Gerechtshof Amsterdam, 26-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2155, 13/00305
Gerechtshof Amsterdam, 26-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2155, 13/00305
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 maart 2015
- Datum publicatie
- 10 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:2155
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1903, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 13/00305
Inhoudsindicatie
Op de uitnodiging tot betaling vermeld bedrag is op juiste wijze aan belanghebbende bekend gemaakt, ondanks de onjuiste tenaamstelling.
Uitspraak
Kenmerk 13/00305
26 maart 2015
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de minister van Economische Zaken, de minister,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/2865 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de minister
en
[X] B.V. te [Z], belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
De minister heeft met dagtekening 23 december 2011 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 852.409,76 aan definitieve antidumpingrechten (ADR).
Bij brief van 13 januari 2012 heeft de minister de utb ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 143.906,97.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de minister bij uitspraak, gedagtekend 11 mei
2012, het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende
ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de utb vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 4.500 en de inspecteur gelast het griffierecht van € 310 te vergoeden.
Het tegen deze uitspraak door de minister ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 mei 2013. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015. Van het
verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
Partijen hebben zich ter zitting van het Hof op het standpunt gesteld dat, anders dan is vermeld in de stukken van de rechtbank, belanghebbende in deze zaak is: de vennootschap [X] B.V.. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting van het Hof daartoe een machtiging met de volgende inhoud overgelegd:
“Hierbij geeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, [X] B.V. ([xxxx02]), in haar hoedanigheid van rechtsopvolger van de op 30 november 2007 beëindigde en dus niet meer bestaande rechtspersoon, [A] B.V. (voorheen handelsregister [xxxx01]) schriftelijk te kennen dat de op naam van [A] B.V. gevoerde procedures (bezwaar, beroep, hoger beroep et cetera) tegen/in verband met de op 23 december 2011 aan [A] B.V. opgelegde UTB met kenmerk DFB2011-0209-[xxxx 1] en het nummer [xxxx/xxxxx] ten bedrage van € 852.409,76 (en later ambtshalve verminderd tot € 143.906,97) haar instemming hebben en voor zover nodig geacht kunnen worden namens haar als rechtsopvolger van de verdwenen rechtspersoon te zijn/worden gevoerd.”
In de periode van 19 september 2003 tot en met 3 januari 2005 heeft belanghebbende, destijds geheten [Y] B.V., diverse aangiften gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van spaarlampen. Belanghebbende heeft nadien haar statutaire naam enige malen gewijzigd.
In de periode van 1 tot 13 april 2005 heeft een OLAF-onderzoek plaatsgevonden in Vietnam met betrekking tot ingevoerde spaarlampen in de periode 1 januari 2002 tot en met 31 maart 2005.
Met dagtekening 18 augustus 2006 is aan belanghebbende, inmiddels geheten [B] B.V., een utb met nummer [xxxx/xxxxx] uitgereikt ter zake van de heffing van het bedrag van € 907.691,83 ADR in verband met de hiervoor onder 2.2 genoemde aangiften.
Bij brief van 2 december 2011 schrijft de minister aan de gemachtigde van belanghebbende:
“(…)
Vervolg zaak van [C] te [Z]
(…)
Gelet op het recht van verdediging zal ik het lopende bezwaarschrift toewijzen. De UTB met nummer [xxxx/xxxxx] van 18 augustus 2006 wordt vernietigd.
Een deel van de geboekte douaneschuld zal door Douane Nijmegen/team oorsprongszaken aan belanghebbende opnieuw worden meegedeeld middels een nieuwe te verzenden utb voor een bedrag van € 852.409.76 aan antidumpingrechten Voor de aangifte van 19 augustus 2003 voor een bedrag van € 55.287,07 zal, door de toepassing van het recht op verdediging middels een vooraankondiging, de termijn van artikel 221 CDW verstrijken.
Het voornemen zal aan de belanghebbende binnenkort worden aangekondigd.
