde stukken, nog de volgende feiten toe.
De onder 2.18 van de uitspraak van de rechtbank vermelde ‘Amicable Settlement’ (hierna: de settlement) van 16 augustus 2010 luidt onder meer als volgt:
“Hereinafter [H1 Inc.] and [C] are referred to together as the “Parties”and each as a “Party.”
(…)
2. DISMISSAL OG PROCEEDINGS AND PAYMENT
2.1. The Parties have agreed to resolve their differences by means of executing this Amicable Settlement on the following terms.
[H1 Inc.] shall pay the amount of USD 438,375,000 (…) (the “Settlement Payment”) as part of Damages on the terms set out in this Amicable Settlement. (…)
[C] agrees that it will dismiss the Proceedings, and will waive all of its pending claims against [H1 Inc.] under the Partial Award, the Final Award and the Proceedings in the manner set out in Clause 3 herein.
(…)
3. RELEASES AND AGREEMENTS NOT TO SUE
(…)
The Parties agree that the Amicable Settlement is made in full and final settlement of all and any claims under the Partial Award, the Final Award, the Proceedings and for the retained earnings of [D] (the “Released Claims”).”
In de onder 2.22 van de uitspraak van de rechtbank aangehaalde brief van [S] (Baker & McKenzie, kantoor [R]) van 8 september 2010 is voorts vermeld:
“Summary of the Dispute
(…)
5. [H1 Inc.] is opposed to the recognition and enforcement of the award, since such enforcement, as [H1 Inc.] holds, would run counter to Canada’s public policy and would violate the laws of Canada and [E]. Viz, in [H1 Inc.]’s view, a judgement on the recognition and enforcement of the Final and Partial Awards is possible (both with regard to the share transfer and the recovery of damages) solely on condition that and after
- [E] has decided to waive the priority right; and
- The Competent Authority of [E] has issued a permission for the
transfer of the right to use subsoil resources (that is, shares in the subsoil user-company);
and
- The Anti-Monopoly Agency of [E] has consented to such economic
concentration.
(…)
Risks and Concerns associated with enforcement in [E]
12. Since [H1 Inc.] has its main assets in [E] (including its shares in [D]), in all likelihood, [C] would also have faced the necessity to take actions for enforcement in [E] subsequent to the Canadian proceedings.
13. [H1 Inc.]’s main objection to [C]’s enforcement was that no enforcement should be granted unless and until [E] waives its statutory priority right to acquire the shares which were awarded to [C]. In this regard, it should be noted that indeed according to Article 12 of the Law of [E] “On Subsoil and Subsoil Use” dated 24 June 2010 (…), in case of a proposed sale/acquisition of shares in a company holding subsoil use rights in [E], the State ([E]) has a priority right to acquire the relevant shares on the terms that are not less favorable to the seller than the terms offered by the prospective buyer. Under the [E] law, preemptive rights of other parties (the buyer, shareholders, etc.) cannot be exercised unless and until the State waives its priority right (irrespective of whether such parties’ rights arise as a result of court/arbitration award, contractual arrangement or otherwise).
(…)
16. Also, [C] was aware that [M] was supportive of [H1 Inc.]’s position. Specifically, [M] communicated to [C] (albeit on an unofficial basis) that it was in fact considering raising with the Government of [E] the issue of the state priority right to [D] shares. This again came as no surprise to [C] since [C] was aware that [M]’ position was probably explained by the fact that [M] owned (and still owns) 33% of [H1 Inc.] (and, hence, [M] was very much interested in [H1 Inc.]’s position prevailing over [C]’s position). [C] disagreed with [M]’ allegations. At the same time, [C] was aware of the [M]’ influence in [E] and, hence, accepted [M]’ allegations as a very serious potential impediment to the enforcement process.”
In een verklaring van [T], van 17 oktober 2013 is onder meer het volgende opgenomen:
“1. My name is (…) [T]. I currently hold a position of Administrative Director / Legal Counsel of [C GmbH] in [W].
2. Before that I held the positions of (…) Head of Legal and General Counsel at [C Ltd.]. [R], [A] (2001-2011). (…)
3. In my capacity of Head of Legal and General Counsel I was personally involved in and was responsible for the negotiation and preparation of the Amicable Settlement on Resolution of Dispute Regarding [D]of 16 August 2010. (…)
4. On behalf of [ C ] from facts within my own knowledge I can declare the following:
It was the intention of [ C ] and [H1 Inc.] ([H1 Inc.]) to put into effect the Final Award of 28 October 2009 of the Arbitration Institute of the Stockholm Chamber of Commerce (…) by means of the Amicable Settlement Agreement. It was agreed that [H1 Inc.] would pay to [ C ] an amount of US dollar 438,375,000 on account of dividends which were paid out to [H1 Inc.] but to which [ C ] was entitled. In addition, [ C ] would dismiss the proceedings before the Court of Queen’s bench of Alberta initiated by [ C ] against [H1 Inc.] in 2010 and would waive all claims against [H1 Inc.] amongst which its right to transfer of the shares in [D]. [ C ] would be released from its obligations to pay the purchase price of US dollar 800 million. (…) ”.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de door [H1 Inc.] (hierna: [H1 Inc.]) aan [ C ] (hierna: [ C ]) betaalde vergoeding van US$ 438.375.000 is vrijgesteld als voordeel uit hoofde van een deelneming als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet.
Indien ter zake van het op grond van de settlement aan [ C ] betaalde bedrag de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, is voorts in geschil of het vrijgestelde bedrag – zoals belanghebbende stelt – US$ 537.997.338 bedraagt en of daarnaast ‘rente over de niet betaalde koopsom van de aandelen ad USD 800 miljoen’ ten bedrage van US$ 46.500.000 en ‘Kosten door [H1 Inc.] gemaakt” ad US$ 3.500.000 (beide bedragen als vermeld in onderdeel 2.19 van de uitspraak van de rechtbank) aftrekbaar zijn.