(…)”
Bij uitspraak op bezwaar van 5 december 2011, gericht aan de gemachtigde, heeft de minister de onder 2.4 bedoelde utb vernietigd. In de uitspraak is, voor zover relevant, vermeld:
“(…)
De UTB van 18 augustus 2006 is, voor het bedrag aan antidumpingrechten van € 907.691.83, vernietigd.
Ten overvloede
Met inachtneming van de wettelijke termijn, zoals die geldt voor het mededelen van boekingen achteraf zal ik voor de douaneschulden ter zake van deze aangiften ten invoer opnieuw een mededeling verzenden. Uw cliënt wordt daarvan afzonderlijk in kennis gesteld, met inachtneming van de rechten van de verdediging.
(…)”
Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van de akte van statutenwijziging van belanghebbende, verleden op 30 november 2007, waarin - voor zover relevant - als volgt is vermeld:
“(…) verklaarde dat;
- de statuten van [C] B.V., een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd te [Z], (..);
- de enige aandeelhouder van voormelde vennootschap heeft besloten om een wijziging in de statuten van de vennootschap aan te brengen;
- voorts werd besloten om de comparant te machtigen de betreffende akte van statutenwijziging te doen verlijden;
- van voormelde besluiten blijkt uit een - aan deze akte te hechten – aandeelhoudersbesluit
Vervolgens verklaarde de comparant ter uitvoering van voormelde besluiten de navolgende wijziging in de statuten van de vennootschap aan te brengen:
Artikel 1 komt te luiden als volgt:-------------------------------------------------------------------
De vennootschap draagt de naam: [X] B.V.-----------------------.
(…)”
Tot de stukken van het geding behoort een brief van 6 december 2011 waarin de minister aan [A] B.V., [xxxstraat] 33 te [H-Z], het voornemen tot het boeken achteraf van antidumpingrechten bekend maakt. In deze brief wordt, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…) Hierbij deel ik u mee, dat het mijn voornemen is om € 852.409,76 aan rechten bij invoer, zijnde antidumpingrechten, achteraf te boeken en u daarvoor een uitnodiging tot betaling toe te zenden.
(…)
Met de in de bijlage vermelde aangiftenummers zijn op de daarin vermelde data door [Y] B.V. spaarlampen ten invoer aangegeven.
(…)
In de aangiften, in het overzicht opgenomen onder de nummers 1 en 6 t/m 11, werden de spaarlampen aangegeven onder goederencode 8539 3190 99.
(…)
De bescheiden ter onderbouwing van deze brief zijn u separaat op 29 augustus 2006 (H/O nummer P-SPL-V-2004-[xx] (ADR), kenmerk DFB 2006-0352-[xxx]) toegezonden.
(…)”
Een afschrift van deze brief is, blijkens de stukken van het geding, gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 19 december 2011 inhoudelijk gereageerd op de bij brief van 6 december 2011 aangekondigde utb. In deze reactie wordt als referentie vermeld: “[C] – reactie op voornemen tot het boeken achteraf van antidumpingrechten” en wordt geen melding gemaakt van enige onjuistheid in de tenaamstelling van de aankondigingsbrief.
Op 23 december 2011 is de onder 1.1 genoemde utb uitgereikt aan [A] B.V., [xxxstraat] 33 te [H-Z]. Het nummer van de utb is [xxxx/xxxxx]. Bij de utb is als bijlage 2 een overzicht van alle aangiftegegevens gevoegd. Voor alle aangiften vermeldt dit overzicht onder meer:
3 Sl_Agevnr [000xxxxx] (Hof: het aangeversnummer van belanghebbende)
230 cl_AgNaam [Y] B.V. (Hof: toenmalige naam belanghebbende)
Bij brief van 9 januari 2012 schrijft de minister – voor zover relevant – aan belanghebbende:
“Betreft: wijziging tenaamstelling
(…)
Op 6 december 2011 heb ik naar uw adres een voornemen tot het boeken achteraf van antidumpingrechten (…) gezonden met tenaamstelling [A] B.V.
(…)
Op 23 december 2011 heb ik u een uitnodiging tot betaling nummer [xxxx/xxxxx] (…) gezonden eveneens met tenaamstelling [A] B.V.
Achteraf is gebleken dat de tenaamstelling niet geheel juist is; ik verzoek u de tenaamstelling op de brieven van 6 en 23 december 2011 te lezen als [X] B.V.”
De brief vermeldt het adres [xxxstraat] 33 te [H-Z].
Bij brief van 13 januari 2012 schrijft de minister – voor zover relevant – aan [A] B.V.:
“(…)
Op 23 december 2011 heb ik u een uitnodiging tot betaling met nummer [xxxx/xxxxx] (…) gezonden.
Op 9 januari 2012 heb ik [X] B.V. meegedeeld dat ik deze UTB aan u heb gericht in plaats van aan [X] B.V. en verzocht dit dan ook te lezen als gericht aan [X] B.V.
Gelet op deze verschrijving heb ik besloten de uitnodiging tot betaling gericht aan u te verminderen voor het bedrag van € 708.502,79.
De uitnodiging tot betaling blijft derhalve in stand voor het bedrag van € 143.906,97.”
Genoemd bedrag van € 143.906,97 ziet op de aangifte die [Y] B.V. op 19 september 2003 heeft gedaan.”
Op 17 januari 2012 heeft de minister eveneens een brief verzonden aan belanghebbende betreffende de wijziging van de tenaamstelling. Deze brief heeft dezelfde inhoud als de hiervoor onder 2.11 genoemde brief.
Met dagtekening 3 februari 2012 heeft de minister aan belanghebbende een utb uitgereikt met (eveneens) nummer [xxxx/xxxxx] ter zake van de heffing van het bedrag van € 708.502,79 ADR. Deze utb heeft betrekking op de hiervoor onder 2.2 genoemde aangiften, met uitzondering van de aangifte van 19 september 2003, nr. [000xxxxx] 03 [xxxx933], waarop het onderwerpelijke hoger beroep na de onder 2.12 genoemde vermindering enkel nog betrekking heeft.
In een uittreksel uit het handelsregister van de kamer van koophandel van 17 januari 2012 is aangaande [A] B.V. vermeld:
“Op 30-11-2007 is de registratie beëindigd in verband met het verdwijnen van de rechtspersoon ten gevolge van fusie/splitsing met ingang van 30-11-2007.
(…)
Fusie/splitsing Op 29-11-2007 fusieakte verleden:
Verkrijgende rechtspersoon:
[belanghebbende] (…)
Verdwijnende rechtspersonen:
[D] B.V. (…)
[A] B.V. (…)”
Blijkens een uitdraai uit de handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel van 17 januari 2012 luiden de voorgaande statutaire namen van belanghebbende onder meer:
- van 31 december 2001 tot 21 juni 2005: [Y] B.V.;
- van 21 juni 2005 tot 30 mei 2007: [B] B.V.;
- van 30 mei 2007 tot 30 november 2007: [C] B.V.
Blijkens een uitdraai van de handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel van 20 juni 2012 luiden de voorgaande statutaire namen van [A] B.V. onder meer:
- van 16 maart 2000 tot 31 december 2001: [Y] B.V.;
- van 31 december 2001 tot 21 juni 2005: [E] B.V.;
- van 21 juni 2005 tot 30 mei 2007: [B] B.V.;
- van 30 mei 2007 tot 30 november 2007: [A] B.V.
Belanghebbende, zo volgt uit tot de stukken behorende prints uit systeem Beheer van Relaties (BVR) van de Belastingdienst, staat vanaf 1 juni 1992 voor fiscale doeleinden geregistreerd op het adres [xxxstraat] 33 te [H-Z]. Met ingang van 31 december 2001 staat zij tevens geregistreerd op het adres [yyystraat] 25 te [Z]. Het fiscale nummer van belanghebbende is [xxxx 2].
Ingevolge het BVR was het adres van [A] B.V. [xxxstraat] 33 te [H-Z]. Haar fiscale nummer was [xxx xx xxx].
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof enkel in geschil of de bestreden utb op juiste wijze is opgelegd aan belanghebbende.
De minister beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